Tentoonstelling Frans Simons.
Wat de talrijke bezoekers na eenen vluchtigen blik in de zaal dadelijk in het oog viel, was de groote verscheidenheid van onderwerpen, door den heer Simons behandeld. Wie hier niets naar zijnen tand vond, moest voorwaar een lastige broeder wezen en ik zou voor de beminnelijkheid van zijn karakter niet gaarne borg blijven.
Het was eene puike verzameling schilderijen, niet alle meesterstukken, doch alle getuigend van den werklust, den smaak, den fijnen opmerkingsgeest en het veelzijdige talent des kunstenaars, en stellig bevond zich daaronder menig gewrocht van hooge waarde, dat in een keurmuseum volstrekt geen kwaad figuur zou maken.
Wie heeft b.v. dien ouden boer niet bewonderd met zijne bruine pluizen pet op, zijn goedig, door de zon geroosterd gelaat, eene pint Leuvensch vóor zich en bezig met zijnen baardbrander te stoppen? Zouden onze schilders, in den bloeitijd der Vlaamsche en Hollandsche scholen, ooit iets beters in dien aard hebben voortgebracht?
Teekening, kleur, uitdrukking: alles was geslaagd.
Op geringen afstand van dat puikstuk hing een ander, Bij den haard getiteld. Het verbeeldde eene arme, stramgewerkte vrouw, die, blijkbaar vervuld met sombere gepeinzen, zich koestert bij het vuur van den koeketel. Het lichteffekt mocht voortreffelijk heeten. Eene fraaie schilderij was ook stellig dat aanvallige koewachtsterke, een lief viooltje tusschen de heidebloemen, droomend en zingend, terwijl in hare nabijheid haar rund graast, het alles gekleurd door het tooverachtig licht der ondergaande zon. Waarheid en poëzie hebben hier samengewerkt om een verrukkelijk beeld te schetsen, dat bij eene van Consciences idyllen geborgd schijnt.
Zóo waren er meer dichterlijke doeken, die ons éenen kant lieten bespeuren van Simons' talent: zijn open oog voor schijnbaar nietige dingen en zijn warm gevoel voor de bekoorlijkheid der heidenatuur en hare eenvoudige bewoners. Laat mij in dit opzicht nog wijzen op het biddend boerinneken in de kerk, op de oudere landvrouw met hare vleugelmuts,