De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 20
(1890)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1]Rome
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vertoont zich zoo klaar, dat wij de minste bijzonderheden kunnen waarnemen. Doch, het Colosseum, trekt weldra onze onverdeelde aandacht tot zich, uren lang staren wij sprakeloos dit gebouw aan, en wij begrijpen de stoute verzen des Engelschen dichters: Staat het Colosseum, zoo zal Rome staan,
Valt het Colosseum, zoo zal Rome vallen,
En valt Rome, zoo valt de wereld.
Wij laten ons van de hoogte glijden, bestijgen den tegen overgestelden wal, en bevinden ons in den schouwburg. Reeds dikwijls heeft men daar de beschrijving van gelezen: de verhoudingen zijn echter zoo ongewoon, dat men er, zonder hem te zien, zich nooit een duidelijk denkbeeld van zou kunnen vormen. Daarbij, moet men ter plaatse zelve wezen, men moet hem zien, gelijk wij, met zijne heerlijke omgeving, tijdens dezen verrukkelijken zomernacht, om den overweldigenden indruk te gevoelen, dien hij alsdan uitoefent. Het Colosseum is het beste bewaarde overblijfsel der Romeinsche Oudheid. Het werd in de tweede helft van de eerste eeuw onzer tijdrekening, door Vespasianus begonnen, door Titus voortgezet en door Domitianus geeindigd, en diende tot schouwplaats der gladiatorenkampen. Hij heeft den vorm eener ellipse. De ringmuur heeft drie rijen rondbogige vensters; daarboven verheft zich een groote wand, met kleine vierkante ruitjes doorboord. Hij is gansch in reusachtige, roodgeele tufsteenen opgetrokken. Door tachtig bogen heeft men toegang tot het gebouw. Men heeft drie galerijen, welke concentrisch de renbaan omringen. Zij zijn acht schreden breed, en worden door zware, vierkante zuilen geschoord. Van de arena kunnen wij het binnenste des schouwburgs gansch overzien. Zachtjes stijgen de zitplaatsen tot den nok van den ringmuur: hunne oppervlakte is verbazend, men is volkomen overtuigd, dat zeven en tachtig duizend toeschouwers er zonder hinder konden plaats vinden. De zijwanden der loges zijn uit gewonen kareelsteen, en grootendeels in puin gevallen. Welig woekert er het klimop tusschen de gapende openingen. Overgroote stukken marmer liggen op de renbaan; gedurende eeuwen nemen de touristen er hunnen buit van mede; drie der grootste en schoonste paleizen van Rome zijn uit de puinen van het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Colosseum gebouwd, doch de marmerschat schijnt niet te verminderen. Geven wij eenige afmetingen van dezen schouwburg:
Wil men een weinig over deze afmetingen nadenken, zoo zal men zich eenigszins een denkbeeld van het weergaloos gebouw kunnen vormen; vooral de oppervlakte der beschikbare plaats moet elkeen met verbazing vervullen. ...... Uren reeds bevinden wij ons in het Colosseum. De maan neigt naar het westen; het gebouw krijgt al langer hoe meer eenen fantastischen aanblik. Hevig teekenen de slagschaduwen der pijlers en schoorzuilen zich op de renbaan af, terwijl, op de ontzaglijke muren, het blauwe licht onbeweeglijk rust. Hoog, tegen den nok, bemerk ik mijnen broeder. Hij klautert en springt van den eenen puinmuur op den anderen; van tijd tot tijd hoor ik zijnen blijden kreet door het reusachtig amphiteater galmen, wanneer hij, tusschen de slingerplanten, nieuwe of zeldzame soorten heeft ontdekt. Eindelijk hoor ik hem niet meer; daarboven, op den nok des ringmuurs zit hij, met het aangezicht naar de Eeuwige stad gericht, op welker koepels en paleizen het maanlicht bij stroomen schijnt neer te storten. Ik heb mij op een omgeworpen kapiteel, in de renbaan neergezet. O, kunt ge het gelooven? Wij, nederige Kempenaars, echte zonen der hei, in dien onvergetelijken Augustusnacht, in het Romeinsche Colosseum gezeten, zonder dat een mensch ter wereld daar onze tegenwoordigheid bespeurt of vermoedt. Doch, op eens zijn de puinen voor mijn oog verdwenen. Weer praalt het Flavische amphiteater, gelijk het uit de hand des bouwmeesters kwam. Weer verheffen zich, in de tachtig bogen der tweede verdieping, evenveel standbeelden in brons en marmer. Vóor eenige uren had ik slechts vòor den hoofdingang het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
voetstuk van Nero's reuzenbeeld gezien; thans is het er weer opgeplaatst. Het heeft eene hoogte van veertig meters, en is het meesterstuk van Zenodorus. Vroeger had het het hoofd van Nero, later dat van Titus. Het stelde te zelfden tijd de zon voor, en was met stralen van zeven meters lengte omgeven. Thans verbeeldt het den man, die waarlijk zijn standbeeld voór dezen schouwburg verdient: den herculischen Commodus, die zevenhonderd vijf en dertig malen als gladiator optrad, en met de linkerhand twaalfduizend kampvechters doodde. Het is in den namiddag. Nog zijn de benedenplaatsen van het Colosseum ledig. Boven ziet men de matrozen der keizerlijke zeemacht; zij spannen overgroote zeilen over het gebouw, ten einde de toeschouwers, die aldra met duizenden gaan binnenstroomen, tegen de verzengende zonnestralen te bevrijden. Het intreden gebeurt ongewoon snel, en veroorzaakt niet de minste wanorde. De gangen zijn zeer breed, van daar begeeft elke groep zich naar de aangeduide plaats. Daarbij vergete men niet, dat tachtig breede bogen ingang tot het gebouw verleenenGa naar voetnoot(1). Weldra is het reusachtig gebouw gansch opgevuld. Op den eersten rang tel ik twintig marmeren zitrijen, op den tweeden zestien en op den derden tien. Een weinig beneden den eersten rang bemerk ik enkele elpenbeenen zetels; de consuls en praetors, de leden der hoogste geestelijke en wereldlijke aristocratie hebben de plaats op genomen. Allen dragen de witte toga met purpere, ingelegde strepen, en zijn gelauwerd. Boven de eerste rangen, waarin de voornaamste inwoners der stad, de hoogere beambten zich vast onbeweeglijk houden, verheffen zich tien houten zitrijen - dit zijn de plaatsen der aanzienlijke Romeinsche vrouwen - geene enkele dame wordt op de eerebanken geduld, slechts de Vestalinnen bevinden zich op eene der benijdbaarste plaatsen van den schouwburg. Hoog tot tegen den ringmuur strekt zich een terras uit; daar bemerk ik de Romeinsche proletariers, in staande houding; allen dragen donkere kleederen. De ingangen aan de uiteinden der assen van het gebouw zijn breeder dan de andere; zij zijn ook schooner. Zij geven | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
rechtstreeks toegang tot de eereplaatsen. Deze zijn vier in getal, en bevatten het puik der bevolking van Rome. Wij zien de Vestalinnen, en rechtover hen de hooge aristocratie van het wereldrijk; aan het eene uiteinde der kleine as, de keizerlijke familie met haar hof en eeredamen. Tegenover deze neemt de Imperator met zijn gevolg plaats. Reeds vòor zijne intrede trof de kalmte van dezen reusachtigen menschendrom; thans is de stilte huiveringwekkend. Ernstig, angstig blikken, zoowel senatoren als plebeërs, naar den wereldgebieder, die niemand of niets zijner aandacht waardig schijnt te keuren. Bruin is het aangezicht en zwart is het oog van die talrijke waardigheidsbekleeders; sprekend, scherp geteekend zijn hunne trekken, trotsch, verwaand is hunne uitdrukking; zij alleen ter wereld kunnen schouwspelen inrichten, gelijk zij er een gaan te zien krijgen. Doch, niet slechts Romeinen hebben op de banken van het Colosseum plaats genomen. Rome is eene wereldstad, de eenige wereldstad. In haren schoot bevat zij duizenden vreemdelingen. Sommigen zijn er voor hunne zaken heengereisd; anderen komen de kunstgewrochten bewonderen, welker roem tot aan de uiterste grenzen der aarde is doorgedrongen; weer anderen zijn er door het verhaal der bras- en zwelgpartijen heengelokt: allen zijn in den schouwburg vertegenwoordigd. Ettelijke vorsten, onder het Romeinsche juk gebogen, hebben de wouden van Germanje, de woestijnen van Afrika, de boorden van den Ebro of van de Dardanellen verlaten: de Romeinen hebben hunnen hoogmoed gestreeld, want, tusschen de eerwaardige Senatoren zie ik de rijzige gestalten der Germanen: terwijl de aangezichten der eersten gansch baardeloos zijn, en hunne hoofdharen kort geschoren, zijn de lippen der anderen door lange knevels overschaduwd, en golven hun de blonde lokken tot op de schouderen neer. Met hun blauw oog blikken zij eerbiedvol den Imperator aan, die een marmeren beeld gelijk, zich recht vòor hen bevindt; de Moorsche koningen, die naast hen zijn gezeten, schijnen als onbezielde wezens, als opgesierde afgoden te pralen. Slechts nu en dan gunt een Romein, uit hunne onmiddellijke nabijheid dezen vreemden gasten eenen blik; het is om hen te doen verstaan, dat zij, die dergelijke schouwspelen inrichten, ook de macht bezitten, elke poging tot opstand hunner onderworpen volken te dempen; duidelijk geven zij te kennen, dat die vreemde gasten niet alleen fier | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
mogen wezen, in hun midden te worden geduld, zij mogen zich zelfs gelukkig achten schatplichtigen van het eenige Rome te wezen. Daar geeft de keizer, werktuigelijk, een bijna onbemerkbaar teeken; in parademarsch treden de kampvechters ter renbaan; op het marmeren aangezicht des wereldbeheerschers, vertoont zich een licht trekje van tevredenheid,... een donder van toejuichingen breekt los.... doch, o wee, de stralen der maan zijn verbleekt, de nevelen gevlucht, de zon verguldt den koepel der Sint Pieterskerk, die tegen de zilveren lucht afsteekt. Mijn droom is verdwenen, de werkelijkheid, de haast onomvatbare puinen van het Colosseum bevinden zich vòor mij, Spierwitte duiven trippelen over den nok van den ringmuur, schetterend en kwetterend vliegen de steenzwaluwen in de nissen om hunne jongen te azen. Wij wandelen huiswaarts; ik acht mij gelukkig, dat het terugkeeren tot de werkelijkheid mij belet heeft, al ware het slechts in eenen vluchtigen droom, het ijselijke schouwspel in het Colosseum bij te wonen, waar soms honderden menschen werden verminkt en vermoord: dit hadde mij gewis, voor den ganschen dag, de gelukkige stemming ontnomen, waarin men moet verkeeren, wil men Rome's kunstgewrochten met vrucht bestudeeren. |
|