| |
| |
| |
Dood van Mevrouw Courtmans.
Te Maldegem is, op 22 September, te 9 uren 's morgens, Mevrouw Courtmans overleden.
Die tijding heeft in het Vlaamsche land eene wezenlijke droefheid verwekt. Dezer dagen was mev. Courtmans ongesteld geworden; men had nochtans hoop op hare genezing behouden. De algemeene wensch was de achtbare vrouw, die zooveel schoons heeft geschreven, te behouden om haren 80e verjaardag feestelijk te vieren.
Mev. Courtmans werd geboren den 6 September 1811, te Audegem, in Oost-Vlaanderen Haar vader was van 1819 tot 1830 burgemeester van Mespelare. Zij heette naar haren familienaam Joanna-Deseria Berchmans.
Op 25jarigen ouderdom trad zij in den echt met den heer J.B. Courtmans, eerst onderwijzer te Gent, later professor van Vlaamsche taal- en letterkunde bij 's Rijks Normaalschool te Lier. Courtmans was zelf een verdienstelijk Vlaamsche schrijver. Het was hij die zijne vrouw, wier opleiding in eene Fransche kostschool was geschied, lessen gaf in de moedertaal.
Moeten wij herinneren wat al heerlijke gewrochten deze vrouw heeft geschapen? Zij zijn verzameld in 22 boekdeelen. Onlangs verscheen het laatste deel harer verzamelde werken bevattende hare gedichten, waaronder er velen zijn vol gloed en geestdrift voor de taal en het geboorteland, velen vol verheven denkbeelden, meest allen in sierlijken, treffenden vorm uitgedrukt. Wat in hare werken het meest treft is de gezondheid, ik zou haast zeggen de mannelijkheid der gedachte, en tevens de beschaafdheid en de gepastheid van uitdrukking. En dan, hoe lief en behoorlijk wist zij natuur schoonaf te schilderen.
Diep kende zij het menschelijk hart, vooral der nederigen der werkers, der buitenlieden, in wier midden zij leefde, Zij eerbiedigde en beminde degenen, die hard slaven om het dagelijksch brood, en, uit loutere liefde voor hen, legde zij soms hunne fouten en gebreken bloot, om gelegenheid te hebben hen door wijze wenken en raadgevingen te verbeteren en gelukkiger te maken. Haar heele werk is vol goeden raad, aanschouwlijk overtuigend voorgesteld.
Herinner u, om een voorbeeld te noemen, hare verstandige waarschuwingen in Het geschenk van den Jager tegen den Berg van Barmhartigheid dien ‘afgrond welke alles verzwelgt.’ Ah, het heerlijke boekje Het geschenk van den Jager, waarmede zij den vijfjaarlijkschen prijs van letterkunde behaalde! Welk fijn meesterstukje!
‘Al had mevrouw Courtmans slechts dat eene verhaal geschreven, zegden wij in 1883, toch zou zij verdienen
| |
| |
gehuldigd te worden als eene onzer beste romanschrijfsters.
En dan de Bloem van Cleyt, Griselda, de Gezegende Akker. Maar genoeg! Wij zouden de lange lijst der werken van de uitmuntende schrijfster moeten aanhalen, allen zoo vol juiste beschrijvingen van natuurtafereelen, waarover zij de zoetste poëzie wist uit te strooien; allen zoo vol van naar 't leven geteekende menschenbeelden: geschiedenissen van lijders en strijders, zoo aantrekkelijk verteld, in eene taal smakelijk als het zuiverste tarwemeel.
Het leven der groote Vlaamsche schrijfster, over wie Vlaanderens Maagd thans treurt, is niet zonder beproevingen voorbijgegaan.
Was zij niet in 1856 weduwe gebleven met acht kinderen, waarvan nog geen enkele in staat was iets te winnen? Zij moest Lier verlaten om een bestaan voor haar en haar kroost te zoeken. Zij ging zich te Maldegem vestigen, en opende er eene kostschool. Zeggen wij niet welken harden strijd zij heeft doorstaan om hare school recht te houden. Zij moest ze echter sluiten, en zette zich dan met moed aan den letterkundigen arbeid, die ook in Holland bekend en gewaardeerd geraakte en geld opbracht.
Zij beleefde nu, dank aan hare werkzaamheid en hare rijke geestesgaven, vele jaren vrij van druk. Maar eilaas! op het einde van haar leven moest zij nog zorgelijke dagen kennen en verdriet hebben. Maar zwijgen wij daarvan!
Herinneren wij heden nog de schitterende huldebetooging, waarvan zij den 14 Mei 1883 het voorwerp was, van wege heel de Vlaamsche bevolking.
Welke onvergetelijke dag was die Zondag, als wij, met honderden uit Gent, opgetogen naar Maldegem trokken, om de gevierde schrijfster haar geschilderd portret, haar borstbeeld, een kostbaar album vol teekeningen en gedichten, aan te bieden, als mede de opbrengst eener inschrijving - eene soort van schuldbetaling voor de diensten, die de moedige en begaafde vrouw aan de Vlaamsche bevolking had bewezen.
Dien dag werd zij ook vereerd met het eereteeken van ridder der Leopoldsorde. Welke geestdrift ontstond er onder de duizenden vereerders, als de burgemeester der gemeente, de heer De Meyere-De Vildere, het telegram las, waarbij de toenmalige minister van binnenlandsche zaken, de heer Roliu-Jaequemijns, berichtte, dat Mev. Courtmans verheven was tot ridder der Leopoldsorde. Zij zat op eene estrade, voor hare nederige woning opgericht. De kinderen van Maldegem, in 't wit gekleed, boden haar den eersten bloemtuil aan; dan volgden diegenen der commissie die het feest inrichtte, vervolgens de tuilen der Gentsche damen, enz., enz.
Er waren uit Gent niet min dan negen verschillende maatschappijen opgekomen om de dichteres hulde te
| |
| |
brengen; er waren ook maatschappijen van Roubaix, Brussel, Brugge, Antwerpen, Ieperen, Saventhem.
Den Zondag 24 Juni 1883 werd aan Mevrouw Courtmans te Gent een banket aangeboden,
Voor de huldebetooging aan Mev. Courtmans-Berchmans hadden liberalen en katholieken zich vereenigd, de partijtwisten vergetende, om slechts talent en kunst, edelhartigheid, gevoel, moed in tegenspoed en beproeving, werkzaamheid en taal- en vaderlandschliefde in eene begaafde vrouw te vieren en te vereeren.
Het leven der dichteres is uit. Maar hare werken blijven. Zij zullen nog lang allen, die Vlaamsch lezen, opbeuren. verkwikken, troosten, stichten, in geestdrift zetten en het harte goed doen! Welke weldaad is haar werk! Dat haar naam gezegend, bewaard en vereerd blijve bij heel de Vlaamsche bevolking!
| |
Begraving van mevrouw Courtmans.
Op Woensdag, 24 September, begaven wij ons, in gezelschap van eenen talrijken groep letterkundigen en Vlaamsche vrienden, naar Maldegem, dit schoone lieve dorp, waar wij, in 1883, feest vieren ter eere van de toen 73 jarige dichteres, mevrouw Courtmans, ter gelegenheid harer benoeming tot ridder der Leopoldsorde.
Een viertal jaren geleden, begaven wij ons voor de tweede maal naar de schilderachtige woonst der gevierde schrijfster, om haar met een vijf en twintigtal leden der letterkundige vereeniging de Snellaertskring, van Gent, het lidmaatschap van verdiensten aan te bieden.
Nooit zullen wij vergeten, hoe verkwikkend hare woorden ons in de ooren klonkon toen zij ons, met haar helder, verstandig oog aanstarend, bezwoer standvastig te blijven in den strijd voor Vlaanderen en de Dietsche taal, in dien strijd zoo moedig gestreden door onzen patroon Dr Snellaert, nog een taaien Vlaming, dien zij onder de levendigste kleuren afschilderde, als een der knapste leiders waarop het Vlaamsche leger ooit mocht bogen.
Neen, nooit vergeten wij die stonden van zalig kunstgenot gesleten in gezelschap dier vrouw die gansch hart en tevens gansch geest was.
De derde maal dat wij den dempel harer nederige woonst betraden, was voor ons min aangenaam.
Een treurige plicht riep ons weêr naar de grensstad van Oostvlaanderen, naar Maldegem. Het gold immers aan het stoffelijk overschot der waarde en waardige vrouw een laatste blijk van hulde, achting en waardeering te brengen.
Toen wij de straten van Maldegem instapten, waren wij waarlijk verbaasd over de algemeenheid, waarmede men den rouw had aangenomen om den wille der gevierde Vlaamsche schrijfster.
| |
| |
Uit alle straten en wegen, zag men personen voortstappen, die zich allen naar het wezenlijk schilderachtig verblijf der aflijvige begaven.
Welke tegenstelling: Dinsdag was het volop feest; aan al de huizen wapperden vlaggen en wimpels, een prachtide historische stoet reed door de straten, die krioelden van eene bonte en luidruchtige mengte, en thans, Woensdag, heerscht er stilte en ingetogenheid; de vlaggen hangen halfmast en eene ongeveinsde droefheid staat op het gelaat van al wie men ontmoet, te lezen.
Het is half drie; de klokken der kerk zenden hunne treurige klanken door de lucht en melden den ingezetenen van Maldegem het Getrouwe, dat de stoffelijke overblijfselen der geleerde vrouw naar hunne laatste rustplaats gaan gedragen worden.
Wij begeven ons ten sterfhuize: in de voorkamer rechts die gansch in het zwart is gehangen, staat op eene met zwart laken omhangen tafel, eene eenvoudige, eikenhouten kist met een bronzen Kristusbeeld op het deksel.
Aan het hoofdeinde staat een kruisbeeld omringd van brandende kaarsen.
Aan het voeteinde bemerken wij twee kronen welke de duurbare afgestorvene in 1883 ontving en waaraan zij dan ook zeer veel hield. De eene werd haar geschonken door den Snellaertskring van Gent en de andere door de Normaalschool van Lier. Wij bemerken ook op de lijkkist twee parelkronen met Fransche opschriften (welk gedacht?) die de familie Berchmans l'Hoest heeft gezonden.
Na de drie zonen van mevrouw Courtmans en hare twee broeders gegroet en ons rouwbeklag afgelegd te hebben, begeven wij ons weêr naar buiten, want daar binnen is het te drukkend; men ademt vrijer onder de weelderige takken der sparreboomen die voor het huisje der doode geplant staan en veel bijdragen tot het poëtisch uitzicht van dit nederig kunstenaarsverblijf.
De vrienden, vereerders en kennissen, de Vlaamsche letterkundigen en kunstenaars komen in massa aan en scharen zich voor het huisje.
Wij bemerken onder de honderden aanwezigen de volgende heeren: Em. Hiel, bestuurder der Koninklijke Vlaamsche Akademie; Frans de Potter bestendige sekretaris derzelfde koninklijke instelling; rechter Julius Obrie, doktoor Amand De Vos (Wazenaar) en Jan Broeckaert allen leden der Akademie; hoogleeraar De Ceuleneer; Is Teirlynck, Reim, Steyns, Julius Sabbe, Van Oye, voorzitter van het handels- en nijverheidssyndikaat te Brussel; Van der Weghe, letterkundige; Deseyn-Verhougstraete, K. Bogaerd, Lod. De Vriese, sekretaris van het Courtmans-komiteit; Vercouillie, voorzitter van den Zetternamskring; Ed. Fabri, voorzitter van den Snellaertskring; Is. Danneel,
| |
| |
van Eekloo, Pieter Heckers, toonkundige laureaat in den prijskamp van Rome; De Schepper Fhilips, letterkundige; De Ceulenaere, burgemeester van Maldegem, met de schepenen en al de leden van den gemeenteraad; geneesheer Van Mullem en de Schepper, leden van den provincieraad; Leo Van Gheluwe, toonkundige, Joz. Van Hoorde, Vikt. de Lille, Cabuy, enz. enz.
Een aantal maatschappijen zijn bij deze vaderlandsche lijkplechtigheid vertegenwoordigd. Wij noemen het Davidsfonds van Gent, het Vlaamsch Grievenkomiteit van Gent, De Zanglust van Gent, de Wijngaard van Brussel, de Noordstar vnn Brussel, de Fanfarenmaatschappij St. Cecilia van Maldegem, het studentengenootschap 't Zal wel gaan van Gent, den Zetternamskring van Gent, vertegenwoordigd door haren voorzitter en den Snellaertskring van Gent, vertegenwoordigd door eene afvaardiging van tien leden, bestaande uit de heeren J. Obrie, Ed. Fabri, Karel Lybaert, jte, G. De Meyer, G. De Moor, De Backer, De Ceulenaere, G. Van Loo en E. de Beule.
Van al deze maatschappijen zijn er maar drie die met een vaandel of eenen kartel naar Maldegem zijn gekomen.
Deze zijn: De Wijngaard, van Brussel, de Snellaertskring, van Gent en de Fanfarenmaatschappij St-Cecilia, van Maldegem.
Het slaat drie uren, en de geestelijkheid voorafgegaan van kruisbeeld en vanen en gevolgd door de fanfaren Ste-Cecilia, verschijnen op den dorpel van het huis; de eerw. heer pastoor leest de gebeden der dooden, en het lijk wordt buiten gebracht. Het kruis der Leopoldsorde, waarmede mevrouw Courtmans over zeven jaren vereerd werd, is op den pelder gehecht; een viertal kronen op de lijkkist gelegd en de rouwstoet, omtrent 500 man sterk, begeeft zich, onder het zingen van lijkzangen en het spelen van treurmarschen, naar de kerk.
In de kerk grijpt de gebruikelijke plechtigheid plaats. De offerande duurt bijna drie kwaart uurs.
De kerk was stampvol.
Na de plechtigheid in de kerk begeeft de stoet zich naar Maldegemkerkhof, dat op eenige boogschoten van de kuip des dorps gelegen is.
Thans is de stoet verdubbeld; er zijn ten minste wel 1000 personen die achter het lijk stappen.
Men verdringt zich letterlijk op het kerkhof.
De eerste redenaar die hulde brengt aan de betreurde aflijvige, is de heer rechter Julius Obrie.
Hij spreekt in naam van den Snellaertskring, waarvan hij eere-voorzitter is.
Wij laten hier letterlijk zijne korte redevoering volgen:
‘De letterkundige vereeniging De Snellaertskring te Gent, die de eer had mevrouw Courtmans onder hare leden van verdiensten te mogen tellen, droeg mij de taak op hier ook uit haar naam een laatste
| |
| |
woord van hulde te brengen aan de edele vrouw, die haar zoo mild toebedeelde, voortreffelijke gaven van hart en geest aan het heil van taal en volk trachtte dienstbaar te maken.
Onder hare talrijke gewrochten is er geen enkel te vinden, waarin niet de zucht doorstraalt om mede te werken tot de verhooging van het zedelijke peil, of tot de verbetering van den stoffelijken toestand van het vernederde Vlaanderen.
Dat zij bij hare lezers steeds de rechte snaar wist te doen trillen, dat zij tot het diep te hunner ziel wist door te dringen, dankt zij voor een groot deel aan den eenvoudigen, bevattelijken en toch altijd zoo zuiveren en zwierigen stijl, waarin zij hare doorgaans roerende, immer gemoedelijke verhalen wist in te kleeden.
Wat daartoe echter het meest bijdroeg, was zeker de innige oprechtheid des harten, die uit al hare werken zoo krachtig spreekt: zij schreef zoo als zij dacht.
Zij, die haar van nabij mochten kennen, zij die het voorrecht mochten genieten zich met haar over Vlaanderen en over zijne toekomst te onderhouden, kunnen het getuigen wat al schatten van edele menschenliefde, van diepe gehechtheid aan onze schoone moedertaal hare ziel bevatte. Van haar kan men zeggen: Zij was eene goede schrijfster, omdat zij tevens een goed mensch was.
Ook zal, zoolang Vlaanderen zal bestaan, haar naam door elken rechtgeraarden Vlaming met een gevoel van eerbied en dankbaarheid herdacht worden.’
De tweede redenaar was de heer Em. Hiel, die het volgende gedicht voordroeg:
Geboren in het dichterland,
Het heerlijk Dendermonde!
Hebt ge in het hert uws volks geplant
Gij, brave vrouw, gij, kloeke vrouw,
Gij, allerliefste moeder,
Gij droegt door 't leven leed en rouw,
Gij zwoegdet als behoeder.
Niet eenmaal schonkt ge uw' kinderen 't licht,
Maar duizend, duizend malen,
Des zweeft ge voor ons zielezicht,
Uw dichtergloed, uw scheppingskracht
Schonk aan de schoonheid leven,
Schonk aan de liefde vreugd en macht
Om naar de deugd te streven.
Geen weeklijkheid, geen zieklijkheid
Teelde uw dichterbronne....
Gij hebt voor 't volk den troost verspreid
Gelijk de moeder hadt ge 't lief,
Het edelst volk der aarde....
Uw Vlaanderen! dat zoo menig dief
Bestool en diep ontaarde!
En streedt ge voor uw huisgezin,
Waar nood soms kwam gezeten,
Gij kondet, met uw diepen zin,
Uw volk toch niet vergeten.
| |
| |
Ge schonkt zoo mild uw herte gansch,
Zoo mild uw' zielegaven....
Wij weenen stille tranen thans,
En Vlaanderen, Vlaanderen lief weent meê,
Terwijl de loovers vallen..,.
In elke hut, in elke stee
Hoort men uw troostwoord schallen.
En 't Nederlandsche volk weent mee,
't Bestrooit uw graf met bloemen....
Na hem trad de heer Dr Amand De vos vooruit, en las eene prachtige lijkrede voor, waarin hij op de allergemoedelijkste en dichterlijke wijze het talent der begaafde vrouw besprak en wees op de vriendschapsbetrekkingen, die hij lange jaren met haar had. Wij laten dit puik, dichterlijk stuk hier letterlijk volgen:
| |
Eerwaarde Taalgenoote, Betreurde Kunstvriendin!
Ik bezocht u meermaals in uw leven, met eenig vriend of bloedverwant, en ben altijd onder uw dak zoo hartelijk welkom geweest. Sedert maanden hebt gij mij geduldig maar vergeefs gewacht. Want eigen krankheid, velerlei beslommering en bekommering weerhielden ons naar u te komen. En ook, wij rekenden op uwe taaie gezondheid, op uwe levenskracht en uwen levensmoed, en dachten, zij zal ons nog niet ontvallen, wij zullen haar nog lang behouden mogen: wij zullen haar wat later, - wat later - nog eens de hand gaan drukken en hare gulle gastvrijheid genieten.
En thans ben ik hier, verzeld van meer vrienden dan ooit, het beloofde bezoek eindelijk, en toch zoo onverhoeds nog, komen afleggen. Opgeschrikt uit onze gerustheid, vloog op electrische vleugels de vreemde, wreede maar ons toe, dat Mevrouw Courtmans, die sinds lang nooit meer uitging, uit hare eenvoudige, haar zoo onmisbaar geworden woonst van 't einde den sparrewegel, eensklaps nu wegtrok en voor altijd verhuizen moest. Akelige, droeve verhuizing! Hare ziel, met al de schatten van heur talent, met rijken geest en hare weelderige verbeelding, zou alleen de groote reis ondernemen in de onmeetbare verten des hemels, terwijl haar afgesloofd lichaam neerzonk op het rustbed, waar het lange, lange nachten slapen zal. Die wisseling van bestaan, dat noodlottig heengaan, dien diepen sluimer heeten wij sterven.
Maar dat gij geheel gestorven zijt, geëerde vriendin, ware pijnlijk hard voor mij te moeten gelooven. Dat nietelingen en kwaden vergaan in het Niet, zulke vrouwen als gij moeten onsterfelijk wezen. Ik spreek u dan ook persoonlijk toe, dwars door de vastgeschroefde planken uwer kist, mij voorstellende, dat uwe schim nog niet van hier wegvlood, dat zij nog een wijle dicht bij ons bleef, omdat het scheiden zoo scheurend niet wezen zou. Het is, alsof gij naar onze stem nog luistert, als toen wij in uw gezellige ontvangstkamer samen zaten over onze dierbare Taal en Letteren te spreken.
Ach! verschoon en vergeef het ons. Wij mogen uw minzaam antwoord op onze toespraak niet meer hooren. Uwe deur en uwe lippen zijn toe.
Echter troost het ons dat wij, toen het nog tijd was, u trouw bemind en vereerd hebben en onlangs nog zoo heerlijk gevierd; in de thans bedrogen hoop, eerlang u nieuwe kransen om den tachtigjarige schedel te vlechten, - hier, in dit zelfde dorp, waar nu de rouwkroon
| |
| |
ritsel ten het Miserere klaagt over uwe lijkbaar. Gij zijt ons nog veel te vroeg ontrukt.
Uwe herinnering ten minste blijft immer met ons meeleven in uw talrijke werken, waarvan gij 't laatste deel, ten teeken van uw volbrachte taak, nog voor uw einde verschijnen zaagt: en welke zelf eenen lof u verkonden, uit onze mond bij uw graf overbodig.
Ook onze dagen snellen voorbij, de ouderdom sluipt nader voor menigeen hier om uw groeve geschaard, en het geheimzinnig uur komt, misschien veel eer dan wij vermoeden, waarop ook wij het matte hoofd neer zullen leggen in den moederschoot der Aarde, dat weldra met hare sneeuwblanke winterdekens of haar bloemig lentekleedsel u dekken zal.
Dan zij het ook onze vrijgemaakte zielen gegeven, dat wij de afgebroken samenspraak met u hernieuwen, en te gader weer, op de wiek der idealen drijvend, van onze kleine planeet weg, omdwalen door de grenzenlooze ruimte des firmaments, in der eeuwigheden oneindigheid.
Gelief ons en uwe schreiende kinderen te verbeiden in 't beloofde land, engelachtige schim der onvergeetbare doode.
Ondertusschen tobben en stromtelen wij, wellicht nog eenige jaren hier voort, rondom uw zwijgende grafstee.
Vooralsnu, aleer wij dezen treurigen kerkhofgrond verlaten, groeten wij u, o geliefde, beweende kunstenares, o liefdevolle moeder, vaarwel tot wederzien!
Thans trad de heer Viktor De Lille, opsteller van het ‘Getrouwe Maldegem’ vooruit en sprak de volgende lijkrede uit:
‘Het zal niet gezegd worden dat Mevrouw Courtmans in den schoot der aarde daalde, zonder dat een kind van Maldegem haar het aatste vaarwel hebbe toegesproken.
Gelijk weleer de naam van Maldegem vastgehecht werd aan den reuzenstrijd der Vlaamsche gemeente in de middeleeuwen, zoo zal hij voor het komende geslacht bewaard blijven, in die andere, heerlijke geschiedenis der Vlaamsche beweging, als zijnde vereenigd met dezen van Mevr. Courtmans, de gevierde Vlaamsche Letterkundige, die al hare meesterstukken op onze gemeente heeft onderteekend.
Gedurende de 34 jaren die zij in ons midden doorbracht, was zij met ons dorpsleven zoo vereenzelvigd geworden, dat men als wezentlijk bij het lezen harer verhalen de lucht onzer geboorteplaats inademt. Dan nog, bij elke gelegenheid, in rouw of vreugd, daalde zij van hare hooge stelling af, die zij op den Vlaamschen zangberg had ingenomen, om als de bard van het dorp vooruit te treden. Geene plechtigheid die zij onbezongen voorbij liet gaan en aan dewelke zij niet door hare meesterlijke pen een karakter gaf, dat ons de eer en de bewondering van gansch het land verwierf.
Zouden wij dan niet ondankbaar zijn geen treurtoon aan te heffen op het graf van deze die eens van ons te vroeg ontrukten kunstschilder zong:
O Zoon van Maldeghem, hoe duurbaar zijt ge ons allen!
Fier ben ik dat ik 't dorp bewoon,
Waar ik de onsterfelijke kroon
Zie op uw schedel nedervallen!
En hebben wij die gloedvolle ziel begrepen? Ach laat haar zelve spreken:
..... de dichterlijke ziele
Wordt nimmer hier beneen verstaan,
Dat zij in vreugd of rampen kniele,
De wereld ziet haar spottend aan....
| |
| |
O, de goede vrouw verstond het zoo goed. Luistert hoe zij verder troost:
Gij, die mij nimmer hebt misdreven,
Ik heb zoo gaarne 't u vergeven,
Ofschoon ik bij 't herdenken ween....
Maar heilvolle dagen ook mocht de onbegrepen dichteres in ons midden beleven. Of was het feest van 14 Mei 1883 niet de belooning van hulde en eerbied van gansch een volk? En was die ingetogene menigte, die in groepen haar doodsbed bezocht, en zijn nu die honderde feestvlaggen bij de mare van hare dood halftop geheschen, en zijn die lantaarnen met rouwkrip omhangen, en hier, rond dien gapenden kuil, die welhaast haar stoffelijk overschot gaat inzwelgen, al die bedrukte wezens, geen bewijs dat de laatste zuchten der oude zangeres, die zij zoo meesterlijk als van haarzelve schildert, begrepen zijn?
Vanwaar dat koude zweet, dat op mijn voorhoofd parelt!
Strekt reeds de dood zijn handen naar mij uit?
Vat moed, mijn zangster, stem uw afscheid aan de wereld,
Vat stervend nog de Vaderlandsche luit.
Misschien zal de aarde naar uw laatste zuchten luisteren.
O ja, goede vrouw, de aarde heeft naar die zuchten geluisterd en bewijst hier door tranen wat zij vroeger niet in woorden kon....
Vaarwel!..... Tot weerziens!....
..... in het oord waar m'elken zang verstaat
Ginds waar de zon nooit ondergaat.....
Vaarwel!....
'k Zie reeds ver boven 't stargewemel,
Ginds, waar de geest des lichts in al zijn luister troont,
De harpenaren van den Hemel
Met stralen van zijn glans omkroond,
En, door hun zangen opgetogen,
Vliedt mijne ziele mee ten hoogen.
Waar de Almacht aan de vrouw een nieuwe schoonheid geeft,
En zij noch jeugd, noch grijsheid heeft....
Na den heer De Lille kwam de heer Cabuy, insgelijks van Maldegem aan de beurt:
Mijne Heeren,
Als oude vriend en vereerder der diepbetreurde Mevrouw Courtmans, vervul ik met innige droefheid den laatsten plicht, dien de vriendschap en de vereering verlangt.
Wie had het gedacht, dat ons feestvierend dorp eensklaps in den rouw zou gedompeld worden, en dat wel door het overlijden zijner eerste burgeres. Mevrouw Courtmans. De brave overledene was de kroon van ons dorp, waar zij door eenieder geacht en bemind werd; hare nederigheid en haar gouden hart hadden al de gemoederen voor haar gewonnen, en niet één werd in ons midden gevonden, die geen traan voor haar over had.
In gansch het Vlaamsche land wordt de edele vrouw beweend.
Onze nationale letterkunde, waar zij eene gansch bijzondere, wel afgeteekende plaats bekleedde, verliest in haar een der flinkste beoefenaars en der ieverigste voorstanders. Met den beroemden Concience stond zij op den eersten rang onzer schrijvers, en overal nog worden hare frissche werken met genoegen gelezen. In ieder harer verhalen heeft zij gansch haar edel hart uitgestort, dat beminnend hart, overstroomend van liefde voor volk, land en taal. Zij behartigde
| |
| |
het lot van den minderen man, zijne zedelijke en stoffelijke armoede bedroefde haar, zijne goede eigenschappen schilderde zij met onbewimpelde vooringenomenheid in hare sierlijke, eenvoudige taal. Daardoor heeft zij de volksliefde gewonnen in Vlaanderen, daardoor ook hebben hare schriften in Nederland ingang gevonden.
Dat Vlaanderen onze aangenomene dorpsgenoote hartelijk lief had, konden wij bestatigen toen wij voor eenige jaren met heel het Vlaamsche volk eene betooging ter eere van Vrouwe Courtmans inrichtten. Van alle kanten daagden de vereerders op, die aan de verdienstvolle schrijfster den tol kwamen brengen hunner waardeering en innige vriendschap.
Als voorzitter der toenmalige plaatselijke feestkommissie bracht ik dank aan de goedhartige vrouw, de uitdrukking der innigste vereering van het getrouwe Maldegem, dat fier was zulke vrouw in zijnen kring te tellen. Geheel Vlaanderen juichtte mede met ons toen Mevrouw Courtmans van hooger hand het ridderskruis der Leopoldorde ontving op dien heugelijken dag.
En hebben wij dien dag gejubeld en feest gevierd, thans moeten wij treuren,
Die edele ziel, die schat van opoffering, die trouwe volksvriendin, Vrouwe Courtmans is niet meer!
Voor eeuwig zal die fiere spruit van Vlaanderen in den Vlaamschen bodem rusten, zacht als een kind in moeders armen. Naast het nederige torentje van ons Maldegem zal de groote vrouw den eeuwigen slaap sluimeren onder het groene gras, te midden van dit schoone veld dat zij zoo lief had en waar de bloemen zoo lustig geuren en fleuren.
Zij rust hier thans als eenzame bewoonster niet ver van het huisje, waar zij met hare kinderen zooveel jaren heeft gesleten.
En wij, die hier op aarde gebleven zijn, zullen haar dankbaar indachtig wezen. Wij moeten hare gedachtenis vereeren als die van een geheiligd wezen.
Hare schim die in ons midden nog lang zal blijven, moeten wij met den diepsten, met den innigsten eerhied omringen.
Vrouwe Courtmans! met gebroken hart roepen wij u een laatste vaarwel toe. Vaarwel, verhevene ziel, vaarwel tot in het eeuwig leven, waar men eeuwig juichtonen aanheft en waar alle harmonie is! Vaarwel, vaarwel!
Na deze met gevoel voorgedragen lijkrede, trad de heer Karel Bogaerd, letterkundige te Brussel vooruit en hield, namens het Willemsfonds van Brussel, de volgende redevoering.
Mijne Heeren,
Door het Willems-Fonds is mij de treurige zending opgedragen, hier een laatste vaarwel, een hulde- en afscheidsgroet te brengen aan Vlaanderens beroemde romanschrijfster, aan de vereerde dichteres, de kloekmoedige, edeldenkende, verlichte, vrijzinnige vrouw, de voorbeeldige moeder die wij hier ten grave brengen.
In elk ander land, bij ieder ander volk, dat zijne groote mannen en vrouwen weet te eeren en te schatten, zooals zij het verdienen, zou de talentvolle vrouw, die wij hier ter ruste voeren, een gelukkig en kommerloos bestaan gevonden hebben voor haar en hare kinderen; en wat vond zij, de dierbare doode, als vergelding van haar machtig talent?
Indien ik wilde, welke sombere bladzijden zou ik hier kunnen aanhalen uit het leven der beroemde vrouw! Maar het is hier de plaats van ‘vergeten en vergeven.’ Doch eens zal de Geschiedenis, die strenge Rechter, de gebeurtenissen en de mannen der zes laatste jaren onverbiddelijk beoordeelen en haren vloek, als eene verpletterende vermaledijding, naar het hoofd slingeren dier fanatieke misdadigers,
| |
| |
die de laatste levensjaren van Vlaanderens letterkoningin vergalden, haar wreed en lafhartig vervolgden, tot zelfs in den persoon harer kinderen on kleinkinderen! omdat zij in hare onsterfelijke meesterwerken als De hut van Tante Clara, de Gemeenteonderwijzer, het Geschenk van den Jager, en zoovele anderen de verkankerde wonden dorst aantoonen, waaraan ons arm, verachterd, verfranscht en verkwezeld Vlaanderen lijdt.
Zulke vermetelheid moest gewroken worden, en hoe zij gewroken werd, op eene weerlooze vrouw en hare onschuldige kinderen, is genoeg gekend en geweten. De Geschiedenis zal dat later aan onze meer verlichte nakomelingen verhalen, als een gruwel, waartoe enkel de laagste en verachtelijkste slaven in staat zijn!
Gij, vereerde kunstzuster, zult leven in het hart van uw volk, bemind en gezegend door alle tijden heen!
Ruste uw stoflijk omhulsel zacht in den grond van het getrouwe Maldegem!
Uw geest leeft voort over het graf, als de trouwe beschermengel van ons gezonken, maar nog niet verloren Vlaanderen!
Nu dat de taak, mij door het Willems-Fonds opgelegd, volbracht is, nog een laatste woord aan de oude trouwe kunstvriendin door den vriend die, reeds voor vele jaren, de volgende getuigenis schreef:
Aan vier vrouwen, Vlaandren's kunstvorstinnen,
Moet ik alles danken: aan hun hand
Trad ik de eerebaan der kunsten binnen
En hun trouwe vriendschap bleef bestand....
Meer dan dertig jaren heeft de vriendschap dier vier beroemde vrouwen, als een weldoende zon ook donkere dagen mijns levens verlicht. En hu, waar zijn zij? - Drie van hen heb ik, bij het ingaan der eeuwige reis, vaarwel gezegd: Maria Doolaeghe, Mevr. Tijdgadt, Mathilda Van Peene, en nu de vrierde, de laatste, Mevrouw Courtmans! En als ik nu rondzie naar vier gewesten waar ik, sedert dertig jaren, de trouwe kunstvriendinnen mijn jaarlijksch bezoek bracht, vind ik nog enkel vier gesloten, stomme graven en bevind mij alleen in den nacht, alleen maar toch met hun gezegend aandenken, als een schat in het hart bewaard.....
Wat mij troost bij dit graf, is de hartelijke en algemeene deelneming der Maldegemsche bevolking, bij het onherstelbaar verlies, dat niet alleen Maldegem maar gansch Vlaanderen treft.
De Heer Lauwers improviseerder in naam van de Noordstar van Brussel, eenige woorden rechtstreeks uit het hert vloeiende en de heer Butts sprak ook namens den Wijngaard van Brussel, een diep gevoeld vaarwel uit.
Tot slot werden prachtige kronen neergelegd door de Noordstar van Brussel, den Wijngaard van Brussel, den Snellaertskring van Gent, met opschrift: De Snellaertskring van Gent, aan zijn lid van verdienste Mevrouw Courtmans, 24 September 1890, en eene even prachtige kroon van het Courtmanskomiteit met het volgende opschrift: Het Courtmanskomiteit aan Vlaanderens overheerlijke schrijster, 24 Sept. 1890.
| |
Bijlage.
Lijst der werken door Mevrouw Courtmans geschreven, voorafgegaan door eene korte levensbeschrijving. (Deze
| |
| |
lijst is getrokken uit het ‘Biographisch Woordenboek der Noord en Zuid Nederlandsche letterkunde. (bladz, 176.)
Courtmans-Berchmans (J.D.), eene burgemeestersdochter uit Oudegem in Oost-Vlaanderen, waar zij, den 6 September 1811 geboren werd. Zij huwde in 1836 met den Gentschen onderwijzer Jan Bapt. Courtmans, waardoor zij met Snellaart, van Duyse en andere werd bevriend. In 1840 schreef zij haar eerste gedicht voor het Nederduitsch Jaarboekje en zij werd meermalen bekroond. Na den dood van haren echtgenoot, bleef zij nog eenigen tijd te Lier, later vestigde zij zich te Maldegem.
Zij schreef: Het blind Meisje, aan den weldadigen oogmeester van Beirvelde, M.J. Fierens, Gent, 1841: Maria Theresia, lierzang, Gent 1842, bekroond te Veurne in 1841; Karel van Poucke (bekroond te Dixmuide), 1842; Philippina Van Vlaanderen, idem: Karel Van Mander, historisch verhaal, idem: Pieter de Coninck, bekroond te Eekloo 1842; Margaretha van Braband (1354) in 6 zangen. Gent 1843; Tuiltjes voor Godvreezenden, Mechelen 1845; Belgie's eerste Koningin, bekroond te Poperinge, Lier 1851; Marnix van St-Aldegonde, bekroond door de ‘Olijftak’ te Antwerpen, 1855: Karel de Stoute, Jacob van Artevelde Belgie's Koningin. dichtstukken: Eene handvol gedichtjes voor brave kinderen, Doornik 1855; Helena van Leliëndal romantisch verhaal, Gent 1855; Poets wederom Poets, tooneelstukje, Lier 1855: Twee weken in de kostschool, idem., Lier 1855; De Rentmeester, tooneelstuk in drie bedrijven, in 1856 te Antwerpen bekroond door het Nederlandsch Kunstverbond; Vlaamsche Poëzij, een bundel gedichten, Lier 1856; Het Pausdom, gedicht, Roeselare 1858; De Vlaamsche Burgemeester van 1819, Gent 1861; Anna de Bloemenmaagd, Gent 1862; Edeldom, romantisch verhaal, Gent 1862; De gemeente onderwijzer, romantisch verhaal, Gent 1862; 2e stuk 1863; Griselda, Gent 1863; Drie Novellen; de Bloem van Cleit, de zoon van den Molenaar, de Bondgenoot, Gent 1863: De Hut van Tante Clara, Gent 1864; de gekeerde Kazak, Kortrijk 1864; Livina, Gent 1864; De Zwarte Hoeve, Gent 1864; Het geschenk van den Jager, bekroond met den 5jaarlijkschen prijs van Nederlandsche Letterkunde (1860-64) Gent 1864, 2e druk 1866; Drie Testamenten, Gent 1865; Genoveva van Brabant, Brussel 1866; Het plan van Heintje Barbier, Gent 1866; De Schuldbrief, Dordrecht 1866; De Zaakwaarnemer, Antwerpen 1867; Tijdingen uit Amerika, Dordrecht 1868: Moeder Daneel, eene geschiedenis onzer dagen, Antwerpen 1868; Nicolette, geschiedenis eener vondelinge, Thielt 1868; Moeders
spaarpot, Dordrecht 1869; Eén is genoeg, Dordrecht 1869; De Zoon van den Mosselman, Dordrecht 1870: Bertha Baldwin, geschiedkundige roman uit de XIVe eeuw, Antwerpen 1871; Cristina van
| |
| |
Oosterwei, 's Gravenhage 1872; Tegen Wil en Dank, Dordrecht 1872; De Wees van het Rozenhof, Antwerpen 1872; Het Rad der Fortuin, eene geschiedenis onzer dagen, Antwerpen 1873; De Koewachter, Dordrecht 1873; De verscheurde bladen, Dordrecht 1874; De gezegende Akker Dordrecht 1876; Karel de Klepperman, Dordrecht 1878, Rozeken Pot, Dordrecht 1879; De Hoogmoedige, Gent 1882. - Deze werken werden herdrukt onder den titel: Verhalen en Novellen, Roeselare 1883-1890 in 22 deelen, en zijn heden nog te verkrijgen.
Het volgende gedicht werd niet uitgesproken op het graf, maar verscheen in de Volksbode van Maldegem.
| |
Op het graf
van Mevrouw Courtmans, geboren Berchmans.
Treur, Vlaamsche Volk! de lier ontviel heur handen,
De lier wier toonval in uw hart weerklonk;
Een rouwnaar vloog langs Lei- en Scheldestranden:
De star verschoot. die glans- en roemrijk blonk:
Zacht doofde zij aan Vlaandrens Letterhemel -
Een scheppingsvonk in 't aardsche stofgewemel,
Waar alles wordt, opdat het eens verga -
Doch als de poolstar, die, aan 's hemels banen,
Haar stralenbundel schiet, om grootsch te tanen,
Laat ze ons den indruk harer grootheid na.
Ween, Vlaamsche jeugd, de moeder is bezweken!
De Vlaamsche moeder, liefdrijk, vroom en vroed,
Die zooveel goeds uw hart wist in te spreken,
U minnen leerde in zuivren liefdegloed.
Haar wijsheid mocht uw ziel verfrisschend spijzen,
Haar woord en schrift, u boeiend onderwijzen,
Door edel schoon zoo kwistig uitgespreid.
Vereer de dichteres, beween de vrouwe!
Gij jong en oud van Maldegem ‘'t getrouwe’,
Plengt op haar graf een traan van dankbaarheid.
Rouwt lang nog West en Oost, en Zuid en Noorden:
Want de eedle zangster zong haar zwanenzang!
Zij zingt niet meer, doch hare zoete akkoorden
Vergalmen niet, als treurmaar droef en bang
Op d'adem van de winden voortgedreven,
Maar blijven in ons hart weergalmen, leven,
Zoolang dat hart voor 't heil van Vlaandren slaat.
Zacht dekke u de aard, vereerde, vrome grijze....
Dat op deez plek weldra een eerzuil rijze
Een naam vermeldend, die den tijd weerstaat.
|
|