mand onder de aanwezigen, die hem tot het gevoel der kieschheid kon terugroepen? Hoe moet Leona heel dat hoofdstuk, waar er spraak is van het ‘Instituut van Doctor Hamerke’ aanhoord hebben? Neen! neen! neen! Hare waardigheid van eerbare dochter moet zich daartegen verzet hebben. Opbruischend is zij rechtgesprongen en heeft den onbeschaamden verteller den mond gestopt.......
O, thans begrijp ik waarom ‘er een koele koortsachtige geest over de vergadering heerschte’ Een onbestemd voorgevoel, dat er iets akeligs op handen was, beving de aanwezigen. Dat voorgevoel had zich niet bedrogen.
Dank aan dat eerste hoofdstuk wordt het eenige doel van het verhaal te bewijzen, dat er goede dienstmeiden zijn, die wel eens het slachtoffer hunner meesters worden. - 't Is waarheid, maar niet hoog van vlucht. De schrijver schat zijn werk te gering. Er ligt drommels heel wat meer in zijn verhaal besloten.
Sophie, de heldinne, is een figuur, die de innigste belangstelling, het teederst medelijden inboezemt. Noem ze geen gevallen meisje. Noem niet - gelijk de schrijver - hem, die hare onschuld stool, haar verleider. Neen, spuw hem het woord, eerlooze doemniswaardige verkrachter in het laffe wezen! Ei! wat een akelig schepsel!
Ja, Lezer ook u zal verontwaardiging, 't voorhoofd doen kleuren; ook u zal het bloed onstuimig door de aderen vlieten, en als ge 't monster later onder den weekenden arm van Jan steendood ziet nederploffen, zal onwillekeurig 't gedacht bij u opwellen: vreeselijk! ijselijk! maar... verdiend.
Veel sombers biedt het werk u aan! Waarin onze toch Vlaamsche gewesten zijn Instituten als die van Doctor Hamerke mogelijk? Is het geen akelig voortbrengsel uit de Parijsche achterbuurten op onzen bodem overgeplant? O voor de eer van ons geliefd Vlaanderen late de schrijver ons de begoocheling, dat zulk instituut enkel in zijne verbeelding is ontkiemd na 't lezen van een monsterachtig Fransch drama!
Zou ook Zola zijnen invloed op onzen schrijver hebben uitgeoefend? Zou dan toch de toekonstige letterkunde niet langer de eeredienst zijn van het schoone? Zou men ze niet langer meer mogen verpersoonlijken in de reine maagd die onder den glans derzon in gulden luister straalt. Of zou men ze voortaan moeten afbeelden in vorm van een afzichtelijk zwijn, wroetend in modder en vuil!
Stellig ‘Kinderlooze Moeder’ is een werk dat denken doet.
Het legt getuigenis af van eene ernstige poging op letterkundig gebiedt. Kunnen wij den schrijver in den vorm, dien hij aan zijn werk gaf, niet goedkeuren; vinden wij sommige figuren te somber; sommige tooneelen te akelig: