| |
| |
| |
Moeder Benoit,
geboren Rosalia Monie.
Geene letterkundige, geene kunstenares was de edele vrouw, wier naam hierboven prijkt, en die ons dezer dagen door den dood werd ontrukt. En toch komt haar in ons kunstblad eene eerste plaats toe: zij was immers de moeder van hem, die in de Vlaamsche Kunstbode de grondbeginselen der nationale toonkunde ontwikkelde en die de stichter en bestuurder is van de zoo bloeiende Vlaamsche muziekschool. Maar zij was meer: zij was eene verstandige vrouw, begaafd met rein gevoel, en aan wie de zoon om zoo te zeggen zijne kunst en zijnen huidigen roem te danken heeft. Eenvoud en goedhartigheid spraken uit haar helder oog; en wanneer zij aan 't vertellen ging, dan boeide zij door haar zacht en zangerig woord, weergalm van haar liefderijk en teeder hart.
Nu leefde zij slechts voor haar huisgezin, en in 't bijzonder voor hem, wiens eerste schreden zij op den hobbeligen weg der kunst geleid had, en dien zij later, in dagen van beproeving en teleurstelling, had opgebeurd, gesteund en gesterkt.
Toch had zij een tijdstip in haar leven gekend, waarvan zij zoo gaarne sprak, en dat haar, in eenen kleinen kring wel is waar, ook kunstgenot en waardeering had doen vinden. Lange jaren geleden, toen zij nog jong meisje was, juichte het lieve stedeken Harelbeke haar toe, wanneer zij bij de destijds bestaande rederijkersmaatschappij aldaar de ‘vrouwenrollen’ vervulde. Volgaarne herdacht zij die zoete herinnering harer jeugd, en wij, wij hoorden haar zoo gaarne daarvan spreken.
Wie in de Antwerpsche kunstenaarswereld kende Moeder Benoit niet? Wie schilder, dichter, toonkunstenaar, die de heide bezocht, trad niet eens binnen in de eenvoudige woning te Sint-Job-in-'t-Goor, alwaar de achtenswaardige vrouw haar verblijf had? En wie herinnert zich niet de gezelligheid, welke in dit landelijk huisje heerschte?...
| |
| |
Het afsterven van Moeder Benoit is derhalve een verlies voor allen, die haar hebben gekend, en niet het minst voor den leider der Vlaamsche muzikale beweging. Van heinde en verre zijn hem dan ook bewijzen van innige deelneming toegekomen.
De gekende dichter Guido Gezelle zond hem onder andere het volgende stukje:
Mijnen vriende Peter Benoit.
Als 't eeuwige voor nen mensch begint,
wat is dan lest end' best bezind,
o Gij, die 's werelds eeren
gemaaid hebt? Gij, wiens naam vermeld,
het menschdom liep rondom gesneld
Ik stierf in vrede, hopende en
betrouwende, of 'k uw hert wel ken,
dat Gij bestand waart tegen
des werelds dwang en dwinglandie,
des werelds gouden ketenen, die
zoo lastig neerwaards wegen.
Sta op, en volg uw Moeder na,
van God begaafde zanger, ja,
onsterflijke, en laat hooren
uw stemme eens, en vergeet dat niet,
aan mij, die zong uw wiegelied,
in 's Hemels blijde chooren!
Requiescat in santa pace!
Den Maandag van Vastenavond had de plechtige teraardebestelling plaats te Wijnegem bij Antwerpen, alwaar de overledene sedert een paar maanden verbleef. Eene menigte vrienden uit Antwerpen en uit alle streken van het Vlaamsche land waren naar deze droevige plechtigheid opgekomen. Wij bemerkten er Letterkundigen uit Antwerpen en Brussel, de Voorzitters van den Cercle Artistique en den Katholieken Kring uit Antwerpen, den Bestuurder der Mechelsche Akademie van schilderkunst, toonkundigen uit Leuven, leeraars der Muziekschool, leden der Société de Musique, en een
| |
| |
aantal vrienden van de familie Benoit, uit Antwerpen en andere steden.
Bij de opene groeve werd maar ééne redevoering uitgesproken, door Julius de Geyter. Zij schetst, kort en bondig, de edele verdiensten der betreurde afgestorvene. Wij deelen ze mede met de zekerheid dat zij in 't Vlaamsche land eene diepe vereering zal opwekken voor de nagedachtenis der vaderlandsche vrouw:
‘Verlaten wij dezen doodenakker niet, zonder met eenige woorden afscheid te nemen van het dierbare wezen, dat wij hier te rusten hebben gelegd.
Was het leven dezer vrouw anders dan 't leven van alle vrouwen uit haren stand, in onze Vlaamsche gewesten? Deed zij meer dan zorgen en zwoegen voor 't bestaan; meer dan beminnen en liefhebben naar den drang van heur hert; in hare kinderen het zaad leggen van eerlijkheid en werklust; troosten en opwekken in droefheid en onspoed: lijden, in stilte lijden, meer voor anderen dan voor zich-zelve: strijden tegen de duizende hindernissen en onheilen die gezaaid liggen vóór aller voeten; onvermoeid, als zij die te boven kwam; gelukkig, jubelend, als hare opoffering bijdroeg tot het geluk van hen die zij lief had?
Verschilde zij van de andere, zoo bewonderenswaardige vlaamsche moeders in 't algemeen?
Oordeelt, en beslist in uw gemoed, of aan Moeder Benoit lof en dank verschuldigd is bij haar heengaan uit deze wereld...
Zij was eene Westvlaandersche, een kind van die zeekust, waar eens Maerlanten en van Eycken leefden; waar vroeger en trotscher dan elders in 't land stadhuizen en tempels werden gebouwd, toon- en tooneelkunst beoefend, en den vaderlandschen grond verdedigd met heldenmoed en heldenbloed.
Vervallen, diep vervallen was het Vlaamsche volk, toen zij meer was dan een kind; maar de vroegere grootheid was in hare familie niet vergeten; die was men ook nog bewust in den huiskring van hem dien zij koos tot gemaal. En in haar warm gemoed, in haar gloeiend hoofd, voelde, zag zij, dat ons vaderland alleen dan weer groot en bewonderd zou wezen, als wij weêr ons zelven zouden zijn; als wij weêr onze eigene gevoelens, onze eigene natuur in onze werken zouden neêrleggen, in al onze werken, gelijk onze vaderen het hadden gedaan.
En Zij deed het, die edele vrouw! Niet ten aanzien der geheele wereld; neen; eenvoudig en bescheiden, met beperkte middelen, alleen voor hare omgeving, - voor haren huiskring bovenal.
| |
| |
Zij legde 't goede zaad in het hert harer kinderen, verzekert dat de natuur helpen, dat bloemen en vruchten eruit groeien zouden.
En zoo bewerkte deze moeder allereerst het geluk harer afstammelingen:
Het geluk harer dochter, die, ofschoon in een klooster afgezonderd, met innige blijdschap de Vlaamsche kunst in 't Vlaamsche land herleven weet;
Het geluk van haren zoon, jaren en jaren een banneling in de hei, waar echter zijn verloren woning, door toonkunst en letteren, voordracht en geschiedenis, eene oase werd, ginds in die woestijn.
Zoo bewerkte zij 't geluk en den roem van haar derde kind, van Peter Benoit, die niet tusschen vier muren, niet in d'eenzame Kempen, maar in het hert van zijn land optreedt, met d'overtuiging hem door Haar ingeplant, en die van millioenen tongen klinken doet; hij heeft gelijk!
Zoo heeft deze eenvoudige vrouw, deze voorbeeldige moeder, tot de heropstanding van 't Vlaamsche vaderland meêgeholpen.
Dat moest gezegd worden, dierbare Doode, eer wij voor altijd afscheid nemen van U. En daarom, voer onzen dank, voer den dank van gansch ons volk mede, op uwe reize door d'eeuwigheid...
Als blijk van hoogachting en vriendschap zong Emanuël Hiel het volgende gedicht:
Moeder Benoit.
17 Februari 1885.
Toen men haar zag ter legersteê,
Het aangezicht vol zoeten vreê,
Gelijkend aan een sluimrend kind,
Dat weet van angsten noch gevaren:
Maar rustig droomt en zuiver mint,
Dan was het of de kinderjaren
Haar weer versierden, toen ze op 't doodbed lag,
Met haren reinen stillen englenlach.
Zij was een moeder, oudbedaagd,
Het leven had heur veel gevraagd
Van wilskracht, taaiheid, hert en ziel,
Van moed en arbeid, dagen, nachten...
En gaf ze, tot ze nederviel,
Haar volle liefde en geesteskrachten,
Haar loon is hare kalme, schoone dood,
Voor God verschijnt ze als engel uitgenood.
| |
| |
Doch wat zij aan ons Vlaandren gaf,
Dat zweeft voor eeuwig boven 't graf.
Een hert, met wonderbaren zang,
Een ziel, die schenkt een eigen leven,
En tegen vreemden smaak en dwang,
Ons Volk een eigen kunst mocht geven...
Ach, is zij heen van de aarde voor altijd,
Als engel blijft heur ziel ons toegewijd.
Wij bidden stil.. de regen valt...
De doodsklok droef ter kerke schalt!...
Wij weenen... doch een zonnestraal
Verlicht heur graf. Wij werpen aarde
Ten sombren kuil. De laatste maal
Begroeten wij u: O, gij waarde,
Gij, heilige moeder!... Klim ten hemel weer,
Bescherm als engel 't arme Vlaandren teer.
Wij kunnen niet nalaten hier ook de vertaling mede te deelen, welke Gustave Lagye van bovenstaande dichtstuk gemaakt heeft:
La mère de Peter Benoit.
17 Février 1885.
Imité d'Emanuel Hiel.
Son front, sur la blancheur des draps,
De douce paix brillait encore,
Comme un enfant dont l'âme ignore
Les rudes peines d'ici-bas.
Et dont le rêve est chaste ivresse...
Au lit de mort, soudain, la transformait.
Son rire d'ange, hélas! nous consolait!
C'était la mère, au fier vouloir,
Trempée aux luttes de la vie,
Sereine et forte, sans envie,
Suivant la route du devoir.
Jusqu'à la mort, son âme auguste
Servit le beau, le vrai, le juste...
Pour le repos, ses jours devenant mûrs,
Dieu l'appelait parmi ses anges purs.
| |
| |
Ce qu'à la Flandre elle a donné,
A sa dépouille doit survivre,
C'est une voix qui nous délivre
D'un joug pesant longtemps traîné,
Ainsi qu'aux fastes du vieil age,
Nos arts reprennent leur langage...
Le corps n'est plus, mais l'âme aux chants si doux,
Ainsi qu'un ange, habite parmi nous!
Le glas sonnait.. Le ciel en deuil,
De pleurs, aussi, baignait la terre,
Quand le soleil de sa lumière
Illumina le froid cercueil.
Referme-toi, sinistre porte,
Sur l'adorable et sainte morte...
Le corps n'est plus, mais l'âme au noble chant,
Comme un bon ange veille au sol flamand.
Brasschaet, 1er Mars 1885,
au Weltevreden de l'ami Pierre Neuckens.
|
|