| |
| |
| |
Onze taalbroeders in Noord-Amerika.
Gelief mij te verschoonen; ik kan niet onmiddellijk mijne beloften volbrengen; wellicht zullen er drie, vier weken verloopen eer ik u iets zenden kan betrekkelijk den toestand onzer Nederduitsche Taalbroeders in Noord-Amerika op den grond hunner godsdienstige rechten en plichten, en dan zou ik u eenige bemerkingen moeten zenden nopens onze inrichtingen van onderwijs, die eenen zoo grooten invloed hebben op de toekomst hunner kinderen. Godsdienst en onderwijs, zijn het niet de twee spillen rond welke bij u thans de landszaken draaien? Ik denk met al mijne Nederduitsche broeders, hier in Amerika gevestigd, dat er niets heilzamer is én voor geloofsbelijdenissen van welken aard ook, én voor het onderwijs en de opvoeding der kinderen, dan wel eene volkomene vrijheid en onafhankelijkheid, gelijk die hier bestaan, vrijheid steeds vergezeld van den diepsten eerbied jegens andersgezinden, Oh! wij, Amerikaansche Nederduitschers, als wij hier uwe dagbladen lezen, betreuren het zoo diep, dat niet in ons oude Vaderland die twistappel, uit een zaad van tweedracht geteeld op den grond van godsdienst en onderwijs, evenals hier veranderen moge onder de stralen der milde vrijheidszon in de vrucht van den olijfboom overal, in steden en dorpen, den vredebalsem der eendracht verspreidend!
Doch, de tijd ontbreekt mij thans om tot zulke bespiegelingen over te gaan. Later zal ik ons stelsel tegenover het uwe plaatsen en enkellijk daadzaken en wetten aanhalen, want aan zulke vrijheid, aan zulken eerbied voor ieders vrijheid zijt gij niet meer gewoon, en daarom zal
| |
| |
ik mij bepalen bij wetten en daden, en dan toch vrees ik nog de lichtgevoeligheid te kwetsen van sommigen uwer lezers, hetzij links, hetzij rechts aan eene politieke partij verbonden. Ik zal de punten van godsdienst en onderwijs nauwkeurig en gewetensvol aanstippen, en dan is het uwe taak van te beslissen of zij iets aanstootends behelzen voor de vrienden der Belgische vrijheid, langs welken kant zij zich scharen mogen. Hier is zoo min rechts als links, hier geldt alleenlijk de onafhankelijkheid en de vrijheid van denkwijze voor iedereen. En daarom mag ik wel zeggen met een zucht: ‘gezegend Amerika, dat de vrijheid voor iedereen handhaaft en de denkwijze van iedereen eerbiedigt.!’ Ik vergeet mij. Voor het oogenblik is voor mij meer dan ooit onze spreuk geldig: ‘Time is money’. Ik doorliep dezer dagen den Staat Michigan en bevind mij thans in de Duitsche nijverheidsstad ‘Menomenie’ die haren naam ontleent aan de rivier op wier oever zij veertien jaar geleden, dank aan eene Duitsche volksplanting, werd opgebouwd, rivier die zelve haren naam ontving van eenen Indiaanschen volksstam, de ‘Menomenies’, hedendaags wonend op eene ‘reservatie’ een twintigtal mijlen van hier gelegen.
Als ‘traveler’ of handelsreiziger schrijf ik u, om zoo te zeggen, op mijnen reiszak wat volgt. Doe er mede wat gij wilt.
Mijne laatste reis was in Dakota, een der groote deelen van onze ‘prairielanden’, dat thans door veel Nederduitschers bevolkt wordt Dakota is nog niet onder de ‘Staten’ aangeschreven; het is eene ‘Territory’ bestierd door eenen ‘Governor’ benoemd door den President der Vereenigde Staten. Weldra hoopt het toch als ‘Staat’ door de algemeene Bestiering herkend te worden.
Op het oogenblik dat ik u deze regelen schrijf, bevind ik mij, gelijk ik hooger meldde te Menomenie in het ‘Michigan House’, iets wat uwe verfranschte Antwerpenars vertalen zouden door ‘Hotel du Michigan’
| |
| |
Alhoewel het hier, gelijk bij u, de 12e April is, woedt de winter nog immer voort; sneeuwstormen huilen dag en nacht; ik voorzie dat ik van den ganschen namiddag slechts twee a drie uren voor mijnen handel zal kunnen benuttigen; daarom neem ik de pen op om u terloops iets te schrijven over mijne reis in Dakota, en verder, als de tijd het mij toelaat, ook iets dat mijne vroegere inlichtingen nopens ons Amerikaansch kiesstelsel zal volledigen. Zoo iets kan ik u schrijven zonder navorschingen te doen. De ernstige zaken dus tot later.
Dakota ligt westwaarts van Wisconsin en is er afgescheiden door den Staat Minnesota; met het zuidelijk deel van gemelden Staat en met Nebraska en Kansas vormt hij dit bijna grenslooze ‘Far-West’ (het verre Westen) dat eene halve eeuw geleden, nog wild en bijna onbekend zijnde, onuitputbare stof opleverde aan de verbeeldingrijke gissingen der Europeaansche romanschrijvers. Wat verschil tusschen die gewesten, slechts opwaarts begrensd door het hemelruim, en de naburige beboschte Staten! Alles is daar plein, plein, immer plein zonder eenen enkelen boom, terwijl de omliggende streken bedekt zijn met donkere, ondoordringbare pijnwonden, altijd groen, behalve als de winter, vijf maanden lang, met zijn blank sneeuwkleed het helder wit met het donker groen komt mengen. En op die pleinen niets als wild gras, minstens drie voet hoog, waarin de slangen slingeren. waarop de buffels in tallooze kudden rondzwerven, waar over de winden en stormen, door bergen noch bosschen getemd, jaar in jaar uit hunne woede botvieren. Eene halve eeuw geleden waren die bijna grenslooze ‘prairiës’ uitsluitelijk de eigendom van de Indiaansche buffeljagers, die den naam dragen van Dak-Hotahs of Sioux (op zijn Nederduitsch Soes uitgesproken), en wier ‘Chief’ of hoofdman ‘Sitting Bull’, de ‘gezeten Stier’, onlangs in uwe dagbladen dood verklaard, nog altijd gezond en krachtig is ‘zoodat ik hem, schrijft mij M. Clabbots, een Vlaming van Joris-Weert
| |
| |
tegen Leuven, thans Postmeester te Bismarck en mijn vriend, - drie weken geleden de hand welvarend mocht drukken.’
Het zou hier misschien de plaats zijn iets mede te deelen betrekkelijk de Indiaansche volksstammen in wier nabijheid onze Nederduitsche broeders leven, vooral in Wisconsin, Michigan en Dakota, en zulks was ook mijn plan; toen ik echter mijn notenboekje raadpleegde, vond ik daarin zooveel punten aangaande onze ‘Rood-Huiden’ aangeteekend, die belangrijk kunnen zijn voor Europeanen meer nog dan voor ons, dat ik besloot u daarover afzonderlijk te schrijven; en wie weet of ik binnen een veertiental dagen daartoe de gelegenheid niet zal vinden gedurende mijn verblijf in St. Paul.
Nu keer ik met u nog eenige oogenklikken naar Dekota terug. Sedert een kwaart eeuws zijn de blanken voor goed begonnen dit prairieland te bevolken, en hedendaags telt de ‘Territory’ 136,000 inwoners van Europeaansche afkomst (optelling van 1880) onder welke westwaarts veel Duitschers, oostwaarts veel Nederduitschers. Hetgeen naar dit uitgestrekt weiland veel volk uitlokt, is voorzeker de groote spoorlijn, genaamd de ‘Pacific Railroad’ die de beide oceaans vereenigt en langs bergen en dalen, langs bruggen en doorsteken den reiziger in dolle vaart heenvoert van New-York naar San-Francisco. Hij snijdt van Oost naar West Dakota's pleinen in twee groote stukken.
Eene andere zaak nog roept naar Dakota veel lieden, die zich op den akkerbouw willen toeleggen. Gij hebt het kunnen besluiten uit mijnen laatsten brief; wie zich in boschlanden komt nederzetten, heeft de eerste twee, drie jaren veel te arbeiden om zich te ontdoen van het overtollige hout en een stuk grond op te klaren. In Dakota heeft men slechts in April de ploeg in den grond te zetten en reeds in Augustus stapelt men eenen rijken tarwoogst in de schuur. Maar elk voordeel brengt een nadeel bij. Wie een bosch uitkapt in Pennsylvania,
| |
| |
Illinois, Wisconsin of Michigan, vier Staten door onze Nederduitsche landbouwers boven andere verkozen, bezit eenen grond eeuwenlang verrijkt door den afval der boomen en wint zijne vruchten na eenen taaien arbeid, lange jaren schier zonder arbeid. Wie een stuk prairieland omploegt, heeft spoedig vruchten, maar het voortbrengen duurt niet lang; de wortels van 't gras, door onze landgenooten hier ‘groes’ genaamd, brengen drie, vier jaren rijken oogst op, maar dan bezit men schier niets meer als stuivend zand, gelijk aan dit uwer heidegronden, en vermits er heinde en verre niet de minste boom groeit, speeld de wind met het stof eenen zoo akeligen rol dat men met open oogen zich niet buiten de deur durft wagen.
Toch is er op de grens van Dakota en Minnesota eene landstreek waar men eenen waterplas vindt; zij heet ‘Big Stone lake’ (het meer van den grooten steen); daar hebben onze taaie Nederduitschers, die overal de beste plaatsen weten te vinden, zich gevestigd; daar is de grond min dor, min stuivend; daar hebben zij eenige boomsoorten ingevoerd, die tamelijk wel opschieten; daar zijn zij in de nabijheid van den spoorweg en vinden er middel om steenkolen aan te koopen voor hunne verwarming en hunne tarwe te leveren, die van daar rechtstreeks langs de ijzeren baan, en verder langs het Michigan meer den weg vindt naar Milwaukee en zoo de wijde wereld in trekt.
Nu dwingt de tijd mij (slechts vier uren blijven mij over en dan stoom ik naar St-Paul, de hoofdstad van Minnesota, van waar ik u mijnen volgenden brief zend) Dakota daar te laten, om u nog iets te vertellen aangaande eene gemeentekiezing in eene Town, waar veel onzer Taalbroeders zich bevinden. Dit zal bevestigen hetgeen ik vroeger schreef over de burgerrechten onzer landgenooten in de vereenigde Staten. Ik bevond mij juist in Town Humboldt, Brown County, Wisconsin, den 7den dezer, dag der jaarlijksche kiezing voor al de beambten
| |
| |
der steden en dorpen. Town Humboldt is bewoond door een groot getal Belgen, Walen en Vlamingen, maar ook door Duitschers en Ierlanders. De ‘politiek’, gelijk gij het noemen zoudt, bestond er op den grond der ‘nationaliteiten’; het was dus een strijd tusschen Vlamingen, Walen, (wie zou denken dat er zoo iets in Amerika plaats heeft) Duitschers en Ierlanders. Die strijd werd ridderlijk gevoerd en gaf geene aanleiding tot twist of oneenigheid van welken aard ook. Verscheidene lieden ‘liepen’ om de verschillige ambten. ‘Loopen’ (to rum) voor een ambt, noemt men hier zich voordragen als kandidaat, en zoowel de President der Vereenigde Staten als de minste ‘constable’ of veldwachter eener Town, ‘loopt’ voor zijne bediening.
Al de namen van degenen die ‘loopen’ worden gedrukt, door de zorgen van de ‘loopers’ te zamen, op één en hetzelfde ‘ticket’ of stembriefje. De stemmer neemt een potlood, haalt de namen door van degenen die hij niet verlangt gekozen te zien en steekt in het ‘Townhouse’ zijn briefje in eene stembus, die voor hem open staat van 's morgens 8 ure tot zonnenondergang.
Of onze Nederduitschers van Town Humboldt moedig hunne ‘loopers’ ondersteund hebben, kunt gij oordeelen uit de inzage van het volgend ‘ticket’ dat ik u gedrukt toezend, gelijk het diende voor de kiezing met aanduiding van de nationaliteit der ‘loopers’ en met den uitslag der kiezing:
TOWN TICKET.
Humboldt.
|
For Supervisors, (voor toezichters der Town), |
|
Jacques Collard (Waal) chairman (voorzitter of burgemeester). |
gekozen |
A. Van Handel (Nederduitscher) idem |
|
Casper Braasch (Duitscher, chairman van verleden jaar) ídem. |
| |
| |
|
Anton Vandenbergh (Nederduitscher). Schepene. |
|
Zenon Pigeon (Waal) |
idem. |
|
John B. Baucher (Waal) |
idem. |
|
John Goebel (Duitscher) |
idem. |
|
John Leurquin (Waal) |
idem. |
|
Nicholas Barras (Waal) |
idem. |
gekozen |
Philippe Coppens (Nederduitscher)
For Assessor (voor zetter der belastingen), |
idem. |
gekozen |
Ferdinand Van Es (Nederduitscher).
For Town Clerk (voor Townsecretaris) |
|
gekozen |
Patrick Brick (Ierlander). |
|
|
Charles Germiat (Waal).
For Town Treasurer (voor Town's ontvanger) |
|
gekozen |
Auguste Heraly (Waal).
For Justices of the Peace (voor Vrederechters), |
|
|
John Tilemans (Duitscher). |
|
gekozen |
Henri Fonteyn (Nederduitscher.) |
|
gekozen |
B. Joseph Klaus (Duitscher).
For Constables (voor policieagenten.) |
|
gekozen |
Victor Melin (Waal). |
|
|
Franck Derricks (Nederduitscher.) |
|
gekozen |
Désiré Collard (Waal). |
|
|
W. Duchateau (Waal). |
|
|
John B. Gilles (Waal). |
|
gekozen |
Joseph Schaut (Duitscher). |
|
gekozen |
Louis Germait (Waal.) |
|
Onze Nederduitsche broeders wonnen dus den strijd voor de hooge ambten van burgemeester en twee Schepenen die de eigentlijke Townbestiering uitmaken; zij kozen eenen hunner taalgenooten tot ‘zetter’ of schatter der belastingen, eenen anderen tot vrederechter. Gij begrijpt dat zij hunne overwinning goed gevierd hebben, doch altijd volgens Amerikaansch gebruik, hand in hand met de tegenstrevige ‘loopers’ en dit tot laat in den nacht, want zoolang de kiezing duurt is hier het verkoopen van drank verboden. Zit er niet veel wijsheid in onze wetten en inrichtingen? Is de vrijheid, zoo verstaan, niet een onwankelbare steunpilaar voor orde en welvaart?
| |
| |
Hetgeen waarschijnlijk de verbittering uit onze kiesworstelingen verbant, is dat men hier niet ‘loopt’ voor vetbetaalde posten; een Townburgermeester is door de daad zelve dat hij gekozen is, de vertegenwoordiger van zijne Town in den ‘County Board’ of Provincieraad en krijgt voor onkosten van verplaatsing en verblijf 35 dollars voor het gansche jaar; de Schepenen zijn door hun ambt ook landmeters en krijgen 25 dollars; de schatten en schatbewaarder hebben iets of wat a rato zij te schatten of te bewaren hebben; de Townclerk heeft 60 dollars voor zijne jaarwedde en de vrederechters en politieagenten hebben 75 centiemen voor iedere zaak die onder hun beheer valt. Gij ziet, dit alles loopt niet hoog en daarom ook op den dag der kiezing grijpen de ‘loopers’ voor zulke ambten zich niet nijdig bij den kraag. Niet gelukken, daar is weinig aan verspeeld, en het volgend jaar kan men op nieuw ‘loopen’, want al de ambten zijn slechts voor éen jaar, behalve de bediening der vrederechters, die twee jaren duurt. Vier vrederechters zijn er wettelijk noodig in iedere Town, en ieder jaar worden er twee gekozen.
Vol spijt dat zulke eensgezindheid of beter eendracht, in ons Oud Vaderland bij de verkiezingen niet bestaan kan, gesp ik mijnen reiszak toe en vertrek ik naar St-Paul van waar gij verder nieuws moogt verwachten.
Menomenie, 12 April 1884.
C.P. VAN ANTWERPEN.
|
|