| |
| |
| |
Een woord over de Vlaamsche Muziekschool van Antwerpen.
Zooals het onzen lezers misschien niet onbekend is, worden er thans door de hoofdmannen der Vlaamsche beweging stappen aangewend om Peter Benoit's Vlaamsche muziekschool tot koninklijk Vlaamsch Conservatorium te verheffen. Al wie waarlijk Vlaming is, zal die pogingen goedkeuren en in de mate zijner krachten ondersteunen. De Antwerpsche muziekschool mogen wij terecht als de verpersoonlijking onzer nationale, d. i, onzer Vlaamsche muziekkunst beschouwen, en uit dien hoofde heeft zij meer dan recht op die openbare bekrachtiging welke wij thans van de regeering voor haar vragen.
Hoogst gewichtige belangen staan hier dus op den voorgrond. Het geldt hier het al of niet bestaan onzer Vlaamsche nationale muziekkunst. Het is ons, Vlamingen, een heilige plicht op die belangen te waken; het is ons een duurzame plicht voor die belangen te strijden, ze te verdedigen en niet te dulden dat eene schendende hand er aan rake.
Evenals de Vlaamsche beweging zelve, moeten wij die belangen met hart en ziel aangekleefd zijn. Beide zijn innig aan elkaar verwant en mogen als onafscheidbaar worden beschouwd.
Onze muzikale beweging, met diegene op kunst, litterarisch en maatschappelijk gebied, vormt dat machtige geheel, die aloude Vlaamsche kunstkroon, wier glans wel is waar sedert jaren verdoofd scheen, doch die thans, door de samenwerking van het gansche en van lieverlede ontwakende Vlaamsche element, met steeds toenemenden luister, in een nieuwen dageraad begint te schitteren....
Meer dan twintig jaren geleden, - den 17 November 1867 - werd de Muziekschool van Antwerpen plechtig ingesteld, door den geniaalsten onzer toondichters, Peter Benoit, en op de uitdrukkelijke voorwaarde dat de inrichting, namelijk en feitelijk, eene Vlaamsche Muziekschool zou wezen.
Dat was zij inderdaad, en dat is zij gedurende al dien tijd gebleven, dank zij het karakter, dank zij de liefde, dank zij den moed en de volharding van Peter Benoit. Ieder jaar bracht verbeteringen en meer volmaaktheid aan, en nu mogen wij zeggen, dat het stoute programma, voor hetwelk menschelijke krachten schenen te kort te schieten, thans door Peter Benoit is volbracht. Eere zij hem!
Wat is eigenlijk de Vlaamsche Muziekschool van Antwerpen? Zij is, zooals wij het reeds hooger zegden, de verpersoon- | |
| |
lijking der Vlaamsche muziekkunst in de breedste opvatting van het woord. O, vast en zeker dacht de man, die dat wilde verwezenlijken, aan de verzen, in een oogenblik van lyrische geestdrift den dichter der Drie Zustersteden ontvallen:
En van die waarheid bleef hij doordrongen toen hij het programma der school opstelde, - dat programma, geroepen om, heden of morgen, onze Vlaamsche School aan de spits der muzikale beweging van Europa te brengen.
‘Het Vlaamsche volks- en kunstleven in zijn verleden nagaan, om hetzelve met het tegenwoordige te verbinden, en zóó eene ware degelijke Vlaamsche muziekkunst voor te bereiden, is het doel dat wij ons voorstellen.’
Zoo sprak Peter Benoit in 1883.
En in 1884, in het voorwoord van het programma der openbare oefeningen van de muziekschool voegde hij er bij: ‘dat zelfstandigheid, die hoofdvereischte voor elken waren kunstenaar, slechts ééne bron heeft, namelijk de ontwikkeling van den eigen aard, en dat eigen kunst nooit kan bestaan dan door eigen taal.’
Dat is het ideaal van den gevierden bestuurder der Muziekschool. En is dat ook niet het ideaal van elken oprechten kunstminnaar? Is dat ook niet het ideaal van elken Vlaming, in wiens borst het laatste vonkje van nationalen trots nog niet is uitgestorven?
Onder den machtigen invloed van dat onomstootbaar grondbeginsel, ontwikkelde zich de Vlaamsche muziekschool, - groeide en bloeide die Academie van Vlaamsche Muziekkunst.
En toch, er waren lieden welke dien voorspoed met een afgunstig oog volgden. Het Franskiljonisme, die plaag onzer gouwen, voelde zijnen haat tegen al wat Vlaamsch is nog aangroeien en het hief, in de Scheldestad, het hoofd omhoog. De roem der beruchte Antwerpsche pères de famille was daar wellicht niet vreemd aan!
Het was van wege de liberale Précur seur - 't is met spijt dat wij zulks moeten bekennen - dat de eerste vijandelijkheden kwamen. In een feuilleton, getiteld: A l'école de musique (8 Oogst 1887) viel een zeker heerschap L.V.K. de grondbeginselen aan, waarop het onderwijs in die school gesteund is. Haat, tegen al wat de Germaansche kunst aanbelangt, straalt uit die regelen. De schrijver kan maar niet lijden dat de studie der volksliederen in de muziekschool eene eervolle en ruime plaats inneemt. Die betreurenswaardige en vast zeer afkeurenswaardige aanval was reeds lang voor hij het daglicht mocht aanschouwen, door den heer Benoit weerlegd geworden.
Vier jaren vroeger, namelijk, had hij gezegd:
| |
| |
‘In alle landen, waar de muziek niet enkel als een beschavend, maar tevens als een alvermogend ontwikkelingsmiddel van zielsgevoel beoefend wordt, dienen de nationale volksliederen, de choralen en madrigalen als grondslag van alle huiselijk en openbaar onderwijs.’
In 1886 ook schreef hij:
‘Wij meenen dat het eene onontbeerlijke zaak is, bij alle kunstontwikkeling en bij elke poging tot het in stand houden eener eigene kunst, de eigene volksoverleveringen en andere kunstdocumenten, tot in den wortel huns bestaans na te vorschen en voortdurend te raadplegen; en dat de “kennis” van het “ontstaan” niet alleen onzer moderne Vlaamsche toonkunst, maar ook aller bestaande toonkunsten, eene wezenlijke noodzakelijkheid is.’
Sprekende over de machtige medewerking der ‘kunstlievende Scheldestad’ schreef hij o.a. nog, in 1884:
‘Begrijpende dat het onderwijs onder welken vorm het zich ook voordoe, op een nationaal beginsel moet gegrondvest zijn om ernstige vruchten af te werpen, heeft zij dit grondbegin voor onze school aangenomen. Daardoor heeft zij tevens bewezen welk onderscheid zij maakt tusschen een zuiver kunstkundig onderwijs zonder zielkundigen basis, en een onderwijs dat zijne bestanddeelen vindt in de natuur en de eigene geaardheid eens volks. Het eene verhindert alle natuurlijkheid in den geest, door deze uitsluitend van vreemde bestanddeelen te doordringen, en kan bijgevolg, hoe brillant de uitslag ook moge schijnen, toch immer maar eene uitwendige beschaving te weeg brengen. Het andere daarentegen ontwikkelt eerst den natuurlijken geest, voert dezen op tot eigen kennis en geeft hem het middel ter beseffing en voortbrenging van eigen schoon. Vervolgens wordt hem die kennis en dit besef een licht tot juistere waardeering van het vreemde schoone.’
En verder nog:
‘Ons dunkens, moeten de kunstscholen, de hoogere ontwikkelende begrippen welke door den stroom des vooruitgangs worden medegebracht, aankleven, willen zij hunne “moderne zending” verwezenlijken en de toekomst der kunst, in hare echte en vrije ontwikkeling, verzekeren en waarborgen.’
In dien zin ook werd door het flinke Antwerpsche weekblad de Kleine Gazet, in kernachtige artikelen aan den Précurseur geantwoord. En de medewerker van dit blad, blijkbaar door die grondige wederlegging zijner argumenten, uit het veld geslagen, besloot in een alles behalve beleefd artikel, dat het beneden zijne waardigheid zou zijn er verder op te antwoorden.
Het zeer bevoegde heerschap was zelfs zoo goed onzen confrater een heelen boel liefelijkheden naar het hoofd te slingeren, die enkel in het woordenboekje van eenen dollen franskiljon te huis behooren.
| |
| |
Wij denken hier de gelegenheid te mogen te haat nemen om de redactie der Kleine Gazet van harte te bedanken voor de echt Vlaamsche wijze, waarop zij de belangen van ons volk heeft verdedigd.
* * *
Komen wij nu tot de zaak terug betrekkelijk de verheffing der Muziekschool tot Koninklijk Vlaamsch Conservatorium.
In de Vlaamsche Kunstbode, jaargang 1879, verklaarde de heer Benoit reeds dat eene kwestie van het hoogste belang, eene kwestie van leven of dood van onze nationale muzikale beweging zich voordeed. En hij vroeg zich af, of de muziekschool van Antwerpen tot Koninklijk Vlaamsch Conservatorium zou verheven worden, ten einde haren werkkring te versterken en nog meer uit te breiden.
Sedert die woorden het licht zagen, zijn haast tien jaren verloopen en niets, niets gat ons tot hiertoe de verzekering dien wensch verwezenlijkt te zien.
Neen, dat konden wij nog niet verkrijgen! En nochtans, wie kan de billijkheid, de gegrondheid van dien wensch loochenen? Brussel, Gent en Luik hebben de koninklijke conservatoriums die door en door Fransch zijn, waar weinig of niets voor de Vlaamsche kunst wordt gedaan en waar alles op cosmopolitischen voet is ingericht. Waarom zouden Antwerpen, de kunstlievende stad bij uitnemendheid, en het Vlaamsche land, hunne door den Staat bezoldigde school niet mogen hebben, waar hunne kunst, de kunst van hun ras, de kunst bij middel der moedertaal, onderwezen en verheerlijkt wordt? Dat men ons niet tegenwerpe dat wij veeleischend zijn: wij vragen enkel ééne school voor gansch Vlaanderen, - ééne tegen drie! Of zouden dat alweer ‘extravagances flamingantes’ zijn?
Het is eene droeve waarheid; doch thans moet de muziekschool van Antwerpen, tegen wil en dank, als eene voorbereidende school voor de drie Conservatoriums des lands beschouwd worden. Zóó denkt er de heer Benoit over, en zijn oordeel is gegrond. Jaarlijks worden, door de regeering, aan de beste leerlingen der Belgische muziekscholen studiebeurzen verleend, om hunne studiën in de Conservatoriums van Brussel, Gent of Luik te gaan voortzetten. Telken jare vallen vele dier beurzen aan leerlingen der muziekschool van Antwerpen te beurt. Dat zijn schitterende uitslagen voor de muziekschool; doch tevens ook zware verliezen. Want, indien het waar is dat vele leerlingen die school getrouw bleven, hoevelen zijn er niet die overgingen naar een der zooëven vermelde conservatoriums, om daar hunne diploma's te verkrijgen en met de vaste hoop, met de vaste overtuiging dan gunstiger in de muzikale wereld ontvangen te worden? Dat alles is treurig; maar het is niettemin eene stellige waarheid! Onze eeuw is, wel is waar, eene eeuw van princiepen; doch er
| |
| |
wordt thans ook, en meer dan ooit, rekening gehouden van dien machtigen factor der maatschappelijke beweging, namelijk den strijd voor het bestaan.
Vele zegepralen zijn dus wel verliezen voor de Vlaamsche muziekschool. En om die verliezen te voorkomen, om integendeel toe te laten dat de vlaamsche nationale muziekkunst zich ontwikkele, vruchten drage en schittere, ligt het middel bij de hand: - namelijk hare verheffing tot koninklijk Vlaamsch conservatorium!
Dáár, en dáár alleen ligt de redding!
En dat hebben het muziekcomiteit van West-Vlaanderen en vele andere maatschappijen bewezen; dat heeft het Willems-Fonds begrepen, dat onlangs te Antwerpen eene algemeene vergadering belegde, om die verheffing te vragen, te eischen.
Maar de Regeering, de Regeering van wie die redding komen moet, de Regeering heeft dat niet begrepen of niet willen begrijpen!
En nochtans, l'Escaut, een blad dat de politiek der regeering is aangekleefd, schreef op 30 November laatst:
‘Wij vragen dat het Staatsbestuur aan onze muziekschool, welke bestuurd wordt door den grootsten der Belgische componisten, den titel van Koninklijke Vlaamsche Muziekschool verleene!’
‘Wij rekenen er op!’
Wij rekenen er op! Dat wil reeds wat beteekenen in de kolommen van een blad wiens toongever, zoo 't schijnt, niet zonder invloed is op het huidige ministerie. Maar de regeering heeft van dien wensch geene rekening gehouden!
Bij brieve van 15 Februari j.l., aan het algemeen comiteit van het Willems-Fonds, drukt minister Moreau zijn spijt uit - (zijn spijt!) - aan dat verzoek geen gevolg te kunnen geven. Voor hem is de ‘aanzienlijke vermeerdering van uitgaven, die door den voorgestelden maatregel zouden veroorzaakt worden, niet gewettigd.’
Niet gewettigd! Wat weet hij ervan?
Het is de plicht van ons allen, Vlamingen, tegen die woorden luide protest aan te teekenen!
Welhoe! de heer de Moreau, de minister die er zich op beroemde een vriend der Vlamingen te zijn door het stichten eener Vlaamsche academie, wijkt nu terug voor die armzalige kwestie van uitgaven! Zijne liefde voor ons volk bepaalt zich dus enkel bij de letterkunde en hij vergeet dat litteratuur en muziek tweelingszusters zijn, dat zij beiden het schoonste sieraad onzer kunstkroon uitmaken, dat zij, om zoo te zeggen, onafscheidbaar zijn en dat hetgene de geniale Multatuli, in zijn onsterfelijk vers
Daar is een kracht uit hooger kracht gesproten,
van de poëzie zegde, ook op de muziek toepasselijk is!
Welhoe! minister de Moreau weigert, de regeering weigert!
| |
| |
En waarop is die weigering gesteund? Op de vermeerdering van uitgaven, dat afgezaagde deuntje waarmede men de lichtgeloovigen zand in de oogen werpt!
Neen, dáár waar het de kunst geldt, daar waar de eerste en heiligste belangen van een volk op het spel staan, daar kan noch mag er spraak zijn van geld! Eene zaak staat daar op den voorgrond, eene enkele: de kunst, - het volk!
En als het dan toch waar moet zijn, zooals men het beweert, dat onze huidige Regeering, onder hare ministers, minstens twee uitstekende kunstenaars telt, - en als die kunstenaars dan waarlijk de kunst die liefde toedragen, welke alle kunstenaar voor haar in het harte voelt opflikkeren, dan, dan zullen zij niet dulden dat hun collega jegens de Vlaamsche muziekschool handele zooals hij het deed, - dan moeten zij het voorstel van het Willems-Fonds, den wensch van het gansche Vlaamsche land, ondersteunen en doen aannemen.
Want nog eens, de toekomst van Vlaanderen staat hier op het spel. Ons verleden was zoo roemrijk; wij willen dat ook onze toekomst zoo weze! Wij zijn fier op ons verleden, fier op ons heden; en met niet min fierheid wachten wij op de toekomst. Wij zijn wel is waar een klein, zeer klein volkje; doch, door onze fierheid, door onze kunst, zijn wij groot. Het is alsof onze roemrijke voorvaderen ons, onverbasterde Vlamingen, nog iets van dien ouden trots hadden overgelaten die, met het bloed, van geslacht tot geslacht wordt overgezet.
O, wij bekennen het: in ons harte dat nooit anders was dan Vlaamsch en vrijgezind, daar, daar gloeit nog iets van vroeger, daar zijn alle edele gevoelens nog niet gesmoord! Weer zouden wij, op kunstgebied, aan de spits der beschaafde wereld willen komen. En waarom zou dat niet kunnen? In het grijze Antwerpen, blonk eens eene kunstster wier glans zich over de gansche wereld heenspreidde.... Het was de onsterfelijke Vlaamsche schilderschool.
Met een man als Peter Benoit aan haar hoofd, mogen wij de goede hoop koesteren, eens onze Vlaamsche Muziekschool tot een gelijken trap van volmaaktheid en luister te zien stijgen. Want niets is thans onmogelijk! Maar, om tot daar te geraken, hoeft er eene algemeene samenwerking te bestaan, - en van het volk, en van de Regeering.
Ongelukkiglijk bestaat dat thans niet. Minister de Moreau, die als opperste rechter over de zaak wil beslissen, is ons ongenegen, en daarom weigert hij uitdrukkelijk iets voor onze muziekschool te doen. En omdat het aan dien heer behaagt de meer dan gegronde eischen van de meerderheid der Belgen over het hoofd te zien, daarom zou onze Vlaamsche Muziekschool, op steviger grondslagen gebouwd dan alle conservatoriums des lands, daarom zou onze Vlaamsche Muziekschool veroordeeld blijven om als succursaal te dienen; Neen, dat zal niet gebeuren! Dat mogen wij niet dulden, - dat zullen wij niet dulden.
| |
| |
Het reuzenwerk, waar Peter Benoit 20 jaren onverpoosd aan werkte, moet ongeschonden blijven:
Op het oogenblik dat onze letterkunde, met nieuwe en jeugdige krachten een nieuw tijdperk van leven en bloei intreedt; - op het oogenblik dat onze Vlaamsche beweging zich machtig ontwikkelt en onverschrokken naar eene lang gedroomde toekomst voortschrijdt, - op dat oogenblik is het ons ook een duurzame plicht te zorgen, dat onze Vlaamsche toonkunst, dat ander gedeelte van ons nationaal bestaan, niet in haren vooruitgang gedwarsboomd worde en niet achteraan blijve!
En daarom, en niettegenstaande de voortdurende, halsstarrige weigering der regeering, moeten wij eene machtige, indrukwekkende beweging in 't leven roepen. Alwie op 't gebied van kunst, letteren en maatschappelijke belangen werkzaam is, moet tot die beweging behooren. De gemeenteraad van Antwerpen, de commissie der Muziekschool en het Willems-Fonds langs de eene, - de gemeenteraden en de maatschappijen van Vlaanderen, langs de andere zijde, moeten die beweging rugsteunen die ook hare vertegenwoordigers in de Kamers hebben moet. Wij moeten trachten het gansche Vlaamsche volk, als één man, bij die beweging aan te sluiten. Wij moeten aan de regeering toonen dat wij een volk zijn, een volk klein als getal, maar groot en machtig door de liefde van zijne taal, door de verknochtheid aan zijnen stam. Wij moeten aan de regeering luide verklaren: ‘Wij zijn een volk dat recht wil bekomen, - een volk dat de andere volkeren op de baan van vooruitgang en roem wil volgen, - een volk dorstig naar volmaaktheid, - een volk dat in zijn vaandel het woord Excelsior! voert, naast “trouw aan taal en stam”, - een volk dat wil bekomen wat hem toekomt, - een volk dat eerbied vergt voor zijne rechten, eerbied voor zich zelve!’
En dan, dan zullen wij zien of de regeering bij hare weigering zal blijven!
GustaaF D'Hondt.
St-Denijs-Westrem, April 1888.
|
|