| |
| |
| |
Langs een doornig Pad leidt de Roem
door Fautor.
(Zie vorige aflevering blz. 305).
Als de keizer in hoogst deszelfs persoon ten diner ware verschenen, waarlijk geen grooteren luister zou de hertog hebben ten toon kunnen spreiden. Thans was het in de groote zaal, die met keur van zeldzame bloemen en gewassen prijkte, waarin wij ten disch waren aangezeten. De hertog zelf was in gala en dat zegt wat, want de edellieden aan het hof van den grooten Lodewijk zouden den grijsaard zijne pruik - minnaar dier glorieëeuw, die hij was - en zijn prachtvol gewaad hebben benijd. Ja zelfs de lakkeien droegen de sierlijke, in mijn oog al te stijve, kleedij van het ancien régime.
‘In vele jaren, mijne lieve vrienden, ben ik zoo gelukkig niet geweest als op dezen dag, misschien dat ik morgen trotscher op een van U beiden wezen zal, maar blijder zeker niet.’ Met deze woorden verwelkomde ons Monseigneur in de anti-chambre, waar wij zijn komst hadden verbeid, terwijl hij ons ieder tegelijk een hand toestak, die wij met eerbied en warmte drukten.
‘Weet gij wel, mijn Hollandsche Ruysdaal,’ ging de opgetogen hertog al schertsende en glimlachende voort, ‘weet gij nu wel, dat Emile de lion en de held van het feest is? Gij zult wel jaloersch van hem zijn, doch dit kan mij niet weerhouden u kennis te geven van zijn behaalde overwinning, - hij heeft den Grand Prix de Rome behaald en te zijner eere bied ik u beiden een feestmaal aan, want morgen zou het niet wel mogelijk zijn, daar misschien den directeur en den professoren zulks minder aangenaam wezen kon en wat alles zegt, ik heb recht en onvervreemdbaar recht op den voorrang, - en als gij ook eenmaal uw vriend in zijn triomf volgen moogt, en ik daar de gelukkige getuigen van ben, dan, Bernard, zal ik diezelfde aanspraken doen gelden.’
‘Voor ik het vergeet, Emile,’ richtte Monseigneur tot mijn vriend het woord, ‘houd morgen uw kamer tot ik zelf u en Bernard met mijn livrei kom afhalen, daar sta ik vooral
| |
| |
op, men zal mijne grijze haren dien schoonen lauwer niet misgunnen en mij wel van misplaatste ijdelheid vrijpleiten.’
Ik zou haast dien valet de chambre in dat ouderwetsch kostuum niet herkend hebben, als hij na een sierlijke buiging niet tot ons het woord gericht had, - met het bekende ‘madame est servie,’ - helaas! den braven oude was sedert twee jaren eene liefderijke meesteresse ontvallen, - ‘Mademoiselle est servie,’ klonk het zacht uit zijn mond.
Bijna op hetzelfde oogenblik werden door een anderen lakkei beide deuren, die toegang tot de feestzaal verleenden, geopend en eene bevallige brunette van ongeveer drie-en-twintig jaren, misschien wat te opzichtelijk gekleed, daar zij zich als Châtelaine van twee honderd jaren hier aan onze verbaasde blikken vertoonde, trad ons met een vriendelijken lach groetende te gemoet.
‘Mijne jongste en eenige dochter,’ haastte zich de hertog haar aan ons voor te stellen, ‘mijn twee jeugdige vrienden, Marguerite, die U althans bij name bekend zijn, deze - en hij klopte Emile op den schouder - heeft den eereprijs behaald, ge moogt hem dus wel alle mogelijke égards bewijzen.’
‘Daaraan zal het niet ontbreken, papa, maar ik hoop daarom toch niet te kort te zullen schieten in mijne verplichtingen als waarnemend Châtelaine ten opzichte van monsieur Van Overberg.’
‘Ten hoogste verplicht, mademoiselle,’ beantwoordde ik haar die beleefdheid, ‘zelfs zonder die verzekering wist ik mij overtuigd, dat U het evenbeeld van Monseigneur uw Papa wezen zoudt.’
‘Hebt ge dat gezegd, Bernard.’ Viel ik hem in de reden, dan hebt ge of een onwaarheid gedebiteerd, wat niet te veronderstellen is, of - jongen, ik wou je zoo graag eens aankijken - of...
‘Dank je wel voor die attentie,’ brak plotsling Bernard mijn intermezzo af, ‘ge komt op een terrein, dat ik wel verkend, maar nog in lange niet veroverd heb.’
Waarom ook zou ik het verzwijgen, ging mijn vriend, thans op een geheel anderen toon, voort, - dien avond was ik louter oog voor de innemendheid der bevallige dochter van mijn grijzen beschermheer en geheel oor voor hare geestige en onderhoudende gesprekken; we zaten aan tafel naast elkander, - Emile nam de eereplaats in en aan zijn linker was de
| |
| |
beminde gastheer gezeten, en die hadden beiden zooveel te bepraten, dat wij natuurlijk ook elkaar moesten bezighouden. Van het een kwam het op het ander en eindelijk werd mij van die lieve zijde een verkort verhaal van mijne schilderscarrière verzocht, waaraan ik met de meeste bereidwilligheid voldeed.
Bij het desert bracht de hertog een prachtigen en gevoelvollen toast uit op zijn bekroonden kunstvriend, maar ik was onder den betooverenden indruk van mijne tafelgezellin, zoodat ik er weinig van vertellen kan; vervolgens begaven onze overburen zich naar een afzonderlijk vertrek, zoodat la jolie Châtelaine mij voorsloeg eene wandeling in het kleine park achter het huis te doen, met welk voorstel ik van ganscher harte instemde.
- Om uwent wil, Gustaaf, zal ik een vijf jaar sedert dien avond overspringen, en je kort en bondig zeggen, dat gij bij onze aankomst te Parijs waarschijnlijk getuigen zult zijn van mijne verloving met jonkvrouwe Marguerite de B....’
‘Bravo,’ riep ik niet, maar schreeuwde ik uit en van de weerstuit de stentor aan het roer met mij, zoodat ik geloof dat aan beide oevers der rivier de menschen samen stroomden, om te kunnen hooren, zien dat ging niet, of er ongelukken gebeurden.
- Roep maar dapper en zing daarbij, zoo ge wilt, van avond of morgen is het uw beurt van opbiechten en ik vergast mij nu al op een of ander liefdesavontuur van zekeren beursridder, waarbij het aan belangrijke episodes zeker niet ontbreken zal.
- Toch ben ik je op den koop toe nog dankbaar voor het ruime gebruik, dat gij van mijne vriendschap gemaakt hebt, want zonder het te willen hebt gij mij van de beschrijving ontheven, waarop het door onze beminnelijke Châtelaine aangelegde gastmaal het volste recht had, - er ware niets anders noodig geweest, dan dat Emile en ik onze hoofden met een pruik getooid en de zwarte rok tegen een gekleurd fluweelen en met goud geborduurd overkleed hadden verwisseld, kanten lubben aan de hemdsmouwen, een breede geplooide kraag even hagelwit als de kousen, die uit de korte broek te voorschijn kwamen, lage schoenen met zilveren of gouden gespen en last not least de staatsie-degen, - de illusie zou volkomen zijn geweest, geen paire van Frankrijk had in de glorieëeuw der Bourbons op waardiger wijze zijn roemrijk voorgeslacht kunnen vertegenwoordigen.
‘Maar wij naderen de stad, Gustaaf, ik mag dus niet uit- | |
| |
weiden over de groote plechtigheid van den volgenden dag, toen Emile in het Luxembourg den hoogsten prijs uit de handen van den tot tranen toe bewogen hertog ontving. - De direkteur onzer école, die bij deze gelegenheid de eer heeft zijnen leerlingen te bekronen, had de beleefdheid den grijsaard - geen vreemdeling te dier plaatse -uit te noodigen het eeremetaal zijn beminden en gevierden beschermeling om den hals te hangen. De geheele vergadering juichte deze schoone daad van onzen direkteur luide toe en nooit zal ik de korte maar hartroerende rede vergeten, die mijn grootmoedige beschermheer à l'improviste uitsprak, de keizer zelf, door den minister van onderwijs vertegenwoordigd, gaf zijne hooge goedkeuring er over te kennen in een eigenhandig schrijven aan den ‘excellent duc de B.... le génereux protégeur des jeunes artistes,’ terwijl Z.M. als een bewijs van zijne erkentelijkheid en hoogachting hem het grootkruis schonk van het legioen van eer.
- Weinige dagen vertoefde mijn vriend Emile nog slechts te Parijs; na de noodzakelijke dankvisites afgelegd en zijne zaken gearrangeerd te hebben, nam hij voor goed van mij afscheid, vertrok naar Bretagne en begaf zich vervolgens naar Rome.
- Zijn overwinning gaf mij een nieuw vuur en een nieuwen moed; met ijver ondernam ik de voltooiing van het bekende landschap en nooit heb ik met meer liefde en geestdrift gewerkt dan gedurende de drie maanden, waarin ik het zeldzaam geluk smaakte dit schilderstuk, waaraan zoovele droevige en blijde herinneringen verbonden waren, te mogen voleindigen.
Hoe menige teleurgestelde hoop zou ten leste verwezenlijkt worden, hoeveel doorgestaan lijden verzoet, hoeveel zielestrijd overwonnen!
Slechts aan Monseigneur en den direkteur vertoonde ik mijn voltooide amitié enseignant l'art de peinture, beiden waren ten hoogste voldaan en stemden er van ganscher harte in toe, dat ik het bij den volgenden wedstrijd om den Grand prix de Rome zou inzenden. De laatste kon zulks zonder de minste partijdigheid doen, wijl de jury buiten het corpus doctum onzer school gekozen werd. - Geduld moest ik nochtans oefenen, want eerst na anderhalf jaar zou het concours plaats hebben, zoodat ik dien langen tusschentijd rustig aan mijne verdere bekwaming kon toewijden.
| |
| |
- Het is om gegronde redenen gebruikelijk dat de mededingers hunne namen niet plaatsen onder hun ingezonden schilderij, alleen het motto of spreuk, dat onder het tentoongestelde concoursstuk aan de lijst gehecht is, bewijst het eigendom van den inzender, terwijl een verzegelde brief met het motto den naam van den schilder inhoudt.
Ge kunt begrijpen met welk een spanning ik, toen de tentoonstelling ten einde liep, den uitslag der scheidsrechters te gemoet zag. Er hing zooveel van die uitspraak af, mijn toekomst, mijn geluk, in zekeren zin zelfs de blijde hoop op het bezit van de voortreffelijke jonkvrouwe de B....
- In tegenstelling van hetgeen in gelijke omstandigheden daags voor de plechtige prijsdeeling aan Emile te beurt viel, bewaarde de hertog betrekkelijk den uitslag - want ook die was hem bekend - tegenover mij het diepste stilzwijgen, - wel bejegende hij mij met vaderlijke goedheid en stelde hij steeds het levendigst belang in mijn persoon en mijne vorderingen; in algemeene bewoordingen stelde hij mij gerust, maar het was meer om mij te calmeeren, dan om mij hoop, laat staan van zekerheid, te geven op een voor mij gunstig resultaat.
Gelijk alle overige collega's begaf ik mij met een kloppend hart naar de voor ons gereserveerde plaats voor de tribune, aan ieder haar, geloof ik, hing een droppel angstzweet; alle oogen waren op ons gevestigd, arme ongelukkigen, want een blik van een kind konden wij te nauwernood verdragen.
Deze keer had de direkteur - misschien wel om dezelfde reden als Monseigneur tot stilzwijgen had bewogen - aan zijn Excellentie.... den Minister van Onderwijs de hooge eer bewezen den uitverkorene met de gouden medaille te omhangen.
- Met luider stem las de Minister de motto's van de mededingende schilderijen voor en vervolgens de namen der leerlingen van de école des Beaux Arts, wien het vergund was hunne kunstproducten aan dien edelen strijd te wagen.
- Een oogenblik van doodsche stilte - en toen klonk de traditioneele formule door de groote zaal:
‘Per aspera ad astra’ dignum judicatur praemii - accedat Bernardus Van Overberg ex Hollandia, allumus nostrae illustrae Scholae Liberalium Artium.
- Een oorverdoovend gejuich steeg uit de menigte op toen ik bleek en bevende de trappen der tribune besteeg, om door zijn Excellentie bekroond en gelukgewenscht te worden.
| |
| |
Een luisterrijke redevoering volgde op deze plechtigheid, - ge moet weten dat ik naast den Minister stond, toen hij zijne schoone rede uitsprak -, ‘Nederland, heette het, had zijn alouden roem op het gebied der schilderkunst gehandhaafd, een zijner zonen was de lauwer der hoogste eere geschonken, omdat hij.... - neen verder ga ik niet.... er volgde een prachtige beschrijving van het kleine Pays-Bas,’ - non, Pays - grand dans ses artists,’ al onze vermaardheden passeerden de revue, en waarlijk de man sprak met waarachtige liefde over de Hollandsche school, - alleen viel het mij als een koud stortbad op het lijf, toen hij ten slotte mijn persoon als representant dier oude Hollanders ging voorstellen en de volmaakst mogelijke schets gaf van mijn schildersleven binnen Parijs, verder zelfs opklom en van den eersten aanleg du peintre couronné gewaagde toen hij binnen Leiden even vlijtig de lessen van Apollo als van Aesculaap bezocht had!...
- Niemand dan Emile of de hertog kon aan zijn Excellentie die inlichtingen verschaft hebben; maar ik had geen tijd tot nadenken en overleggen; direkteur en professoren, waarna mijne collega's en vervolgens de voornaamsten onder het talrijk auditorium des redenaars kwamen mij met de behaalde zegepraal gelukwenschen.
- Nog zoo'n dag, Gustaaf, en ik zou het bestorven hebben, de ontroering, die mij had aangegrepen, gaat iedere beschrijving te boven.
- De direkteur geleidde mij buiten de gehoorzaal van het Luxembourg en steeg met mij in de groote staatsiekoets van mijn overgelukkigen beschermheer, - doch vóór ik in kon stijgen, had Madame, mijne goedhartige huiswaardin, de koets kunnen bereiken, en met tranen in de oogen drukte zij mij de hand zonder een woord te uiten. Later vernam ik dat Emile de goedheid had gehad dien morgen bij zijn komst te Parijs, voor mij geheim gehouden, de goede vrouw het doel van zijn reis derwaarts meê te deelen.
- De reden, waarom de hertog geheel anders, dan met Emile het geval was geweest, zich tegenover mij gedragen had, lag in een zekere - mijns inziens overdreven - vrees voor argwaan, - het kon misschien opzien baren, dat juist zijne protégés achtereenvolgens met den hoogsten lauwer bekroond waren. Laat ik er echter bijvoegen, dat dit de meening was van Emile, want Monseigneur heeft zich nimmer aan mij noch aan hem daarover uitgelaten.
| |
| |
- Met diep bewogen stem wenschte mij de edelaardige grijsaard geluk, hij klemde mij met vervoering in zijne armen, toen hij, anders zoo welbespraakt, geen woorden vinden kon om het gevoel van zijn hart naar waarheid uit te drukken. Zijn oogen tintelden van jeugdigen trots en zijn gelaat glom van het zaligst genot, dat hij smaakte; het scheen, als ware hij, niet ik, de gelukkige, hij de bekroonde en ik de teleurgestelde kampvechter geweest.
- Als ik je zeg, Gustaaf, dat het feestmaal, door den hertog mij ter eere dien achtermiddag gegeven, in pracht en luister het u zoo straks beschrevene evenaarde, dan deed ik der waarheid en der vrijgevigheid van mijn edelmoedigen beschermheer te kort - het was (om een in het kader minder passende, schoon juiste en daarom verschoonbare uitdrukking te gebruiken) eene tweede en vermeerderde editie, verbeterde durf ik niet zeggen, want de charme en het poëtische van het vroeger feestmaal ontbraken hier; ik bedoel niet, wat gij vermoedt en ik niet zal uitspreken, - de bedienden waren gewone lakkeien, en alles om ons heen sprak van hedendaagschen smaak en weelde, er was niets dat van vroegere eeuwen getuigde dan de zaal, de busten tegen de wand en de grijsaard naast mij, ook al was hij in het zwart en al droeg hij de witten das om den hals en het groot kruis van het legioen van eer op de borst.
- Het was een vermeerderde editie, zei ik, want het aantal gasten bedroeg ongeveer zestig personen, waaronder de minister van onderwijs - die tegenover mij geplaatst was, - de direkteur van de Ecole des Beaux Arts met de twintig oudste professoren en eenige voorname kunstvrienden des hertogs moeten gerangschikt worden.
- Vergeef mij dat ik al het overige voorbij ga dat er voorviel, dat ik maar ter loops aanmerk dat mijn aangebeden jonkvrouw ter rechter van den minister gezeten was, dat ik mij alleen bij den hoofdzakelijken inhoud bepaal van den toast, dien de hoogvereerde gastheer op mij uitbracht.
- Na mij in de hartelijkste bewoordingen te hebben gelukgewenscht met een bekroning van kunst en deugd, (het zijn dezelfde woorden, die hij uitsprak, ik ben er trotsch op en vrees niet ze hier te herhalen) waarin hij ook zelf deelde, sprak de hertog een woord van dank tot den minister en van lof tot den direkteur en de professoren.
‘Mijne heeren,’ zoo besloot hij ongeveer zijne treffende
| |
| |
rede, ‘beiden mijne vrienden - Emile was aan mijn linkerhand gezeten - hebben een grooten strijd gestreden, beiden zijn met goud bekroond, maar zij waren dat waardig, ik die hen van nabij ken, gevolgd heb sedert vele jaren op dat doornig pad, dat de schilder bewandelen moet, vooraleer hij de poort van den tempel des roems bereiken kan, ik verzeker U dat hun welverdiende zegepraal mij een lange reeks van bittere teleurstellingen en wreede ondankbaarheid opweegt. Sedert mijn ambteloos leven heb ik mij aan de bevordering en veredeling der kunst gewijd, en velen heb ik in die lange jaren gesteund, meer door mijn raad dan door stoffelijke middelen, - vele jongelieden van grooter talent dan deze beiden vonden in mij een bescherming, waaraan zij zoo groote behoefte hadden, ik koesterde de schoonste verwachting, maar werd daarin bedrogen, - toch hield ik vol en velen onder U, mijne heeren, zult U aangespoord gevoelen het voorbeeld van uw onder ieder opzicht ouden vriend te volgen, en het heeft mij niet berouwd, - ik kende de jeugd en wist dat zij aanspraak maakte op toegevendheid en geduld van ouderen, ik ervoer ook het wisselvallige van het veelbelovende van dien teederen ouderdom, doch ik leerde met den dag volharden en gingen er ook veertig jaren voorbij - mijne pogingen waren niet vruchteloos; - zij zijn de eersten - voor mij zullen zij wel de laatsten zijn - die ten volle beantwoorden aan mijne verwachting, neen die haar, als wilden zij mij beloonen, die haar ver overtroffen; ik zelf dicteerde hun den spreuk, waaronder zij aan den edelen kampstrijd zouden deelnemen en gij zelf, mijne heeren, weet thans waarom zij en geen anderen konden triomfeeren, - “nil volentibus arduum,” luidde die van Emile Froschard, en hij trad zegevierend uit het krijt, - per aspera ad astra, schreef de tweede onder zijn meesterlijk landschap, en hij daalde met eere en glorie van den stijlen berg des roems, omhangen met het
teeken der onsterfelijkheid.’
- Er volgde geen dixi, maar een traan, die noode weerhouden werd aan het eerst gloeiend oog van dien voortreffelijken beschermer der schoone kunsten; de zaal daverde van het enthousiastisch gejuich der genoodigden en het duurde wel een kwartier vooraleer de minister in staat was, die indrukwekkende rede des hertogs door een indrukmakende handeling onvergetelijk te doen blijven.
- Hij sprak maar kort, zijne stem, zoowel als zijne handen
| |
| |
beefden toen hij zich oprichtte en uit naam van zijn doorluchtigen Keizer en Heer, beide vrienden van zijn roermuchtigen vriend, den hertog de B..., benoemde tot ridders van het legioen van eer. Hij trad vervolgens op ons toe, en wij ontvingen uit zijne hand de versierselen van die keizerlijke orde.
- Nog een paar weken vertoefde ik te Parijs, - het kostte mij zeer veel den beminnelijken grijsaard voor het laatst de hand te moeten drukken; wel zou ik ieder jaar ten zijnent mijn verloftijd mogen doorbrengen, dit moest ik hem stellig beloven en niets was mij ook onder een ander opzicht aangenamer, - maar zouden nog wel die gelukkige uren terugkomen, hij telde reeds zoovele winters, zou hij nog getuigen mogen zijn van mijn voorspoed, dien ik hem voor het grootste deel moest dank weten? Het was mij, als drong de treurige gedachte, dat hij mij spoedig ontvallen zou, zich aan mijn geest op, dat alleen maar als ideaal van kunstmin en menschenliefde die edele man in mijne herinnering zou voortleven, en egoist, die ik was, ik dacht slechts aan mijn eigen verlies, ik had geen medegevoel voor het bitter lijden, dat zijn dood zijner eenige dochter, mijnen vriend Emile en zijnen velen vereerders zou veroorzaken. Ik was ja tot de astra gestegen, maar op het oogenblik van scheiden, van mijn vertrek naar Rome verlangde ik het aspera van mijn afgelegen levensbaan van ganscher harte terug.
- In gezelschap van Emile volbracht ik den triomftocht naar de stad der zeven heuvelen, nog steeds de bewaarster en de voedster par excellence der zeven schoone kunsten.
- Helaas, mijn voorgevoel werd bewaarheid, een noodlottig telegram kondigde weinige maanden na onze aankomst te Rome ons beiden het kalm afsterven aan van den in onwaardeerbare verdiensten voor de kunst en hare beoefenaren zoo rijken edelman, - hij had, - zoete troost in onze smart! vóór zijn heengaan naar het rijk van onverwelkbare glorie zijner diepbedroefde Marguérite bevolen aan zijne teergeliefde zonen te Rome te melden, dat hij in zijn jongste ure hen gezegend en voor beide gebeden had!’
Langzaam gleed ons ranke bootje over de effen waterspiegel, duizend millioenen starren fonkelden aan den donkerblauwen hemel, zachtkens ruischte de wind door de hooge iepen langs den heirweg. Mijn vriend hield de hand voor zijn oogen, als wilde hij de tranen bij die herinnering ont- | |
| |
sprongen beletten te vloeien, - ik zelf kon geen woord uitbrengen, want ook ik weerhield alleen met groote moeite de diepe ontroering, - ik had zoo gaarne een anderen uitslag van zijn verhaal vernomen, en al had hij mij ook op dat treurig einde voorbereid, toch trof mij dat pijnlijk besluit zijner autobiographie tot in het diepst mijner ziel. - Daar klonk op eens een heerlijk lied in onze ooren, het waren welluidende toonen, die ons van verre toestroomden over het watervlak, - wij hoorden slechts de melodie, maar zoo zuiver en zoet, dat wij onwillekeurig onze blikken naar boven sloegen, om de hemelsche geesten te zien, wier engelenstemmen een goddelijk lied van vrede zongen. - Nog eens herhaalde zich het refrein en toen herinnerde ik mij, dat wij een donkere schaduw waren voorbijgevaren, een Rijnschip hoogst waarschijnlijk, dat ten anker lag, en waarop de huisgenooten - ik mag den roef toch wel een huis noemen - jong en oud naar Duitsch gebruik een avondlied zongen, begeleid door een mandoline, zooals thans duidelijk te onderscheiden was, want zij gaf het voorspel tot het tweede complet.
‘O, hoe schoon, hoe hemelsch,’ riep mijn vriend met vervoering uit, toen de laatste toonen waren weggestorven en het nog veel stiller om ons heen was geworden, ‘zulk een smeltende en roerende melodie moet wel de uitdrukking zijn van een aandoenlijk lied, ik zou het als den afscheidsgroet van mijn veelbeminden weldoener willen beschouwen.’
‘Voorwaar geen schooner en juister kritiek konden beiden, dichter en componist, op dit juweel hunner geestproducten ontvangen, dan gij daar zonder voordacht geeft, nu ik de melodie beter dan zoo straks heb kunnen onderscheiden, heb ik haar dikwerf, maar nimmer onder zulk een geschikten gemoedstoestand, nimmer ook op zulk een ongekunstelde en zielvolle wijze gehoord; laat ik U de woorden mogen herhalen, die gij U dadelijk herinneren zult, als ik U de ‘Meeresstille’ van Goethe noem:
Tiefe Stille herrscht im Wasser,
Ohne Regung ruht das Meer,
Und, bekümmert, sieht der Schiffer
Glatte Fläche ringsumher.
Keine Luft von keiner Seite!
Aalst.
|
|