| |
| |
| |
Nederlandsch tooneel.
De gelegenheid om de lange winteravonden genoegelijk door te brengen schijnt dit jaar in onze stad niet te zullen ontbreken.
Buiten de talrijke Cafés-Concerts die, helaas! op alle punten der stad als bij tooverslag geopend worden tot groot bederf van het kunstgevoel en niet minder groot nadeel der zedelijkheid onzer bevolking, hebben wij den koninklijken Franschen schouwburg voor de liefhebbers van zang en muziek, een Duitsch gezelschap dat ons, twee of driemaal in de week, met de puikwerken van het Duitsch repertorium kennis laat maken en eindelijk twee geregelde Nederlandsche tooneelgezelschappen, het eene in den nieuwen Nederlandschen Schouwburg onder het bestuur van M. Frans Van Doeselaer, het andere in het Théâtre des Variétés, onder het bestuur van M. Willem Lemmens.
Evenmin als het vorige jaar zal het ons mogelijk zijn over al de vertooningen te spreken en zullen wij ons bepalen bij de voorstellingen, die eenig kunstgenot kunnen opleveren.
Zoo woonden wij in den nieuwen Nederlandschen Schouwburg eene opvoering bij van: De brandwacht en zijn liefje, minnespel in één bedrijf van Floris Van Westervoort, een echt pereltje, van de uiterste eenvoudigheid. maar waar, natuurlijk, vol pittige gezegden en opmerkingsgeest. De uitvoering, toevertrouwd aan Mej. Phil. Jonckers en M. Jan Dilis, liet niets te wenschen, dan alleenlijk in het tooneeltje dat de twee geliefden hunne otgevallen vertellen; wij begrijpen best dat dit tooneel niet zoo los en ongedwongen weg kan gespeeld worden als het overige, maar waarom dit verhaal zoo plechtig, met zooveel opgeblazenheid gedaan, net alsof er kwestie was het hoofdtooneel van een treurspel te vertolken? Eenvoudige menschen als de brandwacht en zijn liefje hadden dit verhaal met evenveel vuur, evenveel gevoel gezegd, zonder daarom dien plechtigen toon aan te slaan; wat meer is het tooneeltje zou hoegenaamd niet verliezen met wat haastiger te worden verteld en gespeeld.
Deborah, drama in 9 tafereelen, van Mosenthal, een wat verouderd werk dat zeer goede tooneelen bevat en krielt van edele, menschlievende gevoelens, gaf ons de gelegenheid oude bekenden terug te zien en verder met een drietal nieuwe leden kennis te maken, namelijk met M. Rentmeester die niet onverdienstelijk is, maar te veel declameert, in den trant der oude rederijkers; M. Mascart, die we vroeger in maatschappijen ontmoetten en de rol van den dorpspastoor zeer goed vervulde en eindelijk, Mev. Cath. Van den Berg. eene debutante, die niet achteruit trok voor de verpletterende rol van Deborah. Wij bestatigen met genoegen dat Mev. Van den Berg zich met zeer veel eer uit den slag heeft getrokken en dat zij al de vereischten in zich
| |
| |
vereenigt om eens eene eervolle plaats tusschen onze tooneelkunstenaars in te nemen; zij heeft eene goede figuur, eene edele houding, eene aangename stem, veel gevoel en daarbij eene vrijheid, eene ongedwongenheid op de planken zooals men zelden of nooit bij beginnelingen gewoon is waar te nemen. Uit onze woorden make men hoegenaamd niet op dat wij Mev. Cath. Van den Berg voor volmaakt, voor onverbeterlijk houden, neen, maar haar eerste optreden was voor alle tegenwoordigen eene ware veropenbaring en getuigde meer dan van aanleg, van talent; wat haar ontbreekt, voornamelijk het fijne nuanceeren, het niet te schokkende overgaan van het eene gevoel tot het andere, zal de gewoonte van de planken en een paar jaren ernstige studie onder eene goede leiding haar geven. Het schijnt ons voor het oogenblik niet de taak der kritiek te drukken op hare zwakke zijden en gebreken; eerst moet Mev. Cath. Van den Berg, door eigene inspanning en oefening zich nog wat vrij ontwikkelen en dan zullen van zelf eenige hoekige kantjes een voor een verdwijnen; voor heden juichen wij van harte toe wat zij leverde, noemen haar eene zeer goede aanwinst voor ons tooneel en koesteren de beste, de hoogste verwachtingen voor hare toekomst.
* * *
Ook de voorstellingen in het ‘Théâtre des Variétés’ zijn begonnen en worden zeer druk bezocht. Het mag eene stoute onderneming van M.W. Lemmens worden genoemd, zonder de minste geldelijke ondersteuning van wie ook, iets dergelijks te durven aanpakken en het zoo ernstig aantepakken als hij deed. In zijn programma belooft hij ons eene heele reeks degelijke stukken, waaronder de laatste nieuwigheden van Parijs en Holland; hij beschikt over een gezelschap dat zeer goede elementen bevat en sloot daarenboven eene verbintenis voor eene reeks vertooningen met twee onzer meestgevierde kunstenaars, Mej. Cath. Beersmans en M. Willem Van Zuylen.
Wij wenschen de onderneming van M.W. Lemmens den besten uitslag, bevelen haar zeer in de gunst der tooneelliefhebbers en hopen dat zij zich, evenals het Nederlandsch Tooneel, in een voortdurenden bijval moge verheugen.
Waar strijd is is leven, zegt men; welnu, laat de twee besturen dan wedijveren om het beste, het volmaakste te leveren, om den palm der overwinning te behalen, ons tooneel kan er slechts bij winnen, evenals het publiek dat nieuwe en schoone werken goed zal zien uitvoeren, evenals de tooneelisten, die daardoor zich een ruimer veld zullen zien geopend, evenals de bestuurders zelven die èn door het nieuwe èn door het betere dat ze leveren zullen, meer volk den weg naar hunne schouwburgen zullen leeren kennen.
Het optreden van Mej. Cath. Beersmans als gast is reeds geene belofte meer, daar wij op 3 en 10 dezer het genoegen hadden haar te zien, te hooren, te bewonderen en toetejuichen, vooreerst in het zevende bedrijf van Deborah (De Vloek), waarin zij door haar kracht- en kunstvolle spel de gansche zaal
| |
| |
in begeestering bracht, die haar dan ook oorverdoovend toejuichte en verscheidene malen terugriep en vervolgens in de rol van Zwarte Griet, in het nieuwe drama van dien naam, van Rosier Faassen, wien we reeds zoovele verdienstelijke werken danken.
Houden we eenige oogenblikken bij dit puike drama stil, waarvan de beknopte inhoud volgt: Nu 22 jaren geleden werd de smokkelaar Jan De Zwart, die weigerde zijne gesmokkelde koopwaren aftegeven, door den douanier Noorman gedood, na eerst zelfs het op het leven van den staatsbeambte te hebben aangelegd; ofschoon onplichtig, had de brave Noorman zooveel verdriet van dit ongeval dat hij zijn ambt vaarwel zei en in dienst trad van den baron Vanden Nagel. Margaretha De Zwart, echtgenoote van den getroffen smokkelaar, zag de zaak anders in: wat de rechters, wat de brave dorpspastoor ook zeggen mochten, voor haar was er eene moord begaan waarover zij zich wreken zou, met behulp van haren zoon Jozef, van wien ze insgelijks een smokkelaar maakt en die ze van jongs af den diepsten haat inboezemt tegen al wat zich eerlijk noemt, maar vooral tegen Noorman, den moordenaar zijns vaders. Buiten de lessen zijner moeder, bestaat er voor den jongeling gelegenheid zich verder te ontwikkelen in het kwade in het gezelschap der verdachte kerels, die de kroeg zijner moeder bezoeken. Die kroeg verwerft alras de slechtste faam en de bewoonster wordt door het volk Zwarte Griet gedoopt, door allen achtervolgd, mishandeld en geschuwd als de pest, behalve in netelachtige gevallen wanneer de domme boeren haar de kaart doen leggen of geneesmiddels komen vragen, waartoe zij zich altijd tegen klinkende munt bereid verklaart. Op zekeren dag ontwaart Zwarte Griet een ganschen ommekeer bij haren zoon en ontdekt dat hij verliefd is op Anna, de dochter van Noorman; wat zij ook poogt, die liefde kan zij hem niet uit het hoofd praten en Jozef is op het punt voor haar zijne wraak te vergeten, wanneer een toeval Zwarte Griet gelukkig in de hand werkt. De oude burgemeester van het dorp is dood en wordt opgevolgd door den zoon van baron Van den Nagel, een jongeling die zijn gansche leven te Brussel doorbracht en het plan vormt talrijke veranderingen en verbeteringen in de gemeente in te voeren. Zoo ook
wil hij de afschuwelijke kroeg, rechtover zijn kasteel gelegen, doen verdwijnen, maar hij stuit op den moedwil van het booze wijf, die alle voorstellen afslaat, zoodat de baron bijgevolg zijn ontwerp zal moeten opgeven, wanneer bij hem de vraag opkomt hoe het mogelijk is dat zijn vader dit kleine plekje land zou hebben verkocht en al de omliggende gronden zijn eigendom zijn gebleven. Noorman wordt gelast desaangaande een onderzoek in te spannen en vindt in de archieven zijns meesters een akt waaruit blijkt dat de oude baron den grond niet verkocht, maar hem aan Dezwart afstond, om er eene hut op te bouwen, op voorwaarde dat Dezwart hem jaarlijks eene zekere som zou betalen, er bijvoegende dat de overeenkomst van rechtswege verbroken was wanneer Dezwart eenmaal verwaarloosde de overeengekomene som te voldoen. De boeken bewijzen dat Dezwart nooit betaalde, dus kan de baron de hut aanslaan, wat hij echter niet doen wil; Zwarte Griet mag de waarde van het gebouw
| |
| |
laten schatten en als schadeloosstelling zal hij haar tweemaal die waarde betalen. Noorman moet dit besluit aan Zwarte Griet kenbaar maken, die het afwijst, omdat zij in het voorstel niets anders ziet dan een valstrik van den eerlijken opzichter, die zich van haar zoekt te ontmaken, haar uit haar huis wil verjagen en vervolgens uit het dorp, want hij weet zeer goed dat niemand de tooverheks herbergen zal. Volop aan het twisten komt haar zoon binnen aan wien ze alles mededeelt en die op zijne beurt den opzichter bericht, dat hij verliefd is op zijne dochter.
Moeder en zoon worden de deur gewezen en Jozef woedend over het onthaal dat de bekentenis zijner liefde te beurt viel, zweert zich te zullen wreken. Zijne moeder staat aan zijne zijde, stookt hem aan, hitst hem op en weet hem ten laatste te doen besluiten de noodlottige akt, die in de schrijftafel van den opzichter ligt, te gaan stelen; dan ten minste zal niemand hun eenig kwaad kunnen, dan ten minste zullen zij ongestoord onder de oogen van Noorman kunnen blijven leven. Zijn makker, Jan De Kreyter, zal hem helpen, niet voor den akt waar hij niet van weet, maar omdat hij de gelegenheid gunstig vindt dan te gelijkertijd het geld mede te nemen. Eenmaal in het huis, ziet Jozef het verkeerde zijner handelwijze in, wil zich verwijderen en De Kreyter verplichten hem te volgen, waardoor een twist ontstaat, wanneer zij eensklaps gerucht aan de deur hooren, De Kreyter dadelijk de vlucht neemt en Jozef opsluit. Noorman snapt dus Jozef, doet hem de grofste beleedigingen, zoodanig dat de smokkelaar in woede ontstoken hem een mes in de borst wil planten, wanneer hij de stem van Anna hoort, die hem zijne kalmte teruggeeft en hij door Noorman verzocht wordt te vertrekken. Bij zijne moeder teruggekeerd, die angstig den uitslog stond af te wachten, herinnert Jozef haar al wat zij deed om hem in het slechte spoor te drijven en hem er in te houden, zegt haar bittere, harde waarheden, verklaart dat dit afschuwelijk leven hem walgt, dat hij besloten is te vertrekken en dat zij hem nooit zal wederzien. Zwarte Griet, die haar zoon onuitsprekelijk lief heeft, wil hem bij haar houden, zweert zich om zijnentwille te zullen beteren, maar te vergeefs, hare tranen, hare klachten, haar smeeken, niets helpt; hij blijft voor alles koel, doof, onverschillig en vertrekt.
Zwarte Griet wordt zwaar ziek en gedurende hare ziekte bezoekt de brave dorpspastoor haar dikwerf, weet haar gansch van levenswijze te doen veranderen en zijnen vriend Noorman zoo te bepraten, dat hij de arme vrouw in huis neemt, waar zij door allen hartelijk wordt bemind. Door lijden en verdriet is Zwarte Griet gansch uitgeput, haar einde nadert met rasse schreden en wordt vooral vervroegd door het voortdurend wegblijven van haren zoon Jozef, van wien ze niets hoort en over wien ze gansche dagen spreekt met de lieve Anna. Het staat bij haar vast, zij zal hem niet meer zien, niet meer spreken, niet meer om vergiffenis kunnen smeeken, wanneer de dorpspastoor onverwachts het goede nieuws brengt dat Jozef aan de deur wacht om te worden binnen gelaten. Noorman moet hem openen en daar ziet hij Jozef verminkt, doch met een eereteeken op de borst, staan, hij drukt den dapperen jongeling de hand, leidt hem bij zijne moeder die, hem zegenend,
| |
| |
sterft, na eerst van Noorman de belofte ontvangen të hebben dat zij twee kinderen op deze wereld achterlaat.
Zooals men ziet, een zeer belangrijk onderwerp dat met veel kunde werd ontwikkeld, waarin weinig of niets voorkomt dat als aanvulsel moet aanschouwd worden, maar waarin van eerst af alles medewerkt tot de ontknooping en bijgevolg het geheele belangrijk, boeiend maakt; eenige effekttooneelen ter goeder plaats aangevoerd, zonder het minste geweld, naar berekende voorbereiding, komen dan ook tot hun volle recht. De meeste karakters zijn meesterlijk geteekend en goed volgehouden; de zeden en gewoonten der dorpelingen worden er trouw in afgeschilderd; de taal is natuurlijk, ongekunsteld, rolt uit het hart en pittige, geestige gezegden komen er talrijk in voor. Wat ons trof zijn een paar herhalingen en in het 6e bedrijf dit vrije lange angst-tooneel van Zwarte Griet over den uitslag van den diefstal welke Jozef begaat; de toeschouwers kennen reeds den uitslag van die slechte daad; bijgevolg deelen zij den angst der moeder niet en laat dit tooneel hun onverschillig; het zou zeer gemakkelijk zijn deze feilen te doen verdwijnen. Eene andere opmerking is dat de menschen in dit dorp allen zoo buitengewoon goed zijn dat ze, als het ware, het onmogelijke kunnen doen. Doch die kleine feiten nemen in geen geval weinig van de waarde van dit stuk weg, dat we als een der gelukkigste en bijzonderste proeven onzer oorspronkelijke tooneellitteratuur begroeten en waar wij den schrijver van harte geluk over wenschen.
De op- en uitvoering liet niets te wenschen; al de artisten stonden Mej. Cath. Beersmans dapper ter zijde en het is alsof zij, aangevoerd door het meesterlijke en talentvolle spel der gevierde kunstenares, die eens te meer bewezen heeft dat ze weet te scheppen en door zich zelve uit eene rol al weet te halen wat de schrijver er dacht in te leggen, hun uiterste best deden om niet al te zeer door haar in de schaduw te worden gesteld. Eene bijzondere melding zijn wij verschuldigd aan M. Van Beem, die onverbeterlijk de rol van den dorpspastoor vervulde, aan MM.W. Lemmens en A. Van Zuylen, die beiden hunne rollen van Jozef en Jan De Kreyter zeer goed hadden opgevat.
***
Ten slotte een paar aanbevelingen aan M.W. Lemmens. Wij meenen te weten dat er plan bestaat bij een volgend optreden van Mej. Cath. Beersmans bij het groote stuk dat ze spelen zal, weer een bedrijf te voegen van een ander drama; zou de bestuurder dan niet kunnen zorgen dat aan de tegenwoordigen den korten inhoud van dit stuk werd ter hand gesteld, want wanneer men niet weet wat voorafging of wat volgt dan biedt het bedrijf zelf, dat men speelt, oneindig minder belang.
Zou er ook geene mogelijkheid zijn de vertooningen vroeger te laten eindigen, bijvoorbeeld van de tusschenbedrijven wat te verkorten? Het beneemt velen den moed tot gaan, wanneer men om 11 1/2 of 12 uren de nachts nog eene wandeling doen moet naar het ander einde der stad.
11 October 1883.
EDWARD VAN BERGEN.
|
|