| |
| |
| |
Vlaamsche Betooging en Landdag van 10 februari 1889.
Den Zondag, 10 Februari 1889 heeft te Antwerpen eene Vlaamsche betooging plaats gehad, ter eere van M. Edw. Coremans, Volksvertegenwoordiger van Antwerpen, ter gelegenheid van de jongste stemming in de Kamer en den Senaat van de wet over het gebruik van het Vlaamsch in Gerechtszaken.
Rond de 300 maatschappijen uit Antwerpen en het Vlaamsche land waren tegenwoordig in den stoet, welke door de vereenigde besturen der Vlaamsche landdagen was ingericht. Vlamingen van de beide politieke gezindheden en uit al de klassen der samenleving namen deel aan dezen optocht, die onder alle opzichten grootsch en indrukwekkend mag geheeten worden.
Het valt in ons bestek niet breedvoerig te spreken over dezen stoet, alsmede over de geestdriftige betooging, waarvan M. Coremans, van op het balkon zijner woning, het voorwerp is geweest. Wij moeten echter verklaren dat wij als Vlaming dit huldebewijs ten volle bijtreden, omdat het iemand geldt die altijd en overal, op de meest onbaatzuchtige wijze, met krachtdadigheid en wilskracht, de rechten onzer taal en van ons volk heeft verdedigd.
Dit gezegd zijnde, mogen wij overgaan tot den
| |
Landdag.
Rond twee uur was de overgroote zaal van de Koninklijke Harmonie kroppensvol.
Wij bemerken er de volksvertegenwoordigers Jan De Laet, De Decker, Meeus, De Winter-Lauwers, den senateur Van den Bemden, advokaten, professors en eene menigte gekende schrijvers en sprekers uit geheel het Vlaamsche land. Vele jonge geestelijken, alsook studenten uit Brussel en uit Leuven, en een zeker getal damen waren tegenwoordig.
Eene langdurige en schitterende ovatie werd den held van het feest bij zijn intreden in de zaal gebracht.
De Heer Ign. De Beucker, voorzitter van den Landdag, sprak daarna de volgende rede uit:
Mevrouwen, Mijnheeren,
Welkom! strijders en strijdsters voor den Vlaamschen kamp.
| |
| |
Welkom, strijdbroeders van verschillende gewesten, van verschillende gezindheden, die in Antwerpen zijt te zamen gestroomd, met vaandels en standaards van verschillende kleuren, met verre uiteenloopende kenspreuken versierd; doch allen éénsgezind in den strijd voor het verdrukte volk!
Waaruit toch komt die broederlijke eensgezindheid voort?
Onze samenwerkende éénheid in den kamp, komt voort uit de eensgezindheid onzer tegenstrevers, onzer taalvijanden, uit de samenspanning van vlaamschhatende liberalen en katholieken, die het volk blijven miskennen en verdrukken.
Wij spannen te zamen, ja! en wij zullen blijven te zamen werken, omdat ons Vlaamsch vaderland in gevaar verkeert; want onze stam, onze volksaard, onze zeden, onze geleerdheid, onze wetenschap, onze beschaving, onze kunstroem, in een woord alles wat ons dierbaar is wordt bedreigd door den ondergang onzer geliefde taal.
Daarvan zijn onze vijanden bewust, daarom spannen zij ook van rechts en links wanhopend en woedend te zamen, om ons hardnekkig en valsch te bestrijden.
Zulks ook weten wij, Vlaamsche kampbroeders, maar al te goed, en daarom zijn wij immer zoo strijdveerdig, steeds zoo angstig in spanning, voortdurend zoo moedig en dapper.
Niet elk uwer komt in de gelegenheid, bezit de kundige uitrusting, noch is begaafd met den moed en het karakter om den held van het volk, den held in den strijd te wezen.
Een onder ons heeft al die benijdensweerdige hoedanigheden nochtans in zich weten te vereenigen.
Een onder ons heeft bovenal in dien levensstrijd uitgemunt.
Wij vieren dankbaar onzen held Coremans, als den dapperste der dapperen!
Wij vieren den onverschrokken, geleerden en kundigen advokaat Coremans.
Heeft hij tegen in schijn geloofbare leugens en tegen menige valsche getuigenissen in, niet het grootste deel van ons proces gewonnen?
Wij vieren en huldigen den advokaat van het volk, den advokaat, die Vlaamsch gebleven is, omdat hij tegen den wil van zoovele verfranschte advokaten in, een groot een schoon deel van onze rechten in 't gerecht heeft herwonnen
Echter vieren wij Coremans niet alsof wij alles hadden gewonnen, alsof de zegepraal veroverd ware.
Geenszins; de oorlog is eerst in vollen ernst begonnen: na iederen slag herstellen en scherpen wij onze wapens terzelfder tijd als wij ons strijderstal verdubbelen; maar wij feesten Coremans als de held van 't Vlaamsche volk, die nagenoeg alleen, met de leeuwenvlag in de hoogte, onze vesting verdedigde, en die verdediging dagen en weken volhield.
Wij vieren Coremans, omdat hij ons onvervreemdbaarste recht heeft doen schitteren; omdat hij Vlaamsch heeft gespro- | |
| |
ken tegenover die, welke onze taal wilden bespotten, belagen en verdringen.
Wij vieren Coremans, omdat zijn strijd in het Parlement nog door niemand werd geëvenaard.
Wij vieren Coremans omdat zijn moedig voorbeeld het volk in den strijd heeft opgewekt; omdat hij gelegenheid, voedsel en steun geschonken heeft aan de Vlaamsche pers, welke dan ook moediger dan ooit het volk heeft aangevuurd, om voor zijn levensrecht onversaagd te kampen.
Coremans vieren en huldigen wij, omdat wij hem verstaan en het volk zoo goed door hem verstaan wordt; want, is een gezagvoerder die zijne medestrijders niet verstaat, noch door hun begrepen wordt, niet reeds half verloren, vooraleer de strijd begint?
Coremans vieren en huldigen wij, omdat wij Vlamingen zijn, en dus de deugd van dankbaarheid en erkentenis niet hebben vergeten.
Coremans huldigen wij, omdat hij 't schoonste onderscheidingsteeken van een volk, zijne taal, waardoor alleen moed en kracht kunnen samenwerken, waardoor alleen geluk en rampspoed kunnen gedeeld worden, heeft doen hoogachten en eerbiedigen.
Huldigen wij dus Coremans, omdat hij den natuurlijken landgenoot, het kind des volks heeft verdedigd tegen de zucht naar vreemde en ijdele verslaving. Coremans is de rechtveerdige, die het romaansche Wallonië en dezes fransche beschaving, in alles wil gelijk stellen met het Germaansche Dietsch Vlaanderen en dezes Nederlandsche beschaving.
Leve Coremans!
Na deze redevoering werd aan M. Coremans in naam van het Vlaamsche Volk, eenen gouden gedenkpenning ter hand gesteld door Dr Goffin, gemeenteraadslid van Brussel, medevoorzitter van den Landdag.
Deze penning, het werk van den beeldhouwer Deckers en den graveur M. Mauquoy, draagt langs den eenen kant de beeltenis van Coremans, en langs de achterzijde het opschrift:
‘Aan Edw. Coremans, den voorsteller en voorvechter der wet op het Vlaamsch in gerechtszaken. - Huldebetooging van het Vlaamsche volk. Antwerpen, 10 Februari 1889.’
| |
Aanspraak van den heer Coremans.
De heer Coremans betreedt het spreekgestoelte. (Langdurige en oorverdoovende toejuichingen).
Hij bedankt in de eerste plaats de Vlamingen in het algemeen die, zegt hij, waarlijk te veel doen voor hem, en in de tweede plaats, brengt hij hulde aan de inrichtingskommissie die de zaak, deze schitterende betooging, zoo uitmuntend op touw zette en zoo goed wist te doen gelukken.
Voortgaande met eene vergelijking tusschen de houding
| |
| |
der Vlamingen en die der franskiljons, herhaalt hij de woorden van De Beucker, doch voegt er bij dat het getal Franskiljons, dag aan dag dunt, en dat zij die het nog zijn, zulks niet durven laten blijken. (Toejuichingen.) Overigens vervolgt hij, men zegge wat men wil, men kan tot geen ras overloopen waarin men niet geboren is. (Neen, neen).
Met veel geest, haalt hij de fabel aan van den Door Van Rijswijck, namelijk de geleerde hond en zegt dat men juist doet als in de fabel. Onze Vlaamsche Leeuw wil men ook zijne taal, zijne spraak verleeren, men wil hem ook doen kraaien gelijk de Fransche haan. Dat mag, dat kan, dat zal niet; de Leeuw moet brieschen maar niet kraaien gelijk de staartopzettende meesmuilder Kantekleer! (Langdurig gelach en luide bravos).
Wat wil men ons volk, ik zeg ons volk, een vreemde taal doen babbelen, het heeft naauwelijks den tijd om zijne eigene taal te leeren.
Dat men den Vlaming eerst degelijk leere Vlaamsch lezen en schrijven, en de zaak is gewonnen, want het staat vast, dat een man die in zijne moedertaal kan lezen met verstand, al leert wat hij wil. (Ja, ja.)
Het tweetallig onderwijs is slecht.
Verders bespreekt hij de vorderingen welke onze zaak gedaan heeft op rechterlijk gebied. Men vindt niet meer, zooals in 1873, dien opstand, die schandige tegenkanting van sommige magistraten tegen de gestemde wetten.
Men vindt ook geene ministers meer die durven zeggen, zooals destijds aan mijnen achtbaren kollega, Jan De Laet: Ik kan wel Vlaamsch, maar ik wil het niet spreken. (Hoe! Hoe! Hoe!)
Thans zijn wij reeds zoover gekomen dat onze Koning bij de opening van den Nederlandschen schouwburg te Brussel, Vlaamsch spreekt, dat prins Boudewijn den vermoedelijken troonopvolger, Vlaamsche vertooningen te Brugge bijwoont en er met het volk de taal van het volk spreekt; dat zijn teekens des tijds, Vlaamsche strijders! (Langdurige toejuichingen).
Dit zijn feiten van hooge vaderlandsche beteekenis, want zulke bewijzen van genegenheid voor de taal der Vlamingen van wege het vorstelijk huis, versterkt onze liefde voor de dynastie. (Ja, ja).
Het spreekwoord zegt, ‘elk zijne goesting,’ daar kan niemand iets tegen te zeggen hebben. Zoo is het volkomen; wij vragen geene voorrechten, geene verdrukking voor anderen, maar wij willen enkel dat de Vlamingen meester zijn in Vlaanderen en de Walen in het Walenland. (Ja, ja).
Spreker zegt ook nog eenige woorden over den voortgang welke onze zaak in het leger, in dit verfranschte nest, heeft gedaan, en besluit zijne met humor doorspekte reden, met den wensch dat de twee stammen die België uitmaken, eerlang gelijk zullen gesteld worden.
| |
| |
Dan zal forscher dan ooit de kreet: Leve Vlaanderen, maar ook leve België, klinken. (Donderende toejuichingen).
De heer De Beucker zegt dat de feestelijkheden thans geëindigd zijn en dat de Landdag begint.
Hij verleent het woord aan het Brusselsch gemeenteraadslid, dr. Goffin.
De talrijke opkomst der Brusselaars en hunne tegenwoordigheid in deze zaal is, zegt deze, het klaarste bewijs dat Brussel Vlaamsch is en blijft. (Langdurige toejuichingen).
Hij maakt vervolgens het historiek van den Vlaamschen Landdag, die verleden jaar te Brussel plaats greep, en zegt dat wij allen door samenwerking de stemming verkregen hebben van de wetsvoorstellen De Vigne-Coremans. Gij katholieke, wij liberale Vlamingen, hebben in deze bij uitstek vaderlandsche zaak elkaar de hand gegeven, en wij hebben de zegepraal behaald. (Bravos) Sommige kortzichtige vrienden hebben ons wel is waar kleingeestig aangevallen, doch wij, liberale Brusselsche Vlamingen hebben ons aan die kinderachtigheden niet gestoord, en, ja, laat het ons maar bekennen, wij zijn meêgesleept door onze liefde voor eene heilige zaak.
Wij doen mede en willen den naam niet hebben dat wij onzen plicht verzuimden jegens den grootsten der Vlamingen, maar sta toe heeren, dat ik tevens een woord van hulde en dank brenge aan Julius De Vigne, den medevoorsteller van het ontwerp Coremans-De Vigne. (Toejuichingen).
Hij vraagt ten slotte dat de 476,000 Brabantsche Vlamingen, die tot nog toe miskend worden, volle recht zouden bekomen. Brussel moet, als middenpunt van het gemeenschappelijke Vaderland, vervlaamscht worden, en even Vlaamsch als Waalsch zijn. (Bravos en teekens van goedkeuring).
Mevrouw Regina Cortebeeck treedt op, onder het daverend handgeklap der toehoorders.
Zij zegt enkel het woord te hebben gevraagd om, namens de Vlaamsche vrouwen, hulde te brengen aan den koenen Vlaamschen strijder Coremans. (Toejuichingen).
Dit recht, zegt zij, kan men ons, vrouwen, niet betwisten; als onze mannen en zonen, broeders en vrienden feesten en jubelen, waarom zouden wij, die met hen lijden en strijden, niet mogen medejubelen en onze vreugdekreten met de hunne vermengen? (Bravos).
Nogmaals dus, Heer Coremans, ontvang de hulde der Vlaamsche vrouwen. (Toejuichingen)
De heer Van der Mensbrugghe, advokaat te Gent, zegt eenige woorden over de vervlaamsching van het onderwijs; zoowel in het lager, en in het middelbaar als in het hooger. Hij predikt ook de vervlaamsching van het huiselijk leven aan, en toont aan wat al voordeelen er uit de vervlaamsching van middelbaar en hooger onderwijs voor ons volk zouden voortspruiten
Hij besluit zijne krachtige reden met den wensch, dat wij
| |
| |
de belofte zouden afleggen, de vervlaamsching te bewerken als vaders, als meesters en als kiezers van al wat het onderwijs van ver of van bij aanraakt. (Langdurige goedkeuringen en luide bravos).
De heer advokaat De Visschere van Brugge, zegt dat de Vlamingen en hunne taal op vele plaatsen in Vlaanderen te kort worden gedaan.
Dit moet veranderen; in stads- en gouwraden, maar ook in Kamer en Senaat moet de taal van het volk weerklinken. Het is hoog tijd dat de lastgever zijn recht doe gelden, dat hij eische van zijne lasthebbers, vertegenwoordigd, maar niet miskend te worden. Alles hangt dus af van de kiezers.
Kunnen wij het eens zoo ver brengen, dan zullen wij den zegedag voor Vlaanderen vieren. (Warme en geestdriftige toejuichingen).
De heer Pol de Mont beklimt thans, onder daverend gejuich het spreekgestoelte.
Mijnheeren, zegt hij nagenoeg, ik weet niet of het hier de plaats zou zijn, te antwoorden op de drogredenen waarmeê onze vijanden ons bestrijden.
Die drogredenen zijn zoo dikwijls weêrlegd, dat ik mij daar niet zal mede bezig houden.
Vele onzer tegenstrevers zullen morgen de verslagen van dezen Landdag lezen in de dagbladen. Welnu, voor hen wil ik antwoorden op de eenige opwerping, die nog te doen valt: de Nederlandsche taal kan onmogelijk dienen om de beschaving te bevorderen.
Zal de aanneming van eene vreemde taal ons dan meer veld doen winnen?
Spreker haalt het voorbeeld aan van Ierland, om te doen uitschijnen dat Engeland, door aan Ierland zijne taal, zijn recht, zijne vrijheid te ontnemen, er ook al de beschaving heeft weggerukt.
Ik houd vol, roept spreker uit, dat eene opvoeding in eene vreemde taal niets dan noodlottige gevolgen kan hebben.
Meer dan 50 jaren bleef in ons vaderland dat onnatuurlijke stelsel bestaan en voortduren. En wat heeft het afgeworpen? Niets, letterlijk niets.
En zou onze taal, nu zij op eene hoogte is geplaatst dat zij met de rijkste talen van Europa kan wedieveren, zou zij thans minder weerd zijn dan die van het machtige Vlaanderen der middeleeuwen?
In onze taal werden die blijde inkomsten opgemaakt, die vijf eeuwen vóór de Fransche revolutie betoonden dat alle macht uit het volk komt. (Langdurige toejuichingen).
Onze taal was de ziel van den strijd van het volk tegen zijne verdrukkers.
Vragen wij aan onze tegenstrevers welk deel die provinciën, die geen Vlaamsch spreken, dan toch aan den vooruitgang der beschaving in ons land genomen hebben! (Gelach).
| |
| |
Er moet een einde gesteld worden aan den toestand, waarin wij ons bevinden. Wij zullen de eerste zijn om gehoorzaamheid te betoonen aan 's lands instellingen; doch wij willen dat ons recht geëerbiedigd worde, in alles en voor alles. (Langdurige toejuichingen).
M. Brants, van Etterbeek, spreekt over het Vlaamsch in het bestuur en onderzoekt de middelen die er moeten in 't werk gesteld worden, om onze rechten onder dat opzicht ten volle te verkrijgen.
De eenige wet, die wij op dat gebied verkregen hebben is de wet De Laet.
Spreker legt die wet eenigszins uit en zegt dat het Vlaamsch den algemeenen regel, en 't Fransch de uitzondering moet worden; tot nu echter handelen de ambtenaars nog altijd alsof de wet niet bestond.
M. Brants haalt vele bijzondere punten aan, waardoor hij den moedwil aantoont der ambtenaars.
Bij het eindigen drukt spreker den wensch uit, dat God M. De Laet nog krachten genoeg geve, om zijn schoon begonnen werk te voltrekken. Dan zullen wij hem ook, nevens onzen Coremans kunnen vieren!
De heer Prayon-van Zuylen, advokaat te Gent, neemt nu het woord.
Mijnheeren, eene beweging als de Vlaamsche beweging, moet niet voor zes weken levendig zijn: zij mag niet alleen duren tijdens de behandeling eener taalwet; neen, zij moet altijd wakker zijn, nooit rusten, altijd blijven duren.
Deze Landdag moet het begin zijn van de inrichting eener Vlaamsche partij.
Ik stel voor de bestendige besturen der vier Landdagen aan te stellen als middenbestuur voor de Vlaamsche partij, en hen te machtigen in de verschillende provinciën, in de arrondissementen, ja zelfs in de gemeenten, onder-komiteiten in te richten.
Spreker geeft hier lezing van het manifest van den Landdag.
Dit stuk, dat eene verklaring van grondbeginsels, eene geloofsbelijdenis is der Vlaamsche partij, wordt geestdriftig en langdurig toegejuicht. (Zie verder)
Uwe toejuichingen, roept M. Prayon-van Zuylen uit, bewijzen mij dat gij dit manifest goedkeurt. (ja! ja!)
Men zal ons alweêr beschuldigen van overdrijving, van extravagances flamingantes. Welnu dat is niet waar, wij vragen enkel ons recht; wij vragen het nog niet in eens, wij vragen het trapsgewijze; doch wij willen vooruit, altijd vooruit!
Wij hebben niets tegen de Walen, in 't geheel niet; wij laten ze meester in hun eigen huis; doch wij willen ook in ons huis den baas spelen, wij willen: in Vlaanderen vlaamsch:
Spreker wordt geestdriftig toegejuicht.
| |
| |
| |
Verklaring der rechten van den Vlaming.
De algemeene Vlaamsche Landdag te Antwerpen den 10 februari 1889 vergaderd:
Overwegende dat een vrij en onafhankelijk volk het recht heeft zijne eigene aangelegenheden in zijn eigene taal te regelen, daar het anders noch vrij, noch onafhankelijk zou wezen, maar feiteijk aan eenen vreemden stam of aan eene verbasterde, den vreemdeling verslaafde kaste onderworpen zijn;
Overwegende dat art. 25 der belgische grondwet het grondbeginsel bekrachtigt dat alle macht uit het volk spruit; dat bijgevolg de magistraten en ambtenaars niets anders zijn dan de betaalde dienaars van het volk, en dus bij het uitoefenen van hunne bediening, niet op hun eigen gerief en gemak, maar enkel op het belang en op het recht der burgers moeten etten.
Overwegende dat art. 6 der Belgische grondwet insgelijks den regel uitroept dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet; dat insgelijks het feit dat de burger, wien het Fransch onbekend is, mindere voorrechten geniet dan hij, die geen Nederlandsch verstaat, als eene krenking van den geest en van de letter der grondwet dient beschouwd te worden;
Overwegende dat art. 23 der Belgische grondwet overigens aan de burgers uitdrukkelijk het recht waarborgt na verkiezen, onverschillig waar en wanneer, eene der landtalen te bezigen, maar daarentegen aan magistraten en ambtenaars dat recht niet toekent, vermits het tevens bepaalt dat, wat het bestuur en het gerecht betreft, het gebruik der talen door de wet zal mogen geregeld worden;
Overwegende dat de Staatscommissie bij koninklijk besluit van 27 Juni 1856 ingesteld en met het onderzoek der Vlaamsche taalgrieven gelast, die grondbeginselen alreeds heeft uitgeroepen en te vergeefs maatregelen aanbevolen, strekkende om de meest stuitende grieven te doen verdwijnen;
Overwegende eindelijk dat de reeds afgedwongene hervormingen en bepaaldelijk de taalwetten van 1873, 1878, 1883 en 1887, gesteld zelfs dat zij eerlijk en stiptelijk worden nageleefd, enkel mogen aanzien worden als eene gedeeltelijke herstelling der Vlaamsche taalgrieven;
Verklaart dat het Vlaamsche volk niet zal rusten zoolang het in den breedsten zin van het woord zijn recht niet zal herwonnen hebben door de rechtzinnige en volledige toepassing van den stelregel: In Vlaanderen Vlaamsch!
De Landdag eischt dus:
1o De vervlaamsching van het bestuur. In de Vlaamsche gewesten moet het Nederlandsch de officieele taal zijn van alle bestuurlijke lichamen, die hetzij van den Staat, of van de provinciën of van de gemeenten rechtstreeks of onrechtstreeks afhangen. De Fransche taal dient alleen bij uitzondering in de betrekkingen van de ambtenaars met het publiek en op uitdrukkelijk verzoek van de belanghebbende burgers
| |
| |
toegelaten te worden. In het middenbestuur te Brussel moeten de twee talen volkomen op gelijken voet gesteld worden en eene voldoende kennis van 't Nederlandsch van alle beambten geëischt, die hetzij met Vlaamsche burgers of met Vlaamsche besturen in betrekking staan.
2o De vervlaamsching van het gerecht. Daar ook moet in Vlaamsch-België het Nederlandsch de officieele taal worden, zoowel wat onderzoek en voorbereidende rechtspleging als wat het verhoor ter zitting aangaat. Het Fransch moge alleen verkozen worden op uitdrukkelijk aanzoek van den betichte of verweerder en slechts wanneer hij die taal verstaat. Voor het hof van verbreking, gelijke rechten voor de twee landtalen, en de keus tusschen Vlaamsch en Fransch, in strafzaken, aan de vervolgde partij overgelaten.
3o De vervlaamsching van het onderwijs in alle vakken, dus ook in de kunst- en muziekscholen, beroeps- en nijverheidsscholen, handelsinstituten, enz. Van de laagste der speelschool tot en met inbegrip van de Hoogeschool dient het Nederlandsch de voertaal te wezen van het onderwijs, behoudens de uitzonderingen, welke het doelmatig aanleeren van het Fransch of van romaansche talen zouden kunnen vereischen.
4o De vervlaamsching van het leger, dat indien zulks mogelijk blijkt te zijn, gewestelijk zou moeten aangenomen en ingericht worden, zoodat de jongelingen uit dezelfde provincie in dezelfde regimenten zouden dienen. In elk geval, van alle officieren en ook van de krijgsartsen, eene voldoende kennis van het Nederlandsch geëischt. Voor de militaire rechtbanken toepassing van het princiep dat de keus van den betichte de taal der rechtspleginy bepaalt.
5o De vervlaamsching van de burgerwacht, die van de gendarmerie, die in Vlaamsch-België in het Nederlandsch dienen bestuurd en geleid te worden.
6o De vervlaamsching van het zeewezen, waar het Fransch voor alle officieren en manschappen eene onbekende of hoogstens eene aangeleerde taal is.
7o De vervlaamsching van den diplomatischen en van den consulairen dienst: de ambtenaars, die België in het buitenland vertegenwoordigen, moeten de taal kennen van de meerderheid der Belgen.
De Landdag spoort alle rechtgeaarde Vlamingen dringend aan, elkeen in zijne omgeving, noch moeite, noch opofferingen, te sparen om tot de verwezenlijking van de bovengemelde grondbeginselen te geraken en verzoekt hen inzonderheid bij kiezingen hunne stem en hunne ondersteuning te ontzeggen aan alle kandidaten, die zich niet zouden verbinden de onmiddellijke of ten allerminste de trapsgewijze toepassing van het Vlaamsch strijdprogramma door alle middelen die in hunne macht zijn, te behartigen en te bevorderen.
De Landdag gelast eindelijk zijne bestendige uitvoeringskommissie de noodige maatregels te nemen om in gemeen
| |
| |
overleg met de provinciale en plaatselijke komiteiten, alsmede met de Vlaamsche maatschappijen, de voorgaande verklaring van de rechten van den Vlaming ruchtbaar te maken en vervolgens, telkens dat er zich eene passende gelegenheid zal voordoen, stappen aan te wenden ten einde de volste bekrachtiging van het princiep in Vlaanderen Vlaamsch ten spoedigste te erlangen.
Mr Theelen, van Tongeren, sloot den Landdag met de volgende toespraak:
De eerste Duitsche keizer ontving in zijne zitdagen afgeveerdigden van alle volkeren van zijn ontzaggelijk rijk; alle gouwen van Vlaamsch België en Limburg ook, zonden hier afgeveerdigden om Coremans hulde te brengen.
Onze voorouders plaatsten hunne uitverkoren helden op een schild en hieven een luid hoezee voor hen aan! Wij hebben den onze eene betere plaats bereid en wel in ons hart en in het hart onzer kinderen. Uw hoezee uit duizenden harten uitgegalmd dreunt ook, van mond tot mond, van hart tot hart, door gansch de Limburger gouw. Hoezee! hoezee! voor Coremans.
Des avonds had in dezelfde zaal der Harmonie een Vlaamsch muziekfeest plaats, dat onder alle opzichten puik mag genoemd worden. Werken van Peter Benoit, Jan Blockx, Dierckx en Aloïs Berghs werden door 800 uitvoerders en door Mev. De Give-Ledelier, Mej. Louiza De Saegher en Mijnheer Henry Fontaine uitgevoerd, onder de geestdriftige toejuichingen der proppensvolle zaal.
Vóór het uitvoeren der kantate De Taalstrijd, woorden van Willem Van Rijswijck, Thz., muziek van Aloïs Berghs, werd de volgende
| |
Feestrede gehouden door M. Prayon-van Zuylen, advokaat, te Gent.
Dames en Heeren,
De regelingskommissie heeft mij den vleienden last opgedragen hier op dit onvergeetlijk feest in naam van gansch het Vlaamsche volk den dank der natie aan den held van den dag, aan Edward Coremans te bieden.
Met dubbel geluk heb ik die taak aanveerd.
Met dubbel geluk. Want in de eerste plaats als Vlaming ben ik fier dat mij die eer te beurt is gevallen.
Maar ook als liberaal, als overtuigde, onverdenkbare liberaal. Want het is goed, het is noodig, dat onze vrienden - en onze vijanden - eindelijk begrijpen dat, wanneer het er op aankomt onze taal en onzen landaard te verdedigen, wanneer het er op aankomt de diensten te erkennen, welke mannen als Coremans aan de nationale zaak hebben bewezen, alle Vlamingen, hoe anders verdeeld ook, slechts ééne ziel, slechts één hart hebben. (Toejuiching).
| |
| |
En wie beter dan Edward Coremans verdient dat alle Vlaamsche Vaderlandsvrienden zich vereenigen om hem hulde te brengen, wie beter dan de man, die sedert bijna het vierde eener eeuw op de bres staat en met onbuigbaren moed onze taalrechten verdedigt!
Het vierde eener eeuw! Herinnert gij u onzen toestand vijf-en-twintig jaar geleden? Aan het roer een ministerie dat met de Vlamingen den spot dreef, dat niet alleen alle herstelling der Vlaamsche taalgrieven stelselmatig weigerde, maar zelfs het bestaan ervan stoutweg loochende. In de Kamers eenige dungezaaide leden, die nu en dan als 't ware schoorvoetend hunne stem verhieven en telkens met schimp en smaad werden afgescheept. En daarbuiten, het volk, verbitterd, onthutst, onmachtig.
Het was de Antwerpsche Beweging, die de Vlaamsche zaak, zoo niet redde, haar althans op den weg bracht, die naar hare eindelijke en volledige zegepraal zal leiden. (Toejuiching).
Ik ben ten volle bewust dat aangaande die beweging wijd uiteenloopende gedachten werden geopperd, maar ik weet ook dat zelfs de tegenstanders van de Meeting erkennen moeten dat deze op de toekomst der Vlaamsche zaak eenen onberekenbaren invloed heeft uitgeoefend. (Toejuiching).
Mijn vriend Max Rooses mocht het in zijn Derden Schetsenboek wel zeggen: ‘In Antwerpen herleefde in die jaren tot een zeker punt de oude geest der gemeentevrijheid, de roem der Vlaamsche geschiedenis in de middeleeuwen, het zout, dat in later tijden ons land voor volslagen ontaarding en bederf gevrijwaard heeft....’ (Beweging) Ja, het Antwerpen van 1861 mocht met het Antwerpen der XVIe eeuw, met het Gent van Artevelde, met het Brugge van Breidel en de Coninck worden vergeleken. En laat mij toe er bij te voegen, dat men de ziel van onze gemeentenaren in sommige van de mannen terugvindt, welke Antwerpen naar het Parlement zond, om aldaar de rechten van het Vlaamsche volk wêer te eischen.
Onder die mannen bekleedde weldra Edward Coremans, alhoewel een der laatstaangekomene, eene voorname plaats. Zijne welsprekendheid, zijn moed, zijn standvastigheid verwierven hem spoedig de dankbare genegenheid van het Vlaamsche volk en, dubbele eer, den onverzoenlijken haat van de verfranschers en van hun aanhangsel. (Toejuiching).
Gij zult van mij niet verwachten dat ik hier een volledig tafereel ophange van de werkzaamheden van Edward Coremans in de Kamer, van den onophoudenden strijd, dien hij daar bijna alleen voor de goede zaak heeft gevoerd; gij hebt niet vergeten hoe dikwijls zijn medeslepend woord in het Parlement heeft geklonken, hoe dikwijls hij de drogredenen van onze tegenstanders heeft verpletterd, hoe dikwijls hij onze wankelende vrienden als 't ware met zijne innige overtuiging heeft bezield!...
Maar niet alleen woorden, ook daden zijn daar om te bewijzen, dat Coremans' streven niet vruchteloos is gebleven.
| |
| |
Immers is de naam van Edward Coremans met onze vier taalwetten onafscheidbaar verbonden. Hij is de man der taalwetten, want al ware het minder rechtveerdig hem de vader van alle vier te heeten, toch heeft hij aan hare geboorte zulk een belangrijk aandeel genomen, dat het geoorloofd is te twijfelen, of het, zonder zijne hulp, mogelijk geweest ware de bevalling tot een gelukkig einde te brengen.
Op de belangrijkheid van die taalwetten hoef ik ter nauwernood uwe aandacht te vestigen.
De wet van 1873, hoe verminkt en onvolledig ook, bekrachtigde nochtans in grondbeginsel den stelregel, waarin, ik mag het zeggen, geheel onze beweging besloten ligt: In Vlaanderen Vlaamsch! En wat de beteekenis van die wet, door de Kamer bijna eenparig gestemd, vertienvoudigde, was dat de wetgever voor de eerste maal plechtig erkende wat men sedert 1830 hardknekkig had geloochend, namelijk dat er Vlaamsche grieven waren en dat het voor 's lands bestuur een plicht was ze te doen verdwijnen. (Toejuichingen).
De wet van 1878, die van hetzelfde princiep uitging, deed voor de bestuurlijke aangelegenheden wat men vijf jaren te voren voor het strafgerecht had gedaan.
De wet van 1883 voerde het middelbaar onderwijs eene hervorming in, wier gevolgen stellig eene echte omwenteling in onze toestanden zullen te weeg brengen en den afgrond dempen, die tegenwoordig in Vlaamsch-België de verfranschte standen van het Vlaamsch gebleven volk scheidt. Laat ons de hoop uitdrukken dat die kostbare wet met onverbiddelijke nauwgezetheid zal worden toegepast, en, als natuurlijk gevolg hiervan, dat ook, zooals de Landdagen het reeds zoo dikwijls hebben gevraagd, het onderwijs in de bijzondere gestichten door en door vervlaamscht worde.
Eindelijk, dank weeral aan den onvermoeibaren Edward Coremans, en als Gentenaar laat mij toe zulks met rechtmatige voldoening aan te stippen, dank aan het adres der 109 Gentsche advokaten en magistraten; dank ook aan het initiatief van mijnen vriend Julius Devigne, die een wetsvoorstel in den zin door het adres aangeduid indiende; eindelijk hebben wij het ontwerp Devigne-Coremans door de Kamers zien aannemen, zoo niet in zijn geheel, ten minste wat eenige der voornaamste deelen ervan aangaat.
Ik weet dat ditmaal, evenals in 1873, evenals in 1878, evenals altijd, wanneer het Vlaamsche belangen geldt, de zegepraal niet volledig is; dat de hevige tegenstand van onze vijanden, de samenspanning van allen die tot de bevoorrechte kaste behooren, welke van de hedendaagsche misbruiken leeft, en helaas! niet minder de lauwheid en de weifelingen van enkele Vlamingen, ons belet hebben menige stelling te behouden, die wij reeds dachten voor goed veroverd te hebben.
Maar wat zal dat? De nieuwe wet is geene eindelijke oplos- | |
| |
sing van het vraagstuk. (Toejuiching). De nieuwe wet is eenvoudig een stap vooruit op eene baan, die wij vast besloten zijn met onverzetbaren wil te zullen volgen, eene betaling op korting, die, gij moogt er zeker van zijn, ons de rekening niet uit het geheugen zal wisschen en de zware schuld doen vergeten, welke het Vlaamsche volk nog in te vorderen heeft.
Heden hebben wij op onzen Landdag de verklaring der rechten van den Vlaming afgekondigd. Heden hebben wij door het volk in zijne duizenden het ideaal doen bekrachtigen en goedkeuren waar wij naar streven. Dat ideaal, die volle verwezenlijking van ons grondbeginsel In Vlaanderen Vlaamsch zullen wij nooit uit het oog verliezen. Wij zweren dat wij nooit zullen rusten vooraleer wij stap voor stap, voet voor voet, duim voor duim ons recht zullen heroverd hebben en ons bestaan als een vrij en zelfstandig volk voor eeuwig verzekerd. (Toejuiching).
En aan den man, dien wij vandaag vieren, aan Edward Coremans zeggen wij: Gij hebt reeds veel gedaan voor het Vlaamsche volk; gij moet nog meer doen. Wij hebben u noodig; de strijd is nog niet voldongen, de vijand nog niet afgeslagen Gij zijt op de bres; gij moet er blijven. Wij rekenen op u; reken op ons. Wijs ons den weg: wij zullen volgen!
Leve het Vaderland! Leve Coremans!
Nadat M. Prayon-Van Zuylen zijne feestrede geëindigd had, werd er van alle kanten geroepen Coremans, Coremans!
Het geroep hield aan, tot dat Coremans eindelijk moest toegeven.
Nogmaals dankte hij voor al die eerbewijzingen. Hij bedankte het publiek; M. Prayon en hij bedankte den Landdag en hij bewondert het, dat er zoo velen zijn, die de domme partijtwisten versmaden om eerst en vooral Vlaming te zijn.
De Meeting, heeft M. Prayon gezegd, de Antwerpsche Meeting was Vlaamsch. Zij was als het ware de wieg van de huidige Vlaamsche beweging en het is door haar dat zij die macht en die uitbreiding bekwam; dus ook dank aan de Antwerpsche Meeting.
Vervolgens het woord tot de vrouwen richtende, raadt Coremans de moeders aan, hunne kinderen eene Vlaamsche opvoeding te geven, en hun zoo de taal des volks te leeren.
Op die wijze zouden de Vlaamsche vrouwen bijdragen tot onzen strijd en ons nationaal bestaan.
En is het niet eervoller eigen taal te spreken, dan het vreemd gewawel, dat zij nooit zóó goed kunnen leeren, dat de Franschman ons daarover een kompliment maken zal.
Hij drukt onze vrouwen op het hart, Vlaamsch te zijn in haar huisgezin, ten einde goede zonen, goede dochters te kweeken, die haar geluk zullen aanbrengen.
| |
| |
Eene onbeschrijfelijke geestdrift heerschte bij die woorden in de zaal.
Tot slot van dezen feestelijken dag werd de kantate De Taalstrijd, woorden van W. Van Ryswyck, muziek van Aloïs Berghs, door ruim 800 uitvoerders ten gehoore gebracht, onder de geestdriftige toejuiching der aanwezigen.
Mev. de Give-Ledelier, mej. L. De Saegher en de heer H. Fontaine, als zangers, M. Hein Kennis en de jonge heer Janssens, als declamators, behaalden allen welverdienden bijval.
|
|