| |
| |
| |
Nationale toonkunde.
Wambach's Yolande.
Emiel Wambach, de slechts acht en twintigjarige toonkunstenaar, schepper van Nathan's Parabel, Vlaanderland, De Lente, Mozes op de Nijl, heeft thans een nieuw werk voortgebracht, dat voor goed den roem zal vestigen van den geliefkoosden jongen komponist.
Zijne nieuwe schepping heet Yolande. De tekst werd geleverd door den talentvollen novellist August Snieders en hij past wonderwel voor de muziek, door het leven en de beweging waarvan het gansche lyrische gedicht overvloeit. Dit grootsche werk werd ten gehoore gebracht op 23 April en 1 Mei laatstleden, in de groote zaal der Harmonie, en door duizenden en duizenden toegejuicht.
De toejuichingen waren algemeen, een ieder werd medegesleept door die schoone, natuurlijke en verstaanbare muziek; mannen bevoegd in het vak, hadden er niets dan loftuitingen voor over. - De uitvoerders barstten in daverend handgeklap los; hetgene meer dan genoeg zegt, hoe schitterend de zegepraal is, die Wambach op het gebied der toonkunde behaald heeft.
Yolande zal lang in het geheugen van ons Vlaamsche volk voortleven; zij is een lieveling, een troetelkind geworden; spreekt iemand van Yolande, met geestdrift zal hij u antwoorden: hoe schoon! hoe hemelschoon!
De eerste uitvoering had plaats ten voordeele van den Katholieken Schoolpenning; de tweede, ten voordeele der pensioenkas van de Toonkunstenaarsvereeniging, waarvan Gounod eere-voorzitter en Benoit de muzikale leider is.
Telkenmale was een talrijk en uitgelezen publiek aanwezig. De uitvoering, hetzij hier ter loops gezegd, liet niets te wenschen over; de koren waren voortreffelijk uitgerust; het orkest, waarvoor zooveel schoons in het werk voorkomt, heeft zich meesterlijk uit den slag getrokken; en de solisten,
| |
| |
van wie wij aanstonds zullen spreken, hebben zich in het algemeen eervol van hunne taak gekweten.
Ontleden wij thans, zoo bondig mogelijk, het nieuwe gewrocht, waarvan de handeling plaats grijpt in de middeleeuwen.
't Is feest in de straten van Antwerpen, het volk juicht, joelt en zingt.
Galmen uit den toren neêr,
Want de fiere ridderzonen
Keeren uit het steekspel weêr.
Ja, 't is een echt feest in de partituur van Wambach; klokken luiden, trompetten schallen, de beiaard klinkt in lustige tonen. Men voelt zich als teruggetooverd in vroegere tijden; hallen en burchten rijzen voor uwe blikken op, men ziet het volk in feestgewaad uitgedoscht, het krachtig ‘Io Vivat’ zingend, de straten der stad doorkruisen, in afwachting dat de stoet der gilden zich vertoone, die welhaast opdaagt.
Nog is de geest verrukt door het lieve koor vol melodij, een waar pereltje:
of de feestmarsch laat zich hooren; dezelve is eigenaardig bewerkt, oprecht middeleeuwsch; schalmeien, doedelzakken, pauken en andere oude speeltuigen, zijn allerbest nagebootst.
Men hoort dat het de Gilden zijn die voorbijtrekken, want de verschillende motieven teekenen zeer goed de verscheidene groepen van speellieden af.
De stoet trekt voorbij de woning van Arnout, die omringd is van edelvrouwen, waartusschen de dochter des huizes zich bevindt.
Roderik, een ridder, getroffen door de schoonheid van 's Heeren kind, vraagt:
| |
| |
Wie is zij in haar gouden kleed?
Zij, blond als de Englen van hierboven,
Wier zoetblauw oog ons doet gelooven
Dat er een seraf voor ons treedt?
Opgetogen antwoordt het volk:
Yolande, de schoone, de vrome Yolande!
Een ster uit den hemel, de bloem van den lande!
De minnestreel zingt haar ter eer;
De banjerheer wil zich ten kamp voor haar wagen;
De paadje, die 't sneeuwige lamfer mag dragen,
Drukt heimlijk aanbiddend zijn lip er op neêr!
Mijnheer L. Claeys op de eerste, zoowel als Mijnheer Fontaine op de tweede uitvoering, hebben den rol van Roderik meesterlijk vertolkt; beiden hebben niet alleen een prachtige stem, maar zijn kunstenaars in den vollen zin des woords.
Adelbert, een minnezanger, treedt voor, en beantwoordt op zijne beurt de vraag van Roderik in drij koepletten vol gevoel, waarin hij Yolande's deugden en schoonheid afschildert:
Ik ben de wereld rondgetogen;
'k Zong bij toernooien en festijn;
Doch nergens vond ik blauwer oogen
Dan die der zoete liefste-mijn.
Dit lied is een echte perel, gansch eigenaardig en middeleeuwsch, met zijn refrein.
Harba lori fa! harba, harba lori fa!
De Heer Van Cauteren, die de eerste maal als minnestreel optrad, heeft veel bijval verworven; in ruimer mate nog, Mijnheer Van Hoof bij de 2de uitvoering, wiens lieve stem daarvoor allerbest geschikt is.
Nu hebben wij het feest bij Ridder Arnout. Alhoewel met vele moeielijkheden gepaard om hetzelve in muziek te beschrijven, wist Wambach die te boven te komen en geeft hij hier wederom blijken van diepe kennissen en verheven talent.
Merken wij ter loops aan den prachtvollen heildronk van Ridder Arnout,
| |
| |
Ridders, heft den beker op!
Leegt hem tot den lesten drop
en eindigen wij het eerste deel met den bekoorlijken padovana-dans die geestdriftig werd toegejuicht.
***
Het tweede gedeelte begint met de nacht. Yolande, die niet van feesten en wereldsche vermaken houdt, is naar hare kamer gevlucht, waar zij zich van hare diamanten ontdoet, om dezelve aan de voeten te leggen van een Mariabeeld, hetwelk geplaatst is nevens haar venster, in den voorgevel.
Zij zingt ter eere van Onze lieve Vrouw eenen lofzang die ons minder bevallen heeft, misschien wel omdat Mejuffer Bacot, wier talent wij niet betwisten, weinig geschikt was om den rol van Yolande behoorlijk te vertolken.
Adelbert verschijnt onder het open venster, hij bemint Yolande, en doet dit uitschijnen in zijn minnelied, eenvoudig doch niet minder schoon geschreven en waarvan het slotvers
Bewaarde ik steeds mijn jongelingsdroom
eene der bloemen uitmaakt, die talrijk bloeien in Wambach's gewrocht.
Het volk in de straat, ziet de diamanten schitteren aan den voet van het Moederbeeld; ieder is verwonderd, eene stem roept uit:
Ziet wonder, het beeld op den hoek van de straat
Op blinkende sterren als vloertapeet gaat!
waarop het volk antwoord:
O wonder, o wonder Maria ter eer!
Zegt vielen die sterren van 't hemelvlak neer!
Onmiddellijk daarop volgt een Magnificat, dat stellig het beste gedeelte is van het gewrocht.
Een donder van toejuichingen, wel verdiend, valt den toondichter hier ten deel. En geen wonder: die hymnus is waarlijk prachtig. Wambach heeft op den Gregoriaanschen thema, die hem tot basis diende, eene fuga geschreven, welke meesterlijk mag genoemd worden.
| |
| |
Satan spot met den heiligen zang, het verontweerdigde volk is weinig geneigd den duivel te aanhooren. Deze poogt de begeerte naar het goud in veler harten op te wekken, doch alles blijft vruchteloos.
Dit tooneel, een der schoonste van het werk. is op eene hoogst dramatieke wijze wedergegeven; Wambach heeft eenen nieuwen muzikalen duivel geschapen, die voor de bestaande niet moet ten onder doen.
Onze lofbetuiging aan Mijnheer Van den Bosch. die zijnen rol goed begrepen en vertolkt heeft.
De nacht is voor goed ingevallen; alles is in diepen slaap gezonken; het orkest speelt eenige allerliefste motieven, die den rustigen nacht allerbest doen uitschijnen. Tusschen in, hooren wij nog in de verte als een echo van het Magnificat, in zachte tonen door de hoornen getoet.
De muzikale beschrijving van den nacht duurt voort; in eene tusschenpoos klinkt de stem van den hannekenuit.
Slaapt, poorters in vrede!
Dan wordt weer alles rustig; immer duurt de nacht. Allengs breekt de dag aan, de duisternis klaart op, het zonnelicht breekt door de nevels die het aardrijk omringen, zijne zoele stralen verspreiden alom lust en leven; ook de vogels ontwaken en begroeten den dageraad.
Wederom hoogst gelukkig geschetst.
De trompetten weerschallen, de kruisvaarders dagen op. Het ‘God wil het’ wordt krachtig door de koren aangeheven; thans is alles vol leven en lust. - Geesdrift, moed en hoop stralen door in dien manhaftigen zang:
Dat is de kreet die galmt door onze gouwen.
Het kruis, het kruis is 't heilig schild
Waarop wij steeds betrouwen!
Adelbert, de minnaar van Yolande, voegt zich bij de legerscharen; alvorens de plaats te verlaten, waar voor hem zoovele zoete herinneringen zijn aan vastgehecht, zingt hij een gevoelvol vaarwel aan zijne hartsvriendinne,
| |
| |
O Moedermaagd, strekt gij uw handen
Beschermend over huis en panden!
Wees gij steeds onzer kindren schild!
En 't dreune voort van strand tot stranden:
Intusschen wordt het motief van den Credo uit den gregoriaanschen zang door het orkest gespeeld. Die geloofsbelijdenis is hier volkomen op hare plaats en getuigt hoe vindingrijk Wambach in verhevene gedachten is.
***
De handeling van het derde deel grijpt eenige jaren later plaats. Kruisvaarders keeren terug van het heilig graf. Een zeeman ontwaart hen, hij roeit naar wal om de voorbode te zijn van het gelukkige nieuws.
Zoo galmt zijn lied over den waterspiegel, wederom zoo aanlokkend en schoon, als karakteristiek geschreven.
Het volk stroomt te zamen; de ridders stappen aan wal; hunne blijde blikken zijn op de moederstad gevestigd en trachten in de menigte een familielid of eenen vriend te ontdekken.
Juichend zingen zij hunnen groet aan den geboortegrond.
Wij keeren naar het moederland,
En kussen weenend 't heilig strand!
Geblutst den helm, doorwond den voet,
Maar 't hart voor u klopt immer zoet!
De vrouwen verwelkomen de terugkeerende strijders:
Welkom mannen, ridders koen!
Wij versmachten al uw lijden
Door een warmen welkomzoen!
| |
| |
waartusschen het volk herhaalt
Hier tintelt alles van kleur en leven, terwijl het effekt door Wambach verkregen (men duidt ons het woord niet ten kwade) kolossaal mag genoemd worden.
Adelbert bevindt zich tusschen de ridders, weemoedig zucht hij:
Mij groet geen dierbre vrouwe
Mij groet geen trouwe bruid.
waarop Roderik antwoordt:
Maar ik, ik groet den vriend zoo trouwe
En hem als zoon in de armen sluit.
Doch Adalbert, door een angstig voorgevoel beheerscht, vraagt naar zijne hartsvriendinne.
O Roderik, spreek mij van haar zoo zoet!
Roderik, troost hem met de volgende woorden:
Daar... in dat klooster woont de reine...
Doch, vriend reeds dalen Englen af
Om haar naar 't Sterrenland te dragen,
Zij, die reeds in heur kinderdagen
Den arme zooveel sterren gaf!
Hartroerend geschreven, heeft dit gedeelte ook ieder gevoelig hart getroffen, vooral wanneer Adelbert het schoone refrein van zijn minnelied herhaalde
Bewaarde ik steeds mijn jonglingsdroom.
Yolande herkent de stem haars vriends, zij roept hem een eeuwig vaarwel toe en sterft.
Niet zoohaast heeft het volk haren dood vernomen, of het stroomt te zamen; de droefheid is algemeen; in bewondering voor hare deugden, in dankbetuiging voor het goede door haar gesticht, wordt in koor haren lof aangeheven:
Yolande, de schoone, de reine Yolande!
Ontroofd is de perel, de bloem van den lande!
Gedragen op stralen van godlijken glans
Wij weenen, wij bidden, wij knielen ter neêr;
| |
| |
Maar de Engelen zingen hun:
Aan ons is de perel, de bloem van den lande!
Aan ons is de schoone, de reine Yolande!
Hier is onze taak ten einde. Men beschuldige ons niet de lofbazuin te hoog te hebben opgestoken; niets anders dan onze rechtvaardige inzichten raadplegend, geven wij den keizer wat den keizer toekomt.
Wambach heeft een meesterwerk voortgebracht, dat, wij hopen het, niet zal veroordeeld zijn om eeuwig in de kartons te blijven rusten.
Wij wenschen dat het hier een derde maal, en door gansch Belgie en ook in den vreemde zal worden ten gehoore gebracht.
Een ieder zal dien wensch deelen met ons; het geldt hier de geniale schepping van den besten onzer jonge toonkunstenaars, die tevens een sympathieke jongen, een brave zoon, en een kloeke Vlaming is.
LUPI.
* * *
De Vereeniging Musis Sacrum te Amsterdam heeft, op Zaturdag 10 Mei ll. een Festival Peter Benoit ingericht, in het Paleis voor Volksvlijt. Daar werden ten gehoore gebracht: Ie deel: Erelkoning (orkest), Artevelde's Geest, uit De Schelde; Balscène uit Charlotte Corday; Drij liederen uit den cyclus: De Liefde in 't Leven, en het Kinderoratorio: De wereld in! - IIe deel: De Rubens-Cantate. - Wij komen daarop terug.
Het lieve tekstboekje van deze muzikale plechtigheid behelst eene uitvoerige levensbeschrijving van Peter Benoit en eenige woorden over Jul. de Geyter en Emanuel Hiel.
|
|