| |
| |
| |
XXXIVe driejaarlijksche Tentoonstelling van Schoone Kunsten te Gent.
Zie vorige aflevering blz. 479.
Wij komen in zaal J. - Deze zaal, alhoewel klein, bevat waarlijk puike stukken. Ons oog valt op een lief schilderijtje van H. De Beul, van Brussel, de Lente getiteld, dat stellig als koloriet zekere hoedanigheden bezit, maar dat toch wat hard, wat porseleinachtig is.
De Dans, van Willem Linnig junior, van Antwerpen, is een zonnig tafereel, een groep ‘incroyables’ voorstellende, die met hunne liefjes lustig aan 't flikkeren zijn, terwijl eenige landelijke muziekanten de vedel in beweging brengen en den doedel laten hooren.
Als teekening, bezit dit tafereel veel hoedanigheden, doch als schildering is het overdreven en konventionneel. Alles is met siroop of beter sofraanwater bestreken. De mannenfiguren zijn in het algemeen overdreven typen die de karikatuur nabijkomen, en de vrouwenfiguurtjes, zijn te veel gechikeerd. Kortom, er ligt iets tooverachtigs in dit zonderling tafereel.
Droefheid, van Willem Hamel, van Rotterdam is een zonnig tafereel, dat veel verdiensten bezit, en eene hand verraadt, die het ver brengen zal.
De Kudde schapen van Xaveer De Cock, te Deurle, is een tafereel dat zich aangenaam opdringt. Wij zeggen opdringt, want, al is men genegen, de weinige zorg waarmede het tafereel is afgewerkt, den kunstenaar als een hoofdgebrek aan te rekenen, toch moet men bekennen dat de algemeene tonaliteit, lief, aanlokkend, en streelend is.
Het zij ons echter toegelaten den Gentschen kunstenaar te doen opmerken dat zijne schapen, zelfs die op het voorplan, wat zorgeloos geteekend zijn en zijne tonen doorgaans te doorschijnend zijn. Men zou zeggen dat hij alles bekomt door glacis. Vroeger smeerde hij meer en was dan ook meer waar.
Zijne Koeien door de Leie wadende te Deurle. is een tafereel dat ons meer bevalt.
De Javaansche die hare kat plaagt door Karel Soubre te Luik, is een dier lieve salonstukjes die de hand verraden van den ervaren kunstenaar. De teekening der jonge negerin is keurig en de kleur is niet overdreven noch hard, iets wat wij ongelukkig niet zeggen mogen van zijnen Zondagmorgend in de Ardennen, die er ons daarenboven, als behandeling en opvatting wat oud uit ziet en in den aard van sommige Duitsche chromos valt.
De Druiven van Pieter Bergeret van Parijs zijn goed, en tamelijk natuurlijk weergegeven. Jammer nochtans dat de schilder ook in het gebrek valt van Xaveer De Cock; 't is te zeggen dat hij zijne tonen te doorschijnend, te was- of glasachtig maakt. Voor de weêrgave van druiven, kan dat er evenwel door, doch men mag in geen geval overdrijven.
De Gentsche kunstenaar, Theofiel Lybaert, die, wij weten niet waarom, zonder vermelding der hooge onderscheidingen welke hij vroegen bekomen heeft, in de kataloog staat aangewezen, heeft maar eene schilderij ingezonden. Zij stelt de Moedermaagd met haar kind Jezus voor.
De H. Maagd staat onder eenen boom die zijne breede, schoon groene kruin
| |
| |
over het hoofd der moeder Gods en het kleine lieve kind uitstrekt. Achter haar, op de hoogte der borst, is eene draperij gespannen, en boven dit doek, dat als het ware een specimen van weefwerk is, ziet men de oude stad Gent.
Het stuk behoort tot de Duitsch Gothieke school, en is dan ook geteekend met die zorg, die kennis, die aangenaamheid van lijnen, die, niets afdoende van de strengheid des onderwerps, de gulden eeuw van Albrecht Durer, Goltzius en anderen herinneren.
Het kindeken Jezus is een lief schoon figuurtje, dat afgewerkt is tot in zijne kleinste bijzonderheden; men zou zeggen eene kleine knaap op de natuur afgegoten. Wat de Moeder Maagd betreft, deze is even goed geslaagd.
Alleen de uitdrukking van het gezicht vinden wij wat pijnlijk, wat droomerig. Wij willen gereedelijk bekennen, dat haar hoofd een heel eigenaardige en mystieke type is, doch de kunstenaar zal het ons niet euvel duiden, als wij, tegenover het lief aanminnelijk kinderkopje, Maria met een wat min Mater dolorosa-achtig gezicht zouden verkiezen.
De kleur is kloek en ernstig, frisch en levendig, zonder echter schel te zijn. Als fijnheid van bewerking mag deze schilderij met de werken van Jan van Beers, die echte miniaturen zijn, op ééne lijn gesteld worden.
Lybaert volgt de oude meesters der middeleeuwen; hij bestudeert ze, hij tracht ze te begrijpen en weet aan zijne kunstgewrochten een eigenaardig kenmerk te geven, dat hem onderscheidt van andere zoogezegde godsdienstige schilders, die alle hoedanigheden, uitgenomen deze, bezitten, om aanspraak te mogen maken op dezen titel.
De Coquetterie van Jan Ubachs van Luik, is een stuk dat breed geborsteld is, dat veel kennis verraadt en een der puikste stukjes der zaal mag heeten.
De Gewijde dans van Victor Lagye is een stuk van verdiensten, dat echter erg klassiek behandeld is en op sommige deelen nog al zondigt tegen de teekening.
Het Stormweder op zee van Adrien De Mont, te Montgéron, is een stuk dat den aanschouwer kippenvleesch doet krijgen. De majestatische grootschheid der zee in al hare woede, heeft de kunstenaar zoo aangrijpend weergegeven, dat men denken zou zich tegenover den woesten oceaan te bevinden.
De Schaakspelers van Karel Nys van Antwerpen, is een lief en bevallig doek, dat goed geteekend, en heel fijn en gedistingeerd van toon is.
Alleen vinden wij het een ongelukkig gedacht van den kunstenaar, aan het kleed der juffer die op het voorplan zit, eenen bleek roos- of vleeschkleurigen toon te geven, die zich versmelt met het vleesch der bevallige freule.
De Schapen van Othon von Thoren van Parijs, is een tafereel dat, om zoo te zeggen, de verkleining is van eene zijner vroegere werken, die hem zulke goede faam verwierven. Het onderwerp is dus niet nieuw evenmin als de opvatting en schikking. Deze schilderij bijzonderlijk is van aard om de spreuk, die meer op hem dan op welk andere mag toegepast worden, te bevestigen: Als men een zijner werken ziet, dan ziet men ze allen.
De Parijzer schilder Ed. Richter, heeft twee schilderijen in deze zaal hangen, de Lente en de Weduwe. Beide stukken zijn onder oogpunt van koloriet zeer verdienstelijk, doch als teekening, als toon, als verlichting is alles zoo valsch, zoo konventionneel, zoo weinig waar als men het zich maar verbeelden kan.
De teekening is gechikeerd, als toon is het eene overdreven jacht op effekt, en de verlichting is een gezochte manie, of gemaakte tegenstelling van licht en
| |
| |
bruin, die den kunstenaar aanzet veelal zijne kleuren te bezigen gelijk ze uit den verfwinkel komen; iets waardoor hij dan ook soms wel wat schel is in enkele deelen.
Doorgaans zijn zijne werken te dekoratief behandeld; 't is te zeggen: te veel verf en te weinig toon.
De Bloemen en rozen, van mej. Emma De Vigne van Gent zijn wel is waar niet kleurrijk, doch goed geschilderd.
Het mystiek huwelijk van Ste Katharina, door J. Anthony van Antwerpen, is een goed en kleurrijk paneel, dat wij reeds verleden jaar in de driejaarlijksche tentoonstelling te Antwerpen bewonderden, en waarover wij dan ook, te dien tijde, een zeer gunstig oordeel velden.
Wij vatten dit vroeger oordeel in deze weinige woorden samen, en zeggen: Het beeld der H. Katharina, alhoewel wat modern van type, is schoon, edel en wel gelukt, het gezicht der O.L. Vrouw is wat bollig en onbeduidend en het kopje van het kindeken Jezus mist, ons dunkens, alle uitdrukking; dit is een alledaagsch kinderhoofdje, dat men niet zeggen zou door dezelfde hand geschilderd te zijn als die welke het schoone, bekoorlijke Katharinabeeld heeft afgemaald.
Armand Heins, een Gentenaar, stelt twee verdienstelijke tafereelen tentoon: Een boomgaard en een Namiddag in Mei. Het eerste verkiezen wij echter, omdat het zonniger en dichterlijker is dan het laatstgenoemde. Deze kunstenaar volgt de Duitsche school, doch niet altijd even gelukkig: zijn boomgaard, waarin een vuile onaangename bistertoon overheerscht, levert er het bewijs van.
De Parijsche schilder Viktor Gilbert heeft maar een stuk ingezonden, maar 't is er een dat telt voor twee.
Zijn opkomend onweder, is een waardige tegenhanger van het prachtig zeezicht van Adrien Dumont.
Welk schoon koppel zeezichten!
Wij verlaten de zaal J en werpen eenen laatsten blik op een lief juffersportret. De Brusselsche kunstenaar Emiel Seeldrayers die, wij mogen zeggen, de kans had, de beeltenis van mej. Lambrich te mogen vervaardigen, is ten volle gelukt in de meesterlijke weêrgave van dit onderscheiden vrouwenhoofd.
Eene korrekte teekening en eene ongemeene zilvergrijze fijnheid van toon, ziedaar de twee schitterende hoedanigheden van dit overheerlijk werk, dat wij zonder aarzelen onder de beste portretten der tentoonstelling rangschikken.
Bij het intreden der zaal I valt onze eerste blik op het werk van eene jonge kunstenares, die wij sinds jaren in elke tentoonstelling van belang aantreffen en die altijd even frisch, even keurig, even bevallig in hare schildering is.
Wij willen spreken van de Brusselsche schilderes mej. Georgette Meunier.
Hare bloemen en Japansch bijwerk, alsook haar hoekje in den tuin, zijn twee kleurrijke, frissche en flink geborstelde bloemstukken, die met veel distinktie behandeld zijn; immers zij geeft deze schoone natuurvoortbrengselen niet brutaal weer, maar weet eene zekere poëzie te leggen in al wat zij maakt. Wij schreven haast dat zij hare bloemen dichterlijk bezielt.
De Avond van William Howe van Parijs is een goedgeteekend en gemakkelijk in eenen fijn grijzen toon geschilderde groep schapen, die te recht geprezen wordt door de bezoekers.
Het onweder, 't ware beter te zeggen: de huiselijke twist van Edgard Pharasijn van Brussel is een treurig, maar treffend weergegeven tafereel uit het werkelijk leven.
| |
| |
Die brave moeder die met haar dochtertje buiten huize gevlucht is, en daar, met het hoofd tegen den huisgevel geleund, het ongelijk beweent welk zij wordt aangedaan door haren echtgenoot, die daar binnen bezig is met alles kort en klein te slaan, is een zuiver geteekend en goed geschilderd doek, dat indruk maakt door zijne natuurlijke weergave.
Zijn ander stuk, een ongeval getiteld, valt zoo wel in onzen smaak niet.
De Avond (vijver van Mimizan) door Didier Pouget van Parijs, is een prachtig doek vol poëzie, bewonderenswaardig als tegenstelling van toon, maar dat, dunkt ons, toch wat te zwart is om alleman te bekoren.
Louis Pullinckx van Antwerpen, laat ons de Epping Forest zien, een goed landschap, dat heel natuurlijk is weergegeven.
Van den Gentschen schilder Van Aise treffen wij een goed portret aan, alsook eene half godsdienstige half historische schilderij: De Legende van den H. Martinus. De vijf figuren, welke op deze schilderij zijn afgebeeld, mogen in den vollen zin des woords korrekt geteekend heeten, zij zijn ook behendig en smaakvol gegroepeerd en als schildering, als manier van werken, verraadt dit stuk eene ongemeene ervaren- en bedrevenheid.
De samenstelling is gelukkig, ongezocht en natuurlijk. Alleen kunnen wij maar niet begrijpen dat een krijger, de H. Martinus was er een, zoo maar op zijn paard zit gelijk de eerste boer de beste, zonder de minste optuiging, men ziet noch zadel, noch sabrak, alleen een eindje riem, waaraan een stuk beugelijzer is bevestigd, is al wat men bemerkt van het tuig. De heilige komt ons ook wat te jong voor, hij ziet er nauwelijks 16 jaar uit.
Wat de kleur betreft, deze is vuil en kleiachtig, het vleesch heeft den toon van oud perkament, er vloeit geen bloed in die menschelijke aderen, 't is koffie met melk, en de overige tonen zijn ook in eene soort van licht bruine floers gehuld.
Kortom, zijne schilderij heeft dit gebrek, dat zij er oud uitziet en men denken zou zich voor eene schilderij te bevinden, die reeds een paar honderd jaren telt.
Herinnering uit de Ardennen, door Julius Montigny, van Tervuren, bevalt ons niet te veel. Dit tafereel ziet er uitnemend jong uit. Wij zagen reeds veel beters van dezen kunstenaar.
Het hoekje der werkplaats door Jozef Hoorenbant van Gent, is een heel zonderling doek, dat, als toon en manier van werken, een wezenlijke tour-de-force mag heeten. Zijn doek verbeeldt de werkplaats van eenen beeldhouwer. Een viertal beeldhouwers in lange witte kielen gehuld, werken aan plaasteren beelden. Vloer, werkbank, stoelen, muur, zoldering, alles is bedekt met eene dikke laag wit stof. Men ziet van hier welk zonderling effekt die gansch witte schilderij maakt, men zegt, 't is aardig, maar toch moet men bekennen, dat het goed en bovenal straf is.
Wie lief hebber is van roerende tooneelen, van gemoedelijke poëzie, blijve eenige oogenblikken staan voor de schoone schilderij van den Brusselschen meester, Georges Saint-Cyr. Zijn stuk, Het oud kerkhof, is een der dichterlijkste stukken van gansch de tentoonstelling. Kinderen staan - op eene plaats die vroeger tot rustplaats voor de dooden diende, maar die, welhaast onteigend, in prachtige boulevards en lommerijke lanen zal herschapen zijn, - een laatste Vader Ons te bidden op het graf hunner moeder of van hunnen vader, en misschien wel van beiden.
Dit tooneel is, aangrijpend: de uitdrukking der kinderen is beteekenisvol en
| |
| |
geeft goed de smart en de foltering weder: de algemeene nevelachtige toon die over gansch het doek heerscht, zet de droeve noot nog wat meer diepte en ernst bij. Kortom, behalve den grond (gras) die ons wat schraal, doorschijnend en onbestand om het gewicht van het menschelijk lichaam te dragen, voorkomt, mag dit werk, als uitvoering en opvatting, een der beste stukken van de tentoonstelling genoemd worden.
In de slaaprozen en In de theerozen van Albert Aublet van Neuilly, zijn twee kleurrijke paneelen die veel kennis, en nog veel meer behendigheid verraden.
Van zaal I begeven wij ons in zaal H.
Het eerste stuk dat onze aandacht wekt, niet door zijne schitterende kleur, want het is vuiltonig, maar door zijne distinktie, is het portret van Marie C. door Mejuffer Alice d'Anethan van Parijs.
De vrouwenfiguur is goed en bevallig geteekend en breed geschilderd; ongelukkiglijk is de schildering, zooals wij zegden, vuil en kleurloos; iets wat zij ons echter vergoed, door de ongemeene onderscheidenheid waarmede zij de beeltenis der juffer heeft weêrgegeven.
De Apotheek van St-Jansgasthuis te Brugge, door Julien Lambeaux, te Antwerpen, is een goed binnenzicht, dat tot in zijne kleinste bijzonderheden getrouw en goed is weêrgegeven.
De oude vrouw, het kind en verders de bijhoorigheden zijn flink gepenseeld, alleen de kop der zuster-apotheker is slecht geschilderd.
De Idylle van E. Berghmans van Luik, is een stuk dat, onder oogpunt van teekening, zeer veel verdiensten bezit maar dat als kleur en toon te plat en te toonloos is.
Een meester in het vak is Bernt Gronvold van Bergen (Norwegen). Zijn zonopgang, twee oudjes voorstellende, die, den avond des levens ingetreden, van op eene hoogte, langs over eenen muur de zon zien ondergaan over het plekje gronds dat hen zag geboren worden en hen kende in vollen bloei, is eene dichterlijke voorstelling, die getuigt van veel opmerkingsgeest en die echt realistisch waar weergegeven is. De teekening is korrekt en de tonaliteit indrukwekkend.
Zijn ander doek: De Godvruchtige, getiteld is een echte Frans Hals. Meer moeten wij niet zeggen; de vergelijking alleen zegt alles.
De Avond, van den Gentschen schilder August Dael, is een stuk van groote verdiensten. De teekening is onberispelijk; de schildering breed en gemakkelijk; het algemeen uitzicht bevallig, doch ons denkens, is de algemeene toon wat te grauwachtig, zelfs voor eenen avond.
Zijn ander doek: In de werkplaats getiteld, welk wij reeds in een vroeger verschenen overzicht bespraken, is veel kleurrijker en dan ook onder dat oogpunt veel verdienstelijker.
Het Kleine dal te Etretat, door Alexander Nozal, van Parijs, mag een goed landschap genoemd worden.
De Aankomst der Visscherschuiten, door den Antwerpschen schilder Hendrik Bource, is een net genrestuk dat, zooals het publiek gewoonlijk zegt, heel propertjes geschilderd is.
In het Turfland van Van Damme Sylva, te Brussel, is een net landschap, dat zeer sterk in den smaak der bezoekers valt. Wij verkiezen echter zijn ander doek, Op de Heide getiteld.
Het portret des heeren De Raedt, lid der bestendige afvaardiging van Oostvlaanderen, zoo meesterlijk gepenseeld door den Antwerpschen kunstenaar, P. Van Havermaete, is sprekend van gelijkenis. De goede, wijze raadsman is er,
| |
| |
om de volksuitdrukking te bezigen, om zoo te zeggen levend weêrgegeven. In eenen helderen toon geschilderd, komt het beeld als het ware uit de lijst op den aanschouwer. De koloriet is schitterend en de teekening onberispelijk.
De Uitverkorene, van eenen Gentschen beginneling, den jeugdigen Julius Van Biesbroeck, junior, is een stuk dat zeer veel belooft.
De Herstellenden in den tuin van het ziekenhuis, door J.A. Heyermans, van Antwerpen is een der best gelukte genrestukken van gansch de tentoonstelling.
Het Nachtverblijf en Wroeging, van Eug. Van Gelder van Brussel, mogen twee pereltjes genoemd worden. Wij geven echter den voorkeur aan zijn eerste, dat een specimen mag heeten van getrouwe weergave.
De Brusselsche kunstenaar mag te recht zooals wij reeds vroeger schreven, een meester in het afmalen der typen genoemd worden.
Het Kinderportret van Leon Comerre van Parijs is een goed portret dat uitblinkt door zijne heldere, ja schitterende kleur. De grond, de gordijnen, de kleeding, tot zelfs de schoenen, alles is wit of rooskleurig, en vormt een aangenaam geheel dat getuigt van veel ervarenheid, alleenhebben de portretten van Comerre dit gebrek, dat hij te veel herhaalt; dat het altijd hetzelfde is wat hij maakt, 't is te zeggen, dat, als men een zijner portretten heeft gezien men ze allen kent.
De Pioenen en de Lisch- en Zonnebloemen van Mevrouw Juliette Wytsman-Trullemans van Brussel, zijn twee verblindende doeken. Wij zeggen verblindende, omdat de bloemen, die er op afgebeeld zijn, zich zoo frisch, schitterend en verpletterend aan het oog des bezoekers opdringen, dat deze onwillekeurig genegen is zich achteruit te trekken.
Waarom toch ook, mevrouw, uwe bloemen zoo afzichtelijk groot weergeven!
Een landschap dat, zooniet het beste, toch altijd de waardige tegenhanger van het beste dezer tentoonstelling mag heeten, is dat van den Parijschen zeezichtschilder, Jos. Iwill, Een klip der Bretaansche kust getiteld.
Het is breed geschilderd, kloek van toon en harmonieus van kleur.
Aan het venster, van den Gentschen kunstenaar Nikolaas Van den Eeden, is de verdienstelijkste der twee schilderijen welke hij tentoonstelt. Het jonge meisje dat bezig is met bloemen te verzorgen, is goed geteekend en wel geschilderd, maar misschien wel een beetje vuil van kleur, doch niettegenstaande dit klein gebrek, mag het een goed stuk genoemd worden, dat wij ver boven zijn groot doek, het akkerwerk in Vlaanderen, stellen, waarvan de teekening nog al wat te wenschen overlaat.
Een schoone dag in Maart (in de Kempen) van Jaak Rosseels van Dendermonde, is een realistisch behandeld landschap, dat zeer waar van algemeenen toon is, maar dat ons toch wat te veel uitgewreven, te uitgedast voorkomt.
Waarom rond den bepaalden vorm, die soort van deels glanzenden kring, deels voortzetting van lijnen geschilderd?
Isid. Meyers van Brugge is een knap landschapschilder; dit bewijst hij ons door zijn hoekje der bleekerij. Wij noemen dit doek een kleine perel; wij schreven haast meesterstuk, en waarlijk, het ware niet overdreven, moest een kritiek het dien klinkenden titel geven.
Die roode, bleek donker en hevig groene tonen van dak, boomen, bladeren, en gras, zijn zoo harmonieus in tegenstelling met elkander gebracht, dat wij, om de waarheid te zeggen, nog maar weinig landschappen hebben gezien die zulk aangenaam en belangstellend uitzicht opleveren.
De Brusselsche kunstenaar Jakob Smits laat ons een biddend meisje zien, dat geheel en gansch in de manier van Frans Hals is afgewerkt. 't Is een heel verdienstelijk doek, dat den kunstenaar tot eere strekt.
| |
| |
De Vleeschhuisbrug te Gent door den jongen Gentschen kunstenaar, Julius De Wette is een stuk vol beloften en aanleg.
De Herfst in de Kempen, van Jules Plasky van Brussel is een stuk, vol eigenaardige verdiensten, dat sterk in het oog springt door zijne breede manier van werken.
Nachtvuren, Opkomst der maan in Vlaanderen, door den Brusselschen kunstenaar A. Musin, is een dier doeken die, volgens sommigen, te veel gechikeerd en gansch konventionneel zijn.
Wij willen toegeven dat niet alle kunstenaars de natuur zien gelijk Musin, en dat zij ze daarom niet te slechter zien, doch dit belet niet dat de schilderij van dezen kunstenaar, zich aangenaam opdringt door de hevige tegenstelling van licht en bruin, door eene zorgvolle afwerking en door eene goed gekombineerde hevigheid van kleuren, die er, niettegenstaande het een nachteffekt verbeeldt, toch een schitterend doek van maken.
Het Ruitersportret van den Gentschen schilder Jan Delvin, wordt terecht door de liefhebbers en kenners bewonderd. Het paard, het landschap, de kleederen van den jongen, dit alles is meesterlijk en waarheidsvol weergegeven, alleen bevalt de kleur of tint van het gezicht des knaaps ons niet te wel, zij is wat houtachtig.
Jozef Van Snick, die kunstenaar die in een uithoekje van Vlaanderen, te Nieukerken, (Waas) als het ware half verholen, de kunst beoefent, maar, niettegenstaande zijn van alle kunstcentrums verafgelegen verblijf, zich toch reeds eenen goeden naam heeft weten te verwerven door zijne goedgeslaagde werken, bekomt thans, in de Gentsche tentoonstelling eenen ongemeenen bijval met zijnen groep oude vrouwtjes, die hij zoo natuurlijk, zoo gemoedelijk heeft weten weer te geven.
Zijn doek, In het gasthuis getiteld, mag als een der beste genrestukken aanzien worden. De teekening is keurig, de kleur schitterend, het effekt ongezocht en het algemeen aspekt bevallig, ja, laat het ons maar zeggen, recht vermakelijk.
De Berlijnsche kunstenaar A. Normann heeft twee doeken ingezonden. De steine te Loffoden en een middernacht te Loffoden, twee doeken, die, zonder overdrijven, de meesterlijke weergaven mogen genoemd worden dier grootsche, indrukwekkende landstreek die het sieraad van het Noorden is.
Deze kunstenaar blijft altijd dezelfde, 't is te zeggen, altijd even waar en frisch in zijne weergaven.
De Parijsche zeezichtschilder, Th. Weber bekomt eenen rechtmatigen bijval met zijn Onweder te Vlissingen, dat onder de krachtigste weergaven van gansch het salon mag gerangschikt worden.
De avond (bloemen) van de Gentsche kunstenares, mej. Virginie Claes, is een paneel dat haar tot eere strekt. Hier ten minste heeft alles toch eenen bepaalden vorm, iets wat in hare andere schilderij het geval niet is.
Het verhaal van eenen held van Hendrik Kokken, van Antwerpen, is eene goed getypeerde schilderij.
De figuurtjes zijn wel geteekend, de kleur is streng, de schikking der handelende pensonagien overgelukkig en de uitdrukking op de gezichten weergegeven, volkomen geslaagd, kortom, 't is een doek, dat den aanschouwer aanzet tot belangstelling in het verhaal van nen ouden patriot. Men is genegen ook te luisteren naar hetgeen de oude vertelt.
Het landschap van den Franschen meester Jules Girardet, is eene puik geteekende en zonnige weêrgave van een tooneel uit het dagelijksche buitenleven.
| |
| |
Na de Valkenjacht, van den Parijschen meester C. Monginot, is een bevallig stuk dat veel, en met reden, wordt geprezen. Als doode natuur mag het onder de beste stukken der tentoonstelling geteld worden.
De Gentsche schilder Jozef Vindevogel, laat een zeer verdienstelijk meisjesportret zien, welk, als schildering, zeer behendig gedaan is, dat wel is waar niet al te frisch van toon mag heeten, maar toch eenen aangenamen indruk achterlaat, en zeer goed moet gelijken, gelooven wij.
Zijn ander doek, Kaïn getiteld, is goed als gedacht en opvatting doch slecht weêrgegeven onder oogpunt van vorm en kleur.
Thans treden wij in zaal E, langs waar al de bezoekers de tentoonstelling binnen komen.
De eerste schilderij die de aandacht tot zich trekt, eerstens door hare hooge en groote verdiensten en tweedens door hare kolossale afmetingen, (zij beslaat gansch eenen vleugel der zaal), is Lodewijk XIV in de duinen, door den Parijschen kunstenaar F. Tattegrain.
De jonge koning van Frankrijk op een krachtig wit ros gezeten en een ruiker bloemen onder den neus houdende, om den verpestenden geur, welken de honderden lijken der in de duinen gesneuvelden krijgers verspreiden, te verdrijven, bezoekt na den strijd, de streek waar zijne mannen den vijand hebben verslagen.
Met fieren trots staart hij over die uitgestrekte vlakte en zandachtige heuvelen, die zich, als sneeuwbergen door eene ondergaande zon beschenen, boven de zeevlakte verheffen.
De jonge vorst, of beter de toekomstige vorst, schijnt eenen afkeer te ge voelen voor al het gruwelijke dat hij daar voor oogen heeft.
Dit tooneel is aangrijpend en meesterlijk weergegeven. De teekening is zuiver, de schildering breed en gemakkelijk, de koloriet ernstig en volkomen in verhouding met de gehalte van het onderwerp, alleen de teekening van een paar figuren is slecht verzorgd. Kortom, 't is een doek dat wij onder de beste van gansch de tentoonstelling rangschikken.
De Kerkgang, van mejuffer Jeanne Rongier van Parijs, is een welgelukt doek dat goed gestudeerd is en eenen gunstigen indruk maakt op den aanschouwer. De twee vrouwen zijn waarlijk meesterlijk gepenseeld, alleen de priester en de twee koorknapen schijnen ons wat verwaarloosd, als uitvoering.
In zijne: Aan de oevers der Leie door Julius Wytynck, den gunstig gekenden Gentschen dichter, toont deze kunstenaar dat hij niet alleen met de pen, maar ook met het penseel weet om te gaan.
Zijn landschap, in eenen algemeen warmen, zonnigen toon behandeld, valt, als manier van werken, een weinig in de schilderwijze van wijlen Felix De Baerdemaecker. Niet dat wij er onzen Vlaamschen letterbroeder eene grief van maken, wel integendeel, want het is altijd goed, den weg te volgen door talentvolle mannen ingeslagen, maar toch zagen wij liever den Gentschen kunstenaar eene meer eigenaardige, en oorspronkelijke schilderwijze aannemen.
De Rusttijd, van David Oyens, van Brussel, is een dier zonderling geschilderde doeken, gelijk deze kunstenaar er alleen maakt. Een schilder is, in eene herberg een weinig gaan rusten en onder het drinken van een glas bier en het rooken eener smakelijke pijp, is de kunstdiscipel in slaap gevallen.
Een versleten onderwerp, zoo men wil, maar eene, volgens ons, nog meer versleten schildering. Wij verstaan waarlijk niet hoe het mogelijk is, dat een kunstenaar, zoo kwistig zijn talent en zijnen tijd verspilt aan het vervaardigen van tafereelen, die wel is waar getuigen van een ongemeen talent, maar toch in
| |
| |
den smaak niet vallen, omdat het publiek doorgaans niet houdt van die rotsachtige schildering.
Het Dameportret, van Willem Cartuyvels, van Ninove, is een welgelukt doek dat zonder overdrijven onder de beste portretten der tentoonstelling mag gerangschikt worden. 't Is levend en sprekend van gelijkenis, heeft men ons verzekerd.
De Voorpost van Belgische gidsen, van Leo Abry van Antwerpen, is een stout geschilderd doek. Wij zien met genoegen, dat het getal militaire schilders, dat wel is waar maar klein is, toch stand houdt en zich met eere uit den slag weet te trekken; doch wij kunnen maar niet begrijpen, waarom Abry een zoo groot doek heeft genomen voor zulk alledaagsch, onbeduidend onderwerp.
Deze schilderij heeft te veel het voorkomen van een met figuren gestoffeerd landschap, en dit was toch, gelooven wij, dat niet wat de kunstenaar beoogde.
Leo Herbo, van Brussel heeft een heerenportret, waarin men den fikschen toets van den ervaren schilder ontwaart. In zijne Salomee, die boven in de ronde zaal prijkt, toont hij den bevalligen schilder te zijn die de vrouwelijke schoonheid met eene meesterhand weet te malen. De kop van Salomon is waarlijk eene tijpe van schoonheid, die flink en breed geschilderd is, het overige der figuur is mollig en natuurlijk weêrgegeven, alleen zijn hare handen te houtachtig, 't is te zeggen te weinig gemodeleerd.
In de roode laars door Mensea te nizza, aanzien wij als een meesterstuk. Daarin vindt men de overblijfselen der school van Fortuny terug; dat is geteekend, en geschilderd, dat verraadt kennis van vorm, daarin steekt diepte, daarin speelt het licht zooals het moet en zooals het in wezenlijkheid is.
Ziedaar heeren genreschilders, een kunstenaar die u tot voorbeeld kan dienen. Aanschouwt dien schoenmaker, dien baas uit de roode laars en gij zult uw hart voelen poppelen van verlangen, om ook zulke puike voortbrengselen onder de oogen van het kunstminnende en naar wezenlijk goede produkten snakende volk te kunnen brengen.
Het feest van eene schuttersgilde in Vlaanderen door den Antwerpschen kunstenaar Emiel Godding, is een lief tafereel, dat door het publiek goed gesmaakt wordt, omdat het veel schoone en aardige gezichten weergeeft. Als groepeering vinden wij de personen te veel opeen gedrongen, en de kleur is ook op sommige deelen wat schel, waardoor de schilderij een dekoratief of eenigszins gemeen uitzicht, zoo men wil, verkrijgt.
Wij hebben reeds betere stukken van dezen kunstenaar gezien.
Van zaal E, begeven wij ons naar hetgeen de kunstenaars terecht den verdoemden hoek heeten, niet omdat de werken welke er geplaatst zijn min verdienstelijk zijn dan die in andere zalen gehangen, maar wel omdat die plaats zoo ongeschikt is voor de schilderijen, dat men de werken die er geplaatst zijn, niet behoorlijk zien kan, zonder gevaar te loopen, bij den minsten misstap, van de arduinen treden te tuimelen en zich den nek te breken.
Wij willen spreken van den trap.
Wat wij ook vrij zonderling vinden, is dat men die plaats schijnt voorbestemd te hebben voor eenige Gentsche kunstenaars die reeds in de kunstwereld eene zekere faam hebben verworven.
Die handelwijze vinden wij niet heel galant van wege de heeren van den plaatsingsjury.
Dit gezegd, sommen wij de voornaamste werken op, welke wij daar aantreffen.
| |
| |
Aanval van kurassiers te Waterloo door Lodewijk Geens van Gent, een hoogst verdienstelijk werk van onzen militairen-schilder, dat wij, als het beste, welk wij tot nog toe van hem zagen, aanzien. De samenstelling is levendig en geestdriftig, de teekening der figuren keurig, de kleur waar, en de algemeene indruk aangenaam, zonder dat echter de voorstelling tegen een der hooger aangehaalde hoedanigheden zondigt. Wij wenschen L. Geens eenen goeden kooper voor zijn puik stuk.
De Schelde te Breskens door Alfons Cogen, ook een Gentenaar, is een tafereel dat wij vroeger reeds zagen, en dat wij om zijne goede hoedanigheden naar waarde hebben besproken.
Het juffersportret van G. Mattelé van Gent, mag onder de beste portretten, welke deze kunstenaar tot nog toe leverde, geteld worden.
Het gezicht is frisch van toon en de kleederen en draperijen zijn met zooveel gemak weergegeven, dat men waarlijk verbaasd staat, over den voortgang welken deze kunstenaar, die gewoonlijk bloemen en genrestukken schildert, in dit voor hem nieuwe vak heeft gemaakt.
De berken, Maart, van Pol. Vanderstraeten van Gent is een krachtig geschilderd landschap, dat den jeugdigen kunstenaar op eens tot eene ongemeene hoogte brengt. Dat hij voortwerke en vlijtig blijve studeeren, hij zal het ver brengen.
De Groenplaats te Antwerpen, door Van Engelen, dier stad, is een paneel dat sterk in het oog springt door zijne hevige en schittereude kleur, alsook door de aangename groepeering der talrijke personen welke er op afgebeeld zijn en die met eene nauwgezetheid zonder weêrga tot in de kleinste bijzonderheden zijn weergegeven.
Wij vinden zelfs dat de kunstenaar wat te veel geofferd heeft aan den détail; zijn werk krijgt er door het uitzicht eener burgerschildering.
De ronde bovenzaal, alhoewel weinig geschikt voor het plaatsen van schilderijen, is toch ook ingelijfd geworden, niet om, zooals sommige bladen ten onrechte beweren, tot bergplaats te verstrekken aan de nulliteiten die ingezonden werden, maar enkel om die werken te plaatsen die in de benedenzalen niet behoorlijk konden gehangen worden.
Onder deze werken zijn er wezenlijk puike stukken, die, in der waarheid, eene eereplaats verdienen, maar niet een hoekje in eene bovenzaal die, van wege de helft der bezoekers, niet eens de eer van een bezoek geniet.
Dit gezegd als algemeene bemerking, verhaasten wij ons een kort overzicht te geven der voornaamste werken, welke er het meest worden opgemerkt door de weinige bezoekers van zaal L.
Wij beginnen met een paar schilderijen van Edmond Vanderhaegen, van Blankenberge. Beide schilderijen zijn triptieken. De eene verbeeldt het vertrek der visschers van Blankenberge, de andere stelt den terugkeer der visschers voor.
Beide tafereelen zijn tamelijk wel geteekend, rijk van kleur en goed geschilderd alleen ziet men wel aan de teekening van sommige deelen en voorwerpen, dat de kunstenaar juist geen toonbeeld is van den zuiveren en korrekten teekenaar.
Zijne visscherstypen zijn echter goed weergegeven en alhoewel zijne schilderij er op sommige plaatsen onder oogpunt van vorm, wat jong uitziet, toch mag gezegd worden, dat het twee verdienstelijke stukken zijn, die een groot voordeel hebben, namelijk dit van te bevallen.
(Slot in de volgende afl.)
Karel Lybaert; Jste.
|
|