Heeren H. vanden Bosch, voorzitter, en de advokaat Jan van Rijswijck, alsmede de Heeren Brans en Julius Hoste van Brussel voerden er het woord.
Bij die protestatie hadden de Antwerpenaren zich bepaald, toen dezer dagen eene Waalsche vereeniging, de Ruche Wallonne, in de Scheldestad gevestigd, de dwaasheid beging een telegram van gelukwensching te zenden aan den Heer Allard, over zijne moedige houding in den Brusselschen gemeenteraad. Het zal niemand verwonderen dat onze Vlaamsche bevolking door die daad gekrenkt werd. Ook heeft de Vlaamsche strijder, de Heer Aug. Michiels, lid van den gemeenteraad, aan den Précurseur eenen brief geschreven, waarin hij de Ruche Wallonne onder andere het volgende zegt: ‘Het Vlaamsche volk wordt uitgedaagd en opzettelijk beleedigd, niet door een enkelen persoon, maar door eene kolonie Walen, die hun bestaan komen zoeken te midden van ons, en aan wie onze zoo Vlaamsche bevolking altijd blijken heeft gegeven van welwillendheid en vriendschap..... In der waarheid, de kelk loopt over, en indien de Vlamingen niet het laagste en verachtelijkste volk der aarde geworden zijn, zullen zij weten op welke wijze zij tegen die Waalsche beleediging moeten handelen.’
Ook de Federatie heeft in eenen plakbrief tegen de handelingen der Ruche Wallonne geprotesteerd, en daarin onder andere gezegd: ‘Wij zijn moede getergd, de maat van ons geduld is boordevol.’
Uit dit alles blijkt zonneklaar, dat de Vlamingen meer dan ooit geneigd zijn hunne rechten te doen gelden.