De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21
(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
Boekbeoordeeling.In de ton, door Reymond Styns, met twee teekeningen door Franz Meerts. Rotterdam, Drukkerij P.J. Verlooy, Binnenweg 29, 1891. - Prijs 2.60 fr.Een werk, met liefde en zorg geschreven, in eene keurige en bloemrijke taal, waarin liet dichterlijk gevoel u diep in 't gemoed grijpt; treffende, prachtige beschrijvingen, vol gloed en leven, u toelachen en doen droomen, als de landschappen onzer meesters van 't penseel; een werk, waarin zich al de goede hoedanigheden, die wij vroeger reeds bij den schrijver mochten aanstippen, nog krachtiger en glansrijker openbaren. ‘Ik heb uit het leven om mij heen gegrepen, heb mij niet afgevraagd of hetgeen ik wilde behandelen te treurig, te zwaarmoedig is....’ zegt de schrijver in zijn ‘woordje vooraf’ Hij heeft dus daarin de oude en in 't algemeen ware stelregel van Goethe gevolgd: Grijp in 't volle menschenleven en waar ge 't vat, daar is't interessant. Heel juist, gelijk ook die andere spreuk: Er steekt in alles poëzie. als ge ze maar weet te vinden. Wij willen daarom den keus niet wraken, dien de schrijver in zijne personen deed; doch moeten het betreuren, dat hij juist in een zoo weinig sympathiek midden is gevallen; dat hij zooveel kunst, zooveel talent ten beste heeft gegeven aan personen, die er zoo weinig recht op hebben. Wie is me toch die Willem, wiens zielestudie als het hoofddoel van het gewrocht uitmaakt. Een erg romantieke droomer, die mijmert en dicht onder de dakpannen of voor dag en dauw wegkruipt in 't struikgewas; die, betooverd door de zinnelijke schoonheid eener herbergjuffer, alle zedelijk gevoel, alle wilskracht verliest; om harentwille zich in den drank vergeet, aanspant met ruwe kerels beneden zijnen stand en opvoeding; zijne ouders besteelt; wegloopt van het lijdens-meer, van het sterfbed zijns vaders; doof is voor alle welgemeende waarschuwingen; blind voor de overtuigendste bewijzen van de weinige zedelijkheid zijner beminde; eindelijk met beur in 't koren te recht komt; na zijn huwelijk - zoo 't schijnt - een koppel horens op 't voor- | |
[pagina 252]
| |
hoofd draagt; die iets begint, maar niets voleindt; die, waar er spraak is, dat hij als Vlaamsche schrijver zou optreden, voor den dag komt met een planGa naar voetnoot(1) zoo uitzinnig, dat wij ons in de niet-uitvoering van dat plan verheugen; die eindelijk, in den vollen bloei zijner jaren, gansch ontgoocheld en het leven moede, den dood vindt in de golven van den Scheldestroom! Dit alles overpeinzende, zou men gaan twijfelen of het wel wezentlijk eene figuur is uit het volle Vlaamsche volksleven gegrepen? Kon Dina's lot ons roeren omdat zij - zoo betooverend schoon - als moederloos kind, niet genoeg kon gewaarschuwd en beschermd worden tegen de gevaren, die heur als maagd bedreigden; dan gaat echter dit gevoel later in afschuw en walg over, wanneer wij ze zien, slordig en vuil in haar huishouden, verkwistend, zonder zorg en overleg, eene dronkene slet en is zij ook niet geschikt om ware belangstelling in te boezemen. Evenmin de strenge, kortzichtige ouders van Willem, - die een twintigjarigen jongen als eenen pensionnaatgast behandelen; - de wellustige Demery; de valsche en baatzuchtige Balster, de zatte Corbeels vader en zoon en andere personen die in het werk voorkomen; zoodat er ten slotte niets overblijft dan de koemeid, Roze, en Jaak, de knecht, wier getrouwheid en zelfopoffering ons een weinig opwekken te midden van al die bedorvenheid en kleingeestige alledaagschheid. Behalve dus onze voorbehoudingen aangaande de weinige sympathie, die wij omtrent de optredende personen kunnen gevoelen, besluiten wij dat de ‘de Ton’ stout is opgevat; zorgvuldig en dichterlijk afgewerkt, een merkweerdig boek kortom, dat wij aan alle vrienden der Vlaamsche letterkunde aanbevelen. Laat ons hier bijvoegen dat de twee plaatjes van Frans Meert ons heel goed de twee levenstijdsperken der hoofdpersonen afschetsen, dat het werk sierlijk is gedrukt en een boekdeel uitmaakt van 332 bladzijden. E. Van Langenhoven. |
|