Daar was ik op het eerste geroep bij de hand.
Ik werd de ootmoedige dienaar van het publiek. Ik nam deel aan politieke feestmalen, waar gunstbejag of volksbedrog zetelden.
Ook was ik op joelige huwelijksfeesten getuigen van allerhande aardigheden of vreugdebetooging. Dan bevond ik mij tusschen vergulde en gekruiste confraters, die het vive le roi, patriotisme, amour de la patrie of het union fait la force zoo maar uit de lucht vingen.
Dit duurde zoo lang, totdat ik eens ter gelegenheid van eenen eeresabel, die overhandigd werd, en waarbij ik misschien te veel champagne bezorgd had, tusschen verzilverde en met goud afgeboorde broeders te nauw kwam; verhakkeld, verscheurd, gansch ontdaan kwam ik er uit, een arm was mij afgerukt, stof en slijk der goot had mij bevuild.
Ik werd opgenomen en weggestopt.
Nadat ik eene meesterlijke behandeling op heelkundige wijze ondergaan had, ging ik eene plaats in de omstreken der spoorhalle bekleeden. Vrouwen met ontblooten hals en armen, in de zonderlingste kleedij toegetakeld, bediende ik op het zeggen der bezoekers van al wat zij verlangden.
Had ik reeds vlekken opgèdaan in vroegere dagen, hier werd ik geheel bezoedeld van drank en keersvetsmetten.
Eens, o schande! geraakte ik in de handen van iemand als pand, ten waarborg voor het verteer bij hem gemaakt.
Krediet was dood, ik werd uitgeschoten en achter eene deur opgehangen.
Zoolang bleef ik daar vertoeven, totdat op zekeren dag, ik in gezelschap van andere lotgezellen aan den meestbiedende verkocht werd.
In aardige omgeving kwam ik hier, het is waar, toch past op mij het spreekwoord niet toe, dat zegt: waar gij mede verkeert, wordt gij mede geëerd; iets goeds zit er in mij.’
Hier hield de verteller op met het verhaal. Ik bezag het van ouderdom ros geworden kleed, daarna sloeg ik een ondervragenden blik op den oudkleerkooper.
Tot antwoord haalde de man het stuk van den koperdraad en zegde, terwijl hij lostarrende, de ingevouwen slippen van den pittenleer uiteenlegde: het is misschien nog een goede jas voor het oudmannenhuis.
Ik glimlachte, zeggende, dat zit aardig ineen.
En de kleerkooper beloofde mij, zoo ik genoegen vond in zijnen sjouwel en er verlangen naar had, hij mij telkens