| |
| |
| |
XXXIVe driejaarlijksche Tentoonstelling van Schoone Kunsten te Gent.
Zie vorige aflevering blz. 526.
Baas Jan van Julius De Bleye van Gent, is een flauw navolgsel der manier van werken, waarmede Van Schendel zich in den tijd eenen grooten naam verwierf. De Bleye heeft gepoogd ook het lichteffekt na te bootsen, door gansch het gezicht van zijnen Baas Jan in vermiljoen te steken en eenige idem getinte kantlichten als om godswil, op de hand van den oude te schilderen.
De Bleye heeft als kolorist zekere hoedanigheden; hij overdrijve echter niet of hij loopt gevaar barakschildering te maken.
Welk verschil met de schilderij van Leo De Pape van Brussel, het portret van kolonel Oriane weêrgevend. Ginds, schijn, gemaaktheid en valsch effekt, hier, waarheid, eenvoud, gemak en natuurlijkheid. Het portret van De Pape is een der beste welke wij tot nog toe van dezen kunstenaar hebben gezien.
Een Gentsch kunstenaar die het ver brengen zal, is Gustaaf Michel. Zijn portret van den heer senator Soupart, is breed geborsteld en korrekt van teekening. Hij toont ook, in dit portret, een kunstenaar te zijn, die rijke kleuren op het palet heeft. Als gelijkenis, mag zijn werk onberispelijk heeten, want de oude, wereldberoemde heelmeester is er in zijn senatorspak, zoo getrouw, zoo levendig weêrgegeven, dat men denken zou hem in levende lijve voor zich te hebben.
De portretten der familie W.., door den Brusselschen kunstenaar Richir Herman, is een groot doek dat uitmunt door zijne hooge hoedanigheden als teekening, koloriet, samenstelling, uitdrukking en eenheid. Er zit leven en beweging in dien groep kinderen die rond hunnen vader geschaard zijn. 't Is puik.
De omstreken van Calmpthout, door Jozef Van Leemputten is eene schoone bladzijde uit het boek der natuur. Zijn landschap is meesterlijk in den vollen zin des woords.
Een andere kunstenaar, die ook met eene gewetensvolle nauwgezetheid, de natuur weergeeft in hare majestatische grootschheid en in hare eenvoudige naaktheid, is Kamiel Wauters, van Hamme; dit bewijst hij ons in zijne beide doeken, getiteld: de Avond en de Rust.
Elkeen staat in bewondering voor de twee kleine meesterstukken, ingezonden door Edmond Van Hove, van Brugge. Zijn tafereel: De geleerde, is een echte miniatuurschildering, die tevens zoo verdienstelijk is onder oogpunt van teekening en koloriet, dat hij niet zou moeten blozen zijn werk te hangen, nevens de juweelen der middeleeuwsche Vlaamsche schilderschool.
Zijn ander doek, (een tryptiek) De Heks getiteld, is zeer verdienstelijk; bovenal het middenpaneel is wonderwel gelukt, ja zelfs veel beter dan de twee zijpaneelen, die er min gestudeerd en maar alledaagsch uitzien.
Dit belet nochtans niet dat het een zeer goede schilderij is die wij als de beste der zaal L aanschouwen.
De Landschappen van Van Luppen van Antwerpen, zijn lief en bevallig, doch of zij wel de natuur weêrgeven zooals het behoort, is en blijft de vraag.
Die algemeene, alles beheerschende bruine toon bevalt niet, het land- | |
| |
schap krijgt er een te zeepachtig uitzicht door en gelijkt te veel aan die Duitsche landschapschildering aan 5 of 10 frank het doek, de lijst inbegrepen.
Zaal M, is nog ongelukkiger dan zaal L, die is volkomen ongeschikt voor de schilderijen.
De bezoekers haasten zich om uit deze zaal te zijn, en geen wonder ook, het is er zoo gezellig(!), dat men er zou van loopen gaan.
Eene schilderij die echter sterk de aandacht trekt, is die van Aloys Boudry voor titel dragende: Het hart veroudert niet. Matrozen, waaronder reeds oude, geven zich over aan den dans en maken het hof aan een drietal meisjes, die hun drank hebben bediend. Als typeering, munt dit werk bijzonder uit; als koloriet mist het noch hevigheid noch kloekte en als groepeering mag het verdienstelijk heeten.
Alleen is het algemeen uitzicht wat zwart en komen sommige deelen wat hard voor.
De Berg van 't hof te Brussel door Fr. Gaillard, van Brussel, is eene schilderij, welke wij reeds vroeger zagen. Wij herhalen hier ons vroeger oordeel en zeggen: een goed geteekend doch kleurloos tafereel.
In de Winternacht in Zeeland van W. Delsaux van Brussel, steekt oneindig veel effekt en diepte, 't is een der beste sneeuwzichten van gansch de tentoonstelling.
Sint Pieter eenen blinde genezende, door F. Hoffman van Brussel, is een der weinig godsdienstige onderwerpen, welke wij in deze tentoonstelling ontmoeten.
Het vleesch van den blinde is wel is waar een weinig houtachtig, doch dit gebrek wordt ruimschoots vergoed door eene onberispelijke teekening en een ernstig en kloek koloriet, dat goed samengaat met het onderwerp.
Als uitvoering riekt het werk een weinig klassiek.
Wij verlaten de bovenzaal, dalen den trap af en komen in zaal D.
De Morgendster van Cesar Dell Acqua te Brussel, is maar eene flauw geteekende vrouwenfiguur, die nog veel flauwer geschilderd is. Als manier van werken, kan dit werk heel oorspronkelijk heeten, doch zeker is het dat binnen een jaar, bijvoorbeeld, deze schilderij er oud en versleten zal uitzien.
Immers, die plaatsen van het doek waar de kleur zoodanig schraal op ligt, dat men den draad van het geweefsel niet alleen ziet maar kan gevoelen, kan geen weerstand bieden aan den knagenden tand des tijds. Het stof en het vuil zullen op die plaatsen meer dan elders blijven kleven en de schildering schaden.
Als koloriet steekt er ook niet veel in.
De Schepen in de Haven door den Brusselschen kunstenaar Frans Van Damme is flink van teekening, kloek en helder van kleur, als bewerking is de schildering breed.
Eene schilderij, die als weêrgave der typen best gelukt mag heeten, is die van Remy Cogghe, van Robaais, Een Hanengevecht in Vlaanderen verbeeldende. Twee hanen zijn aan 't steuvelen, te midden van een afgesloten perk, en talrijke toeschouwers verdringen zich rond de twee kampers, die er stellig hunne pluimen zullen bij laten.
Het gezicht van elken toeschouwer is bestudeerd en weêrgegeven in volle natuurlijkheid, tot in zijne kleinste détails, men zou zeggen dat al deze personagiën van den eerste tot den laatste, portretten zijn. De teekening is voortreffelijk en de kleur ongezocht en kloek, doch niet schitterend.
Cogghe teekent al schilderende, en dat is eene gaaf, ja, laat ons maar zeggen
| |
| |
eene vereischte, welke wij maar zeer schaarsch bij de huidige kunstenaars, die meer van het à peu-près houden, aantreffen.
Het Hanengevecht is een der beste stukken van de tentoonstelling.
De Betooveraarster van Theodoor Gérard, den te Brussel verblijvenden Gentenaar, is maar onbeduidend voor eenen kunstenaar van zijne gehalte. De betooveraarster, - de temster ware beter gelooven wij, - is eene goed geteekende figuur doch volkomen kleurloos.
Het zeezicht van den Gentschen kunstenaar Edgar du Ry van Steelandt, is eene breed geborstelde, maar eenigszins houtachtige weêrgave der woeste zee, die de schuiten en schepen heen en weer klotst aan den ingang der haven.
Ondersteuning (?) van Alfred Hubert van Brussel, verbeeldt een groep gidsen van het Belgisch leger.
Daar steekt nu noch vorm, noch kleur, noch plan, daar steekt niets in.
De titel ware beter: soldatenschimmen, meer is het toch niet.
Vooraleer deze zaal te verlaten, houden wij eenige oogenblikken stil voor een bloemstuk, dat ernstige verdiensten bezit. 't Is het werk van mej. Gabriella Stas, te Bottelare. Deze jonge kunstenares toont, in de weêrgave dezer bloemen en bijwerk, dat zij een echte kunstenaarsziel bezit, die veel belooft voor de toekomst.
Wij treden in zaal C.
Een der drie tentoonstellende Van Leemputten's namelijk Kornelis; te Brussel verblijvende, heeft een doek van groote afmeting gezonden, eene schapenkudde voorstellende.
Als schildering is dit stuk zeer behendig en gemakkelijk afgewerkt, doch, als kleur, vinden wij het te veel eentonig en wel een beetje wat zwart; hetgeen echter niet belet, dat het een puik stuk is, dat onder de beste dierenschilderijen der tentoonstelling mag gerekend worden.
Een kunstenaar is veeltijds eenzijdig. Meermaals ziet men dat een schilder maar eene snaar op zijne viool heeft. Dit is echter niet het geval met den Parijschen kunstenaar, Evarist Luminais, die een puik doek heeft ingezonden, getiteld: bij eene koriste. De vrouwenfiguur en de vioolist zijn waarlijk meesterlijk geborsteld en verraden eene ongemeene kunde in het weêrgeven van den menschelijken vorm.
De twee figuren zijn goed nevens elkander geschikt en vormen een belangwekkend koppel, zoowel door hunne houding als door de uitdrukking van den ouden leermeester en der jeugdige zangeres, die niet alleen des avonds tegen de grillen der muziekkenners en tooneelbezoekers te kampen heeft, maar over dag nog tegen den honger moet worstelen.
De houtzagers van Isidoor Vereyden van Brussel, is eene schilderij die ontegensprekelijk veel verdiensten bezit, maar die toch veel te zwart is van schildering. Wij kunnen maar ook niet begrijpen hoe het mogelijk is dat een kunstenaar zulk onbeduidend onderwerp behandele op een doek dat ten minste, een 45 tal vierk. meters meet. Waarom het brutaalste deel der genreschildering tot de historie schildering zoeken te verheffen?
Zulke doeken hebben te veel den schijn per meter besteld of geschilderd te zijn.
De Antwerpsche kunstenaar Jan Van Beers die, zooals men weet, zich sinds eenige jaren te Parijs is gaan vestigen, heeft maar een werk, - eene miniatuurschildering is de rechte benaming, - ingezonden.
Het stelt Mistress Patter voor, in the lady of Lyons. Alhoewel wij meermaals gezegd hebben te betreuren, dat Van Beers de groote baan is afgeweken,
| |
| |
de ernstige kunst den rug toekeert en het publiek, de massa althans, zoekt te streelen door de weergave dier gepommadeerde en geastikeerde Parijsche modepoppen, toch moeten wij bekennen, dat hij, eenig in dit vak, er in lukt tafereelen af te werken, die den meest afbrekendgezinden beoordeelaar eenen uitroep van bewondering afdwingen, en hem onwillekeurig, misschien wel hoofdschuddend, maar toch met overtuiging zeggen doen: dàt is straf, dàt is behendig.
En waarlijk, de schildering van Van Beers is dat volkomen.
Het tafereel van den Antwerpschen meester is een klein juweeltje, wat men ook zegge, wat men ook inbrenge; wij zelf kunnen niet weerstaan zulks te verklaren, hoe zeer wij ook Jan Van Beers met genoegen zouden zien veranderen van schilderwijze.
In zaal B heeft F. Mortelmans van Antwerpen, een flink juffersportret, dat zonder pretentie, breed en krachtig is afgewerkt.
Een nieuw afgietsel van Ed. Dantan van Parijs, is reeds vroeger gezien en beoordeeld.
De vruchten van mej. Marie De Bievre van Brussel, zijn fluweelachtig weergegeven en beloven veel.
Het landschap, zicht te Ste-Maria-Laathem, door mej. V. Dumont van Gent, is een zonnig, kloek en realistisch doek, dat uitmunt door eenen algemeen helderen toon. Dàt is zon, dàt is natuur.
Het heerenportret van A. Delfosse, van Antwerpen, is een schitterend doek, dat zonder aarzeling, onder de beste portretten mag geteld worden. Als koloriet, is het een werk dat de oude meesters gretig zouden onderteekend hebben.
Aprilzon, van A. Heymans, van Brussel, is eene mozaïek-schilde rij die, voor sommige liefhebbers van eigenaardigheden, heel verdienstelijk zijn kan, maar die toch door de liefhebbers die eerst en vooral, vorm en werkelijkheid vragen, niet gesmaakt wordt.
Eindelijk zijn wij in zaal A.
De Blokkeering van Vlissingen, door Schaefels, van Antwerpen, is eene goede schilderij der oude school in een siroopachtigen toon geschilderd.
Het bezoek bij de voedster van Constant De Bruycker van Gent, is een lief tafereel, dat dien cuden kunstveteraan tot eere strekt.
De slavin van Mejuffer Marie Maeterlynck van Gent, is eene goede studie die veel aanleg verraadt.
De Cliniek in de veeartsenijschool door Emiel Seeldrayers van Brussel, is eene flinke schilderij, die goed gestudeerd en met zorg afgewerkt is.
De dood van den kleinen Jaak, door Julius Gondry, van Gent, werd tentoongesteld in de laatste Antwerpsche tentoonstelling. Toen zegden wij er ons oordeel over, dat, men zal het zich nog wel herinneren, niet al te gunstig was. Thans kunnen wij niets anders doen, dan onze lezers naar onze kritiek van toen verzenden. - Wij herhalen echter in twee woorden: stuk van zekere verdiensten, maar ook van groote gebreken.
De Moerassen van Ghenck, door Alexis Ermel, van Genval, is een stuk vol beloften.
De Visscherij van Theoduul Geirnaert, van Gent, mag onder de goede stadsgezichten gerangschikt worden. Hij heeft echter een gebrek: zijne vormen zijn te onbepaald, te uitgewreven.
Droefheid van Willem Hamel, van Rotterdam, is een flink geborstelde, en in den trant der oude meesters, uitgevoerde kop. Men zou zeggen, een echte Hans Holbein.
| |
| |
Het vlashekelen, van Eugeen Morel, van Gent, is wat hard en jong, doch het is een paneel dat zeer veel hoedanigheden bezit en een onverwacht werk mag heeten voor eenen beginneling.
De Melk, van Ferdinand Willaert, van Gent, is een triptiek dat eene geoefende hand en een groot gemak van samenstellen verraadt.
Zijn onderwerp heeft hij met zorg bestudeerd en dan ook goed weergegeven.
Alleen vinden wij dat zijne ombres doorgaans wat terre-de sienneachtig zijn.
Het Evangelie, van Boom van Antwerpen, is een zorgvol bewerkt en door en door gestudeerd werk. Men zou haast zeggen dat het al portretten zijn, zoo goed heeft de kunstenaar den kentrek zijner modellen weergegeven.
De Bron van den Parijschen schilder, Gabriel Gudy is een schoon geteekend figuur, frisch van kleur en aangenaam, doch misschien wat zeepachtig en wasachtig van toon.
De Beslissende Slag van Frans Proost van Antwerpen, is een bevallig genrestuk, dat sterk de aandacht der bezoekers en bijzonderlijk der biljardliefhebbers op zich trekt.
Hiermede sluiten wij ons overzicht der schilderwerken en zullen, vervolgens, de beeldhouwwerken en teekeningen bespreken.
Na negen artikels te hebben gewijd aan de bespreking der voornaamste van de 650 schilderwerken, die prijken in deze merkwaardige tentoonstelling, is het onze plicht ook een woordje te zeggen over de waterverfschilderingen, teekeningen, pastels, beeldhouwwerken, bouwkundige ontwerpen, enz.
Voor de drie eerste van gemelde vakken, zal het niet noodig zijn de voornaamste stukken te ontleden. Het zal meer dan voldoende wezen de namen der kunstenaars te noemen, die zich het meest onderscheiden in deze vakken der edele schilder- en teekenkunst.
Wij noemen: Edgard Baes van Brussel, Jules Boulvin van Gent, Louis Brillouin van St-Marten bij Melle, Leo Canivet van Gent, Julius Ceuppens van Gent, Karel Doudelet van Gent, Armand Heins van Gent, Marie Jwill van Parijs, Louis Lebrun van Schaarbeek, Jef Leempoels van Brussel, Henry Marcette van Spa, Jozef Ratinckx van Antwerpen, Henry Stacqet van Brussel, V. Uytterschaut van Brussel, E. Van Gelder van Brussel, Emiel Wauters van Brussel, Rodolf Wytsman van Brussel, Arthur Craco van Brussel, August Danse van Bergen, Louis Greuze van Bergen, Hendrik Kokken van Antwerpen, Maatschappij Der Belgische Sterkwater-Teekenaars van Brussel, Florimond Van Loo van Gent, Van Eechout van Brussel, Willem Linnig van Antwerpen, enz.
Thans dat wij onzen tol betaald hebben aan dezen groep moedige kunstenaars, die puike waterverfschilderingen, overheerlijke pastels, goede sterkwaterplaten, meesterlijke pen- en steenteekeningen laten zien, blijft er ons nog te spreken over dit vak der kunst, dat misschien wel het meeste bijdraagt om aan de zalen der tentoonstelling een vroolijk en lustig uitzicht te geven. Wij willen spreken van de beeldhouwers.
Wij beginnen met de groote middenzaal.
Het eerste werk dat bijzonderlijk onze aandacht trekt, is een bronzen figuurtje van den Brusselschen beeldhouwer Paul Dubois, dat getiteld is: Jonge vioolspeelster en met veel distinktie is behandeld.
De Moederlijke ongerustheid van Willem Charlier van Brussel is een aangrijpende groep, waarin de smart eener lievende moeder, evenals het pijnlijk lijden van een kind, meesterlijk is weergegeven.
| |
| |
De marmeren kindergroep van Frans Joris, van Antwerpen, twee kinderen verbeeldende die elkaar helpen in het aantrekken der kousen, is een lief bevallig gemodeleerd kinderkoppel, dat de moeders, en de kinderen bovenal, zeer veel vermaak doet.
Het groot marmeren beeld Hero van Hippoliet Leroy van Gent, mag, zoo niet het beste, dan toch een der drie voornaamste beeldwerken van gansch de tentoonstelling genoemd worden. Dat schoon, edel, geïdealiseerd vrouwenfiguur, dat zich bijzonder aanbeveelt door eene volkomen harmonie van lijnen en reine vormen, is waarlijk het beste werk, welk wij tot nog toe, van dezen kunstenaar hebben gezien.
Wij vernemen met genoegen dat dit puik stuk bestemd is voor het stedelijk museum; dààr zal het volkomen op zijne plaats zijn en den jongen kunstenaars tot voorbeeld verstrekken.
Het pleisteren standbeeld, de jonge bacchante, van J. Lambeaux van Antwerpen, is een flink gemodeleerd figuur, dat den maker der Brabo-fontein, volkomen waardig is.
Het figuur, Aan de fontein getiteld, van Van Beurden van Antwerpen, is eene goede studie, die wel, zeer wel gelukt mag heeten: het figuur is goed afgewerkt.
Het standbeeld, Gewond van L. Mast van Gent, is een beeld dat misschien wel als lijnen, zoo sterk niet bevalt als de figuren van Leroy en Lambeaux, doch dit belet niet dat het een heel verdienstelijk en kennisverradend produkt is.
De zich kappende vrouw van J. Anthone, van Brugge, is een meesterlijk weergegeven figuur, dat evenals zijnen slangenbezweerder, ter eere strekt aan eenen kunstenaar, die laureaat werd uitgeroepen in den prijskamp van Rome.
De groote dag van Eg. Romboux te Rome, is een zeer goed beeldwerk, vol kracht en bezieling. Een engel, - onder eene nieuwerwetsche gedaante weergegeven, - blaast op een lang koperen speeltuig het sein van het einde der wereld, dit sein dat meldt: 't is uit met de aardsche zaken, de eeuwigheid gaat in.
Alles is hier kracht en leven.
De werkstaking der smeden door J. De Keiser van Cureghem, is een goed gelukte groep, die bewijs geeft van veel anatomische kennissen en vol uitdrukking is weergegeven.
Alleen kunnen wij maar niet begrijpen, waarom de kunstenaar den gewonden smid daar gansch naakt aan de voeten van zijnen overwinnaar heeft gelegd.
Zoo werken de smeden toch niet. Wij willen wel aannemen dat hij zulks alleen gedaan heeft om te toonen hoe goed hij de menschelijke vormen kan wêergeven, doch hij verlieze niet uit het oog, dat zijn werk erdoor het uitzicht eener akademische studie krijgt.
Het standbeeldje De Nacht en de groep: Een Droom (marmer) van mejuffer Adelaide Lefebvre van Gent, zijn twee zeer verdienstelijke werken. De Nacht, alhoewel zeer bepaald van vorm, is nochtans heel licht, ja zelfs vaporeus weergegeven.
Haar Droom is mede vol goede hoedanigheden, doch het onderwerp is niet nieuw.
Verlatenheid van Viktor De Haen van Brussel, is een beeld vol uitdrukking en bezieling, dat getuigt van het talent en ook van de fijngevoeligheid des makers.
Vinçotte van Brussel heeft een bronzen borstbeeld (studie) dat heel karakteristiek is, ingezonden, alsook het borstbeeld van gravin de Mérode, een der schoonste, onderscheidenste werken van gansch de tentoonstelling.
| |
| |
In dit borstbeeld toont de kunstenaar dat hij een ervaren meester is in de weêrgave van het mollige vleesch; ook is het een toonbeeld van modeleering te noemen.
Daarbij heeft de kunstenaar, niet alleen zijn beeld bezield, hij keeft er iets meer in gelegd, hij heeft er die soort van onweerstaanbare bevalligheid, die instinktmatig tot zich trekt, en alleen wordt aangetroffen bij de wezenlijk edele karakters, weten in weêr te geven.
De groep, Omhels, van G. Vanderstraeten, van Gent, te Parijs verblijvend, is het koketste stuk van gansch het salon. Waarlijk dit vrouwenfiguurtje is bevallig en tevens talentvol weergegeven. In het weergeven van onderwerpen die het oog van den bezoeker streelen en hem bewondering afdwingen, munt Vanderstraeten voornamelijk uit. Kortom, op skulpturaal gebied is hij wat Jan Van Beers in de schilderkunst is; niet als manier van werken, maar als opvatting en bezieling.
Smart en hoop van Lod. Van Biesbroeck van Gent, is een groep die zekere verdiensten bezit, doch de kunstenaar zal het ons niet euvel duiden, als wij hem, onbewimpeld onze meening uitdrukkende, ronduit zeggen, dat zijne vrouwenfiguur wat stijf, wat houtachtig is behandeld en de engel er erg klassiek uit ziet.
G. Kasteleyn, ook een Gentenaar, heeft het beter getroffen met zijn klein standbeeld de: Verdrukte, getiteld. Dit lief figuurtje dat daar weemoedig ten gronde gezakt is, en met gevouwen handen een zachter lot en eene betere gemoedsstemming afwacht, is in zijne volle eenvoudigheid, doch reinheid weêrgegeven. De algemeene lijnen zijn aangenaam en zondigen niet tegen de strenge wetten der vormleer. Als modeleering, uitdrukking en behandeling is het een van de beste stukken der tentoonstelling.
Het verwondert ons, dat de kommissie gelast met den aankoop van werken, 't zij voor de tombola, 't zij voor ons muzeum, geen oog hebbe geslagen op dit kleine meesterwerk. 't Wordt nochtans hoog tijd dat men den Gentschen beeldhouwers wat aanmoedige, of is men misschien van zin allen, behalve een paar goede vriendekens, de stad te doen uitloopen en elders waardeering te gaan zoeken?
Zijn ander klein beeld de dronkenschap zagen en bespraken wij vroeger.
Het borstbeeld Hartzeer van Paul De Vigne van Gent, is een flink gekneed borstbeeld dat den gekenden meesterbeeldhouwer volkomen waardig is.
Het borstbeeld van den heer Karel Leirens, door Domien Van den Bossche en zijn vrouwenborstbeeld, zijn flink bewerkte stukken, die terecht de bewondering van het publiek verwekken.
Het standbeeld van Palfijn door Godfried De Vreese, van Brussel, is wel is waar geen meesterstuk, doch mag geteld worden onder de goede werken, alhoewel het beeld, onder oogpunt van uitvoering, op sommige plaatsen nog al wat te wenschen overlaat.
De kunstenaar die de zonderlingste beeldwerken heeft tentoongesteld, is Joris Minne van Gent. Zijn groepje getiteld: Gebed, en zijn standbeeldje, voor opschrift dragende: Gewond, zijn twee stukken die waarlijk zonderling mogen heeten. De bezoeker schudt onbegrijpend het hoofd en vraagt zich af tot welke wereld behooren deze wezens? Niet dat de jonge kunstenaar er onmenschen van gemaakt heeft, dat niet, maar hun vorm, hunne gestalte, hunne houding, zelfs hun verstandelijk uitzicht, gaat volkomen buiten hetgeen wij dagelijks voor oogen hebben.
| |
| |
De kunstenaar heeft, ons denkens, enkele deelen te veel overdreven, waardoor hij, natuurlijk onvrijwillig, de karikatuur nabijkomt.
Wij bekennen echter gaarne, dat er iets ongemeens, iets dichterlijks in zijne bidders, en iets titansch in zijnen gewonden steekt.
Het borstbeeld Richilde van mej. Van Tilt van Leuven, is een krachtige kop, die aanleg verraadt en veel belooft voor de toekomst.
De gewone bader, van Jan Parenti, van Brussel is een goed beeld, dat zeer en terecht opgemerkt wordt.
De lijnlooper of ketser, van Julius Halkin, overleden, is de verkleining van den schoonen groep die te Luik in het park d'Avroy geplaatst is.
Wij bemerken ook nog zeer verdienstelijke werken, van A. Ambresin van Brussel, Julius Lagae van Brussel, Gustaaf Picqery van Brugge, het flink en mannelijk standbeeld van Van Helmont, te Brussel op te richten, door G. Vander Linden van Leuven, een zorgvol afgewerkt borstbeeld van hoogleeraar Heremans door B.F. Wante van Gent, en twee prachtige standbeelden van Jozef Willems van Mechelen.
In de afdeeling Bouwkunde, treffen wij schoone, artistieke en grondig bestudeerde ontwerpen aan van A. Delbruyere, van Gent, J. De Waele, van Gent, E. De Weerdt, van Gent, A. Groothaert, van Brussel, L. Hanaide, van Antwerpen, Victor Horta, van Brussel, Julien Ledoux, te Gent, P. Peeters, te Antwerpen, Hendrik Vaerwijk. van Gent, Alfons Van de Catsyen, van Brussel, D. Van der Haghen, van Gent, E. Van Holle, van Gentbrugge, P. Van Holle van Gentbrugge en Polidoor Van Renterghem, van Gent.
En hiermede sluiten wij ons overzicht, dat misschien wel een weinig te uitgebreid was, in verhouding der plaats waarover wij in ons tijdschrift mogen beschikken, maar waarvoor onze lezers ons toch geen kwaad hart zullen toedragen, daar wij toch geen ander doel hadden, dan het onze bij te dragen om de liefde tot het schoone, anders gezegd, den kunstsmaak onder het volk, te verspreiden.
Gent.
Karel Lybaert, Jte.
|
|