V
Aan de hand zijner Dina, eer de avond valt, verschijnt de heer van Wachteld, met zijne bloedende oogen, voor den ouden Barenthold om recht te eischen.
Dezen nacht heeft de woeste ridder eenen vreeselijken droom gehad: op zijn voorhoofd kleefde eene bloedvlek, welke niet uit te wisschen viel. Het was een akelige droom!
‘Heer van Wachteld, waarom komt gij?’
De vadersmart geeft heer Jan brandende woorden in den mond, en het is of hij in de steenen borst van den ridder nog snaren doet trillen.
Daar rijst Berthold op.
‘Hoort, gij allen.... Dat de heer van Wachteld voor acht dagen terugkeere.... Ik zweer het, mijn zoon zal voor hem verschijnen, opdat de heer van Wachteld hem tuchtige.’
‘Hoe zal een machtelooze vader kastijden, een vader, die het licht der oogen niet meer bezit!’
‘Geblinddoekt, gebonden, knielend zal ik u Iwein leveren!’
‘Het behoort aan den vader de wandaden zijns zoons te straffen.’
‘Heer Jan, heer Jan, neem u in acht.’
Daar rolt uit de akelige oogholten een druppel bloeds over de wang.
‘Welnu, van Wachteld, verschijn ongewapend, ik zelf,