| |
| |
| |
Boekbeoordeeling.
Arm Vlaanderen. - Roman door Teirlinck-Stijns. 2 deelen. Roeselare, De Seyn-Verhougstraete.
Met veel belangstelling zagen we het nieuwe werk van Teirlinck-Stijns te gemoet. En gansch terecht, want die schrijvers hebben ons aan goeds gewoon gemaakt. Hunne twee laatste bundels: ‘Aldenardiana’ en ‘Uit het leven van ons Volk’ vonden algemeenen bijval. Er was nog meer, de benaming van roman stak ons de oogen uit. Dikwijls was in de laatste tijden onzen jongeren Z.N. prozaschrijvers het verwijt gedaan, te veel bij de novelle te verwijlen en niet ééns een werk van langeren adem aan te durven. Wel nu, Teirlinck-Stijns durfden. Maar of ze gelukten.... en hun werk roman heeten mag?
Onzes inziens ware het werk met veel meer reden schetsen en verhalen uit den schoolstrijd of tooneelen uit het lijden van een dorpsschoolmeester te betitelen.
Is er dan geen grondverhaal - mist men er een leiddraad in? Toch niet. Het grondverhaal bestaat, maar 't wordt verstikt onder menige bijkomende feiten en voorvallen, die weinig tot het eigenlijke verhaal bijbrengen, of zelfs, zooals eenige, er niets mee te maken hebben.
Doch we willen hier in eenige woorden een gedacht geven van den inhoud.
‘Te Voorde wonen de smid Vander Laan, zijne uiterst vrome echtgenoote en Everaart, hun zoon. Deze zal, hoewel niet met gereede bewilliging van vaderszijde, naar de bisschoppelijke normaalschool vertrekken om onderwijzer te worden. Een broeder van vrouw V.d. Laan, de gegoede maar verachtelijke Veyt, perst gedurig geld af van den smid om eene geheime reden, die Everaart niet kan te weten komen. Everaart is verliefd op een meisje, Stina Vergauw, die bij haren oom inwoont en zeer godvruchtig is. De vader van Stina is voor vele jaren op geheimzinnige wijze verdwenen. De deur zijner woning werd op een morgen open gevonden.
| |
| |
Zekere Kwitz lag met gekloven schedel in den vloer; Vergauw was verdwenen en tevens eene som van dertig duizend franks. Men verloor zich in gissingen, doch kon de waarheid niet te weten komen.
Everaart denkt dat er eenig verband tusschen het geheim van Veyts macht over de smidse en 't gebeurde met Stina's vader bestaan kan, hij stelt zich dan ook ten doel dit geheim te ontsluieren.
Na drie jaren studiën aan de normaalschool, waar hij meer zuurs dan zoet smaakte, keert Everaart voor goed terug naar zijn geboortedorp, en zal er in de plaats van Mr Valcke de school besturen. Bij zijne terugkomst wordt hij pijnlijk getroffen door de onverwachte dood van zijn teerbeminden vader.
Hier eindigt het eerste deel, dat bijzonder gewijd is aan de ervaringen van Everaart aan de normaalschool, schetsen die afgewisseld worden door eenige dorpstafereelen. Wat Everaart te doorstaan had gedurende zijne studiejaren, de alles behalve rechte handelwijze en weinig sympathieke karakters der geestelijke heeren, met de misbruiken die in de school heerschen, ontwikkelden meer en meer in hem eenen geest van vrijzinnigheid, die hem veel onaangenaams zal berokkenen.
In het tweede deel van den roman vinden we Everaart als onderwijzer aangesteld. Echter zijn omtrent hem uit de normaalschool ongunstige berichten ingekomen, die hem de ongenegenheid van den onderpastor op den hals halen. Niet zoo met den ouden pastor, die hem immer genegen blijft. Weldra wordt reden gevonden om Everaart tegen te werken, in zijn streven om het dorp een nieuw spoor, meer op vooruitstreving gesteund, te doen inslaan. Ook in zijne liefde voor Stina ontmoet hij tegenkanting. Stina wordt meer en meer overdreven godsvruchtig en Everaart gaat vooruit in tegenovergestelden zin. Doch hij laat het hoofd niet hangen, en te gelijk zoekend naar het geheim der smidse en trachtend Stina te winnen, blijft hij voor vrijzinnigheid strijden. Ook het ongenoegen en de vervreemding zijner moeder komen hem bedroeven, en zelfs bij haar sterven heeft er geene toenadering tusschen zoon en moeder plaats. Deze verklaart op haar sterfbed, dat alles wat in de smidse is aan haren
| |
| |
broeder toebehoort, en Veyt komt de smidse bewonen. Ondertusschen brengt de schoolwet van 1879 eene gansche omwenteling in den toestand van het onderwijs. Everaart hoopt geene tegenkanting meer te moeten vreezen, nochtans begint nu eerst voor goed een leven van tegenspoed en lijden. In al zijne plannen, in zijne liefde voor Stina, die immer poogt hem tot andere gedachten over te halen, wordt hij rechtstreeks gedwarsboomd. De dorpelingen zien hem met leede oogen en de toestand wordt zoo gespannen, dat een paar heethoofden het zelfs op zijn 'leven gemunt hebben. In den ouden pastor vindt hij niet langer een steun; deze wordt verplicht, terwille zijner genegenheid voor Everaart, Voorde te verlaten. Everaart tracht middelerwijl nog altijd, met meewerking van meester Valcke, het geheim van de smidse en van het verdwijnen van Stina's vader op te helderen. Eindelijk geraakt hij daartoe, deels door het vinden van een paar brieven, en 't gene, een neef van hem, zekere Jaak, bekend maakt, deels door 't gene Veyt, vooraleer te sterven, in eene ijlkoorts verklapt. Die Jaak woonde vroeger bij de V. d. Laans. Hij was notaris-klerk. Hij liep van den rechten weg en beging eenen diefstal. Vader V. d. Laan redde hem door eene zekere som aan den notaris te betalen; die som werd aan Veyt ontleend, dien er eene gelegenheid in vond om groote intresten te trekken. Dit voor het geheim der smidse, dat in geen verband stond met het verdwijnen van Vergauw, Stina's vader. Deze was op eenen nacht vermoord geworden door Veyt, die met eenen gezel stelen wilde op Vergauws hoeve. Hij had Vergauw verwurgd, nadat deze om zich te verdedigen Veyts gezel den schedel gekloven had; hij begroef het lijk onder eenen appelaar op de hoeve en vluchtte met de dertig duizend franks naar Frankrijk. Daaruit was de betrekkelijke welstand van Veyt voortgesproten.
Na Veyts dood wordt de toestand hoe langer hoe moeilijker voor Everaart; zelfs betaalt men zijn jaargeld niet meer. Daar Everaart bij zijne vrijzinnige gedachten blijft en het Stina onmogelijk is eenen vijand van den godsdienst te huwen, besluit zij, op aanraden van den onderpastoor, in het klooster te treden. Everaart kan niet langer strijden. Hij zoekt elders eene betrekking en verlaat zijn geboortedorp.’
Toen wij het werk gelezen hadden vroegen wij ons af, of
| |
| |
de schrijvers niet eerst van plan geweest waren in eene eenvoudige novelle, zonder moordgeschiedenis, ons het leven van den dorpsonderwijzer vóór en onder de schoolwet van 1879 te schilderen. Ons dunkt dat er die moordgeschiedenis later is bijgevoegd, daar de schrijvers het onmogelijke inzagen al die tooneelen uit het normalistenleven en den schoolstrijd, zoo uitvoerig beschreven - uitvoerigheid die nochtans eene vereischte was om ieder tafereel in het juiste licht en met al de fijne tonen daartoe noodig, voor te stellen - om al die tooneelen zeggen wij, in eene novelle te pas te brengen. Met er die moordgeschiedenis bij te voegen werd er middel gevonden de intrige meer in te wikkelen en het werk tot roman uit te breiden. Wij voor ons we denken dat het verhaal er niet door zou geleden hebben ware die moordgeschiedenis weggebleven en het verhaal meer ingekrompen geworden, bondiger en korter ingekleed.
Teirlinck-Stijns zouden ons dan eene flinke novelle, vol leven, frisch gekleurd en ferm geteekend, geleverd hebben. Want dit is zeker dat er vele goed uitgewerkte tooneelen in hun boek te vinden zijn. Bijzonder munten hunne natuurtafereelen en beschrijvingen uit onder al het andere. Er zijn er van, die den naam onzer beste Nederlandsche schrijvers eer zouden aandoen. Eigenaardig is bij voorbeeld de smidse voorgesteld, (d. I bl. 11); dichterlijk is de beschrijving van den toren (bl. 44 en volgende d. I); de beschrijving der normaalschool (bl. 64 d. I) is waar gekleurd en geeft blijken van naar de natuur gezien te zijn; dit geldt voor vele tooneelen uit die school, tooneelen die dan ook dikwijls den stempel der waarheid dragen. De terugkomst van Everaart op blz. 120 is vol gevoel geschreven, evenals het tafereel op het einde van het eerste deel, waar hij bij zijne tehuiskomst zijnen vader begraven vond.
Lief en frisch is de voorstelling van de herberg ‘de Molen’ (bl. 62 en volgende, d. II). Echter moeten we eene kleine onoplettendheid aanstippen: in 't begin van het verhaal, dus zoowat drie vier jaar vroeger, draait het rad van den molen; nu wordt er echter van gezegd, dat het sinds lang niet meer draaide en op sommige plaatsen met mos begroeid is. Flink voorgesteld is het tooneel der smidse door Veyt bewoond. Hoe waar is die Zondagmorgen beschreven (bl. 193 d. II). Hoe
| |
| |
aangrijpend het vertrek van den ouden pastor op een der eerste lenteavonden (bl. 230 d. II) en de beschrijving van de bedevaart op bl. 243. Roerend is het tooneel waar Everaart op de komst der leerlingen wacht (bl. 279 en volgende). Mede het laatste bezoek van Everaart in de herberg ‘de Molen’ dient hier gemeld. Het best gelukt en keurigst voorgesteld schijnen ons echter de laatste avond van Everaart in de school en bijzonder het laatste hoofdstuk waarin het vertrek van Everaart beschreven wordt. Doch hoe jammer, wij herhalen het nog eens, dat er tafereelen en toestanden in het werk voorkomen, die slechts den regelmatigen gang van het verhaal belemmeren en den indruk verminderen. Een paar voorbeelden willen wij aanhalen. Welke betrekking heeft het gebeurde aan het spoorwegstation (d. I bl. 161) met het verhaal? 't Is waar zoo een tooneeltje kan zeer typiek zijn, en als afzonderlijke schets zou het er door kunnen; doch hier vinden wij het misplaatst. Op het einde van het zestiende hoofdstuk (bl. 343 en volgende d. II) gaat er licht komen in het geheim dat Everaart zich ten doel stelde te ontsluieren. Het hoofdstuk sluit met eenige woorden van Mr Valck die, nadat hij de bel hoorde der berechting van Veyt, zijne vrees te kennen geeft Veyt dood te vinden zonder de gewenschte inlichtingen te hebben. De aandacht van den lezer is dan bijzonder op die uitlegging gevestigd en de toestand is gespannen. Welnu, daar waar de voorvallen kort en zonder onderbreken op elkander zouden moeten volgen, wordt het verhaal afgebroken en in het begin van het volgende hoofdstuk is er plaats ingeruimd voor een viertal tafereelen die weinig of niets met het eigenlijke verhaal te maken hebben, en veel vroeger plaats hadden moeten vinden.
Verschillende karakters zijn in den roman van Teirlinck-Stijns flink geteekend. Wij noemen: de goedige weemoedige Van der Laan, de brutale, verachtelijke Veyt en zijne gezellin de heks, de wel wat dweepende Everaart en de dweepende in tegenovergestelden zin, Stina, de navorschende en nieuwsgierige Mr Valcke, die nochtans, met zijn zoeken en door hetgene hem bekend was snel op het spoor van het geheim kon geraken en, wonder genoeg, trots zijne tamelijk ontwikkelde scherpzinnigheid, niet vermoedde hoe het geval met Jaak zich voorgedaan had, daar hij er toch genoeg van
| |
| |
wist om de waarheid te raden. Het moedige, kloeke Nelleke is eene flink voorgestelde figuur en misschien wel eene der aardigste die in het boek voorkomen; Simon vinden wij minder evenals meer andere bijpersonen, bij voorbeeld, Rikje en Dries de knecht. De eerste, met zijne eeuwige verkleinwoorden is onnatuurlijk, en de tweede met zijne meestal zoutelooze grappen en spreuken, en zijne dikwijls gezochte geestigheid, wordt ten laatste vervelend.
De stijl is meestal vloeiend, en goed afgewisseld volgens de toestanden, nochtans wordt er wel eens een prekerigen toon aangenomen, die niet altijd te pas komt. Ook is er onnauwkeurigheid in de détails en zou er nog al iets te veranderen of weg te laten zijn. Een paar aanhalingen onder vele, om onze gezegdens te staven. Op bl. 10 d. 1 wordt er van eene staldeur gezegd dat ze ‘knort en grolt’; ware ‘kraken en knarsen’ niet beter? Op bl. 11 d. 1 wordt er in de beschrijving van de smidse gesproken van duizende daar aanwezige voorwerpen, moet dat niet ‘honderde’ zijn, enz. Op bl. 170 wordt verhaald van Rikje dat hij onder een roerend gesprek met Everaart, zijn snuifdoosje geopend had, ‘doch er viel eene traan in en hij stak het weer weg.’ Zoo een détail kon best wegblijven, dunkt ons, en uit vrees van den lezer gansch anders dan ernstig te stemmen. Hier en daar is er ook wel een duistere zin te vinden, die verbeterd kon worden, bijv. onder meer andere, de volgende: (bl. 10 d. 1). ‘Ginder zeeg het kerktorentje weg in de duisternis, die versmolt met de zwarte kleur van het wilgenloover, er achter op de hoogte, en van de wolken, die boven de noorderkim, achter den windmolen, opklommen. - Ware 't niet beter ‘van het wilgenloover dat achter het kerkje op de hoogte stond’? daar het nu den schijn heeft dat de schrijvers de wilgen achter de duisternis plaatsen. Wat zeggen van een zin als de volgende: (bl. 187 d. I.) ‘Ze maakte de bindsnoeren van haren reinen voorschoot los - rein ja dat was ze -.’ Op wie doelt het laatste: op ze of op de voorschoot.
Dit alles zijn nochtans bijzaken en kunnen licht verbeterd worden
Wij eindigen met nog eens te betreuren, dat de grondvesten van dit werk niet steviger gelegd werden, de overtollige hoofdstukken, de flink geschreven tafereelen verdringen
| |
| |
komen, dat het verhaal nutteloos gerokken is en daardoor de eenheid verbroken wordt.
Dra zullen Teirlinck-Stijns eene schitterende weerwraak nemen, wij twijfelen er niet aan, want zij geven bewijzen van degelijk talent, en onvermoeibaren ijver.
Antwerpen, 10 October 1884.
L. Van Aken.
| |
Les Collections Van der Straelen-Moons-Van Lerius à Anvers. Catalogue de la Bibliothèque. - Anvers, Van Os-De Wolf.
Op 4 November aanstaande wordt aanvang genomen met het verkoopen der rijke verzamelingen van de familie Van der Straelen-Moons Van Lerius. De hr Govaarts, onze kundige hulpbibliothekaris werd met de uitvoering van den Cataloog gelast. Van dit oogenblik mocht men zich aan goed werk verwachten en waarlijk het 1ste deel, dat enkel de lijst der boeken, vlugschriften enz. die over Antwerpen handelen bevat, is allermerkwaardigst. De Catoloog op zichzelf is van groot nut voor den geschiedvorscher en zal velen ten dienst zijn.
In zijne voorrede schetst ons de heer Govaerts in breede trekken het leven der verzamelaars en de geschiedenis hunner verzamelingen, inzonderheid die der boekerij, waarvan de hr Govaerts veronderstelt dat er sinds 1731 aanvang mee genomen werd door J.F. Van der Straelen en volledigd werd tot in 1880.
Eene gansch bijzondere wijze van samenstelling werd voor den Cataloog der boekerij gevolgd. Terecht zegt de heer Govaerts dat voor iedere boekenverzameling eene bijzondere wijze van schikking kan aangenomen worden, volgens het doel dat de verzamelaar beoogd heeft.
Dat stelsel werd dan hier gevolgd; de verdeeling geschiedde in verscheidene groote hoofdstukken als bijv. Hoofdstuk I plaatsbeschrijving en oorsprong, H. II kostuimen van Antwerpen, H. III het markgraafschap, H. IV Antwerpsche kronijken, H. V algemeene geschiedenis van Antwerpen, enz. Verschillende hoofdstukken betrekking hebbende op de ge- | |
| |
schiedenis van Antwerpen zijn nogmaals verdeeld in kleinere afdeelingen volgens de chronologische volgorde der feiten, zoodat het zoeken uiterst vergemakkelijkt wordt.
We denken dan ook deze Cataloog een blijvend werk te mogen noemen dat, als beschrijving eener belangrijke verzameling, en als geschiedkundige bijdrage veel waarde heeft. We gelooven dat de hr Goovaerts voor zijnen belangrijken arbeid, den dank van allen die belang stellen in onze Antwerpsche geschiedenis verdiend heeft. Ook de hr Van Os-De Wolf verdient allen lof voor den zuiveren smaakvollen druk van het werk. Het boek heeft een sierlijk uitzicht en getuigt van goede smaak.
Vooraleer te eindigen drukken wij den wensch uit, bij deze gelegenheid de verzamelingen onzer stadsbiblioteek te zien volledigen. Er kan in deze verkooping veel belangrijks aangekocht worden dat nog ontbreekt. Het zal, dit hopen we, want eene tweede zulke gelegenheid komt nooit meer voor.
Antwerpen, October 84.
L.V.A.
|
|