De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 15
(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |
Brieven uit Zuid-Nederland.Brussel, den 1n Juli 1885.In den Moniteur van 25n Juni ll. is de volgende bekendmaking verschenen:
‘Bericht. - De Minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken brengt ter kennis der belanghebbenden dat de jury, gelast met de beoordeeling van den dubbelen prijskamp voor het vervaardigen van een dichtstuk in het Fransch en van een dichtstuk in het Nederlandsch, bestemd om behandeld te worden door de mededingers voor den prijs van toonzetting voor het laatste tijdvak, met algemeen stemmen besloten heeft, dat er geene redens bestaan om den prijs voor de Fransche cantaten toe te wijzen. De jury heeft insgelijks erkend dat geen enkel Nederlandsch gedicht ten volle aan het doel van den prijskamp beantwoordt Het gedicht getiteld: “In 't Elfenwood” zou nochtans kunnen verkozen worden, indien de schrijver toestemt, dat aan zijn werk eenige wijzigingen worden toegebracht, opdat het kunne in muziek gesteld worden. De schrijver van dit gedicht wordt, dien ten gevolge, aanzocht bij het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken zijnen naam op te geven en te laten weten welke zijne inzichten zijn betreffende die wijzigingen,’
Bovenstaande bekendmaking was reeds een drietal weken vroeger, in Fransche taal, in het staatsblad afgekondigd; maar de Dichter van ‘In 't Elfenwoud,’ waarschijnlijk een Vlaming uit den heele, heeft goedgevonden aan den uitsluitelijk Franschen oproep niet het minste gevolg te geven, en hierin heeft hij zeer wijs gehandeld, want daardoor heeft hij het verfranschte middenbestuur doen begrijpen, dat de wet van 22 Mei 1878 nog altijd van kracht is, en dat vooral dit bestuur zich stipt naar die wet zou moeten gedragen Na dien ambtelijkelen oproep te hebben gelezen, moet men noodzakelijk tot de overtuiging komen, dat het er heden met onze Belgisch-Fransche dichtkunst povertjes uitziet; immers op een-en-dertig Fransche cantaten is geen enkele der toondichting waardig bevonden. Moest men het vaderland sedert meer dan eene halve eeuw verfranschen, om tot zoo een erbarmelijken uitslag te geraken! Bij het eerste zicht zou men denken dat het met onze Nederlandsche mededingers weinig beter gesteld is, daar, op negen en twintig, slechts eene cantate, en dan nog mits zekere wijzigingen, als tekst voor | |
[pagina 330]
| |
onze jonge toondichters zou kunnen dienen; doch, ronduit gesproken, wij hebben een veel hoogeren dunk van onze Vlaamsche letterkundigen, en zoo wij willem gelooven dat de juryleden op de hoogte waren tot het beoordeelen der gedichten in Fransche taal, de taal waarin zij allen hunne opleiding genoten, en die door de meerderheid der leden nagenoeg uitsluitelijk wordt beoefend en gesproken, zoo zal ons toch niemand tegenspreken wanneer wij beweren, dat die voor de helft Waalsche jury, waarvan misschien geen enkel lid den versbouw, de zinswendingen noch den geest der Nederlandsche taal leerde doorgronden, niet bevoegd is om de meer of mindere verdienstelijkheid van Nederlandsche gedichten te bepalen.Ga naar voetnoot(1) Nu blijft te zien of de Dichter van ‘In 't Elfenwoud’ er zal in toestemmen zijn werk te laten wijzigen. Zoo ja, wie zal zich met de omwerking durven gelasten? De jury! Hoe zou zij het kunnen? Een geslagen mededinger! Dit zou eveneens nog al zonderling zijn. En indien de Dichter zijne cantate ongeschonden wil behouden, wat dan? Zal hem de uitgeloofde prijs worden toegekend, of zal men zich gerechtigd wanen hem dien prijs te onttrekken? En op welken tekst zullen de medekampers voor den prijs van Rome dan werken? Of zou de ury voornemens zijn de Regeering op het laatste oogenblik aan te raden, een Fransch tekstboekje te bestellen aan den heer R, S of T...? Maar indien deze heer een zoo uitstekend librettist is, kon hij dan voor den prijs niet medekampen? Heeft hij niet medegekampt? Ziedaar eene reeks vragen waarop misschien de almachtige en alwetende heer G.. alléén zou kunnen antwoorden.
***
Als nieuws uit Brussel van min of meer letterkundigen aard, kunnen wij melden dat de Volksmaatshappij. ‘De Veldbloem’ eerlang het vijftienjarig verslag harer werkzaamheden zal uitgeven. Dat verslag, opgesteld door een bekwaam letterkundige, zal voorzeker belangrijk zijn en de beknopte geschiedenis der Vlaamsche beweging sedert 1870 bevatten. Weinige feiten in die beweging hebben zich voorgedaan, waarbij ‘De Veldbloem’ niet eene rol, en meermaals eene aanzienlijke rol vervulde. ***
Een nog jeugdige maar reeds krachtig bloeiende Brusselsche kring, die vooral in de laatste tijden zich gunstig heeft doen kennen, is het Kunstgenootschap ‘De Distel.’ Deze kring houdt zich op volstrekte wijze | |
[pagina 331]
| |
buiten alle partijtwisten; zijn hoofddoel is de beoefening der Nederlandsche letterkunde. Alle Zaterdagavonden vergaderen de leden, en telkens worden eenige letterkundige gewrochten voorgelezen en, mits toestemming der schrijvers, besproken. Meestal zijn deze stukken dan nog onuitgegeven, en de schrijvers kunnen de opgeworpen bedenkingen en aanmerkingen benuttigen om hun werk meer te volmaken, of zekere hun ontsnapte feilen te verbeteren. Verschillige leden van den kring hebben werken in gereedheid, waarvan eenigen onder dé pers zijn, en anderen in den loop des jaars gedrukt zullen worden; zoo kunnen wij noemen. 1o Lieven Bauwens, de opkomst der katoennijverheid in Vlaanderen, door Mr. Odilon Perier, advocaat. (Dit boek, waarin eene volledige en belangrijke geschiedenis der katoennijverheid voorkomt, wordt gedrukt bij Hoste, te Gent, en is vóór een paar dagen verschenen). 2o Iepersche Bloemen, historische roman, door H. de Quéker; 3o Een Vlaamsch Rarekiek, door denzelfde, en 4o Mina Lievens, romantisch verhaal, door L. Buyst. Ook J.M. Brans heeft een maatschappelijken roman bijna voltooid, en P. Van Langendonck werkt ijverig aan eenen bundel sonnetten en andere gedichten. Zoowat een half jaar geleden heeft ‘De Distel’ eenen prijskamp uitgeschreven voor het dichten van schoolkoren; de mededingende stukken moeten vóór den 1n September ingezonden worden. Verders heeft de kring besloten eene eigene uitgave te beproeven, die dan bijdragen in dicht en proza van een aanzienlijk getal leden zou bevatten. ***
Wellicht weten reeds de lezers van de Vlaamsche Kunstbode, dat de heeren I. Teirlinck en R. Stijns, die reeds een tiental werken in gezamenlijken naam lieten verschijnen, thans van de samenwerking hebben afgezien, om elk op eigen vleugels te vliegen. De toekomst zal leeren of wij die scheiding moeten betreuren of toejuichen.
***
Ten slotte hebben wij het genoegen te melden dat de heer De Seyn-Verhougstraete eene nieuwe uitgaaf zal bezorgen der ‘Makamen en Ghazelen’ van onzen gevierden dichtvormenmeester Jan Van Droogenbroeck. Dit werk, eenig in onze taal, was ook sedert lang niet meer te bekomen; wij kunnen enkel den ijvervollen uitgever van Roeselare een hartelijk ‘goedheil’ voor zijne onderneming toeroepen, en wij zijn overtuigd, dat ook de nieuwe oplage van ‘Makamen en Ghazelen’ spoedig zal uitgeput zijn. VOLCKAERT. |
|