| |
| |
| |
Lucifer te Parijs en te Antwerpen.
Niet slechts de toehoorders van den Lucifer in den Trocadero te Parijs hebben het werk van onzen Vlaamschen Meester toegejuicht en alzoo zijne hooge waarde bekrachtigd, ook de Parijsche dagbladpers heeft het gewrocht van Peter Benoit als een meesterstuk begroet. Wij kunnen zulks niet beter bewijzen dan met de opsomming te maken van de dagbladen, welke den Lucifer hebben besproken.
Tusschen de vijanden treffen wij aan: de Figaro, de Gaulois, de Voltaire en de Petit Journal, en dan nog hebben deze de verdiensten van Benoit erkend. De Evènement en de XIXe Siècle hebben geene muzikale bespreking geleverd, maar alleenlijk een schotschrift, dat voorzeker in deze ‘ernstige’ dagbladen niet op zijne plaats was.
Tot zooverre de tegenstrevers.
En nu de voorstanders, welke wij in 2 klassen kunnen verdeelen: a/ zij die het werk goed hebben gevonden en het hebben geprezen, namelijk: de Clairon, de France, de Paris, de Siècle, de Presse, de République française, de National, de Paix, de Monde, het Journal des Débats, het Art Mucical, de Monde Artiste, de Ménestrel; - b/ de geestdriftige bewonderaars: Gil-Blas, de Télégraphe, de Patrie, de Monde Musical, de Renaissance Musicale, het Art Moderne, de Bulletin Musical, Don Fabrice.
Bij deze laatste voegen wij nog de Perseveranza en de Fanfulla van Italië, de Times en de Musical Reviev van Engeland, de Francforter Zeitung van Duitschland en meer andere buitenlandsche bladen, waarvan de naam ons niet te binnen komt.
Vermelden wij nog dat al de correspondenten der Belgische bladen den triomf van Benoit te Parijs hebben vastgesteld.
Men ziet dus duidelijk, dat wij ongelijk zouden hebben ons
| |
| |
te storen aan hetgeen een vijftal Parijzenaars gemeend hebben, om zekere redenen, in hun blad te moeten schrijven. Wij zouden die redenen hier kunnen aanhalen, maar rechtuit gesproken, het walgt ons.
De briefwisselaar van het Rotterdamsche Nieuwsblad heeft den nagel op den kop getroffen, toen hij het volgende schreef:
‘De Lucifer van Hiel is een scheppingslied en Benoit heeft het gezongen met den gloed zijner warme ziel, met zijne rijke kleuren, met zijne afwisselende en diep bewerkte rythmen. Voor mij zal de Lucifer altijd de boeiendste en machtigste creatie van Benoit blijven en van een meesterwerk der negentiende eeuw. Parijs heeft dit den 7 Mei bevestigd; geheel opgetogen stond de juichende menigte overeind, en wat nooit gebeurt: het orchest en de zangers namen in die warme toejuichingen deel en boden aan den held rijke kronen, reusachtige kronen in gouden lauwerbladen aan!
En Benoit is een reus; met recht schreef een Belgisch blad: ons vaderland bezit een tweeden Rubens. Gounod, Limnander, Massenet drukten den Vlaamschen meester de hand en vóór den reusachtigen Trocadero werd hij door duizenden en duizenden enthousiasten begroet Dat is de waarheid over dit heerlijke feest en de Figaro en tutti quanti liegen, het woord is leelijk, maar het moet er door, liegen willens en wetens, omdat... ja. omdat men die vliegen noch honig noch suiker heeft aangeboden; omdat de hertog de Camposelice, hoe edelmoedig, hoe mild ook, die heeren noch aan zijne tafel uitgenoodigd had, noch hunne voorstellen had willen begrijpen. Ook kan ik u geen voorbeeld geven, hoe groot de verontwaardiging is tegen die bladen, welke men hier La Presse Boulevardière noemt.
Dus eene gewichtige zegepraal heeft Benoit behaald, en moeielijk is die te verwerven in Parijs, waar men zoo lichtzinnig elke ernstige schepping beoordeelt, waar men gewoon is aan lichte muziek, gemakkelijk om te begrijpen en gemakkelijk om te verteren.
De hertog de Camposelice richtte 's avonds in zijn prachtig paleis, ter eere der twee dichters van den Lucifer, Hiel en Benoit, een heerlijk banket aan; daar heb ik de eer gehad, onder andere hooggetitelde en hooggeplaatste personen, uwen gezant den baron Van Zuylen van Nijevelt te ontmoeten. Hij wenschte de beide dichters hartelijk geluk en vereerde hen na het feestmaal met een zijner fijne muzikalische scheppingen: een concertstuk voor klavier en violoncel, dat de edele gezant met den heer Wolff, een uitmuntend artiste en tevens uw landgenoot, meesterlijk voordroeg. Ook de Belgische artisten, waaronder vele Nederlandsche schilders, vereerden hunne landgenooten met een hartelijk feestmaal. En nu de slotsom: Benoits heerlijk genie is door Parijs erkend, zijn roem is er gevestigd, zoo sterk en stevig als die der
| |
| |
grootste meesters onzer eeuw. Het geschrijf in den Figaro kan wel de waarheid verdraaien, doch niet het feit loochenen, dat de Lucifer een groote zegepraal is voor de kunst en aldus bij de Parijsche bevolking zal geboekstaafd blijven.’
Wanneer Lucifer uit Parijs is teruggekeerd, zijn de Vlamingen niet willen achteruit blijven, om hem hunne bewondering en hunne hulde te bewijzen. Zij weten wel dat Benoit van hunne verknochtheid overtuigd is, maar het kan geen kwaad daarvan nu en dan eens een nieuw blijk te geven, en dat hebben zij gedaan op Zondag 20 Mei, in de groote zaal der koninklijke Harmonie van Antwerpen.
‘Gij hebt een mirakel gedaan,’ hoorden wij een hooggeplaatst persoon tegen Benoit zeggen; ‘gij hebt, iets wat sedert jaren in Antwerpen niet meer gebeurd is, de beide staatkundige partijen rond u vereenigd, om u te verheerlijken.’
En zoo is het gebeurd. Iedereen in Antwerpen heeft deel genomen aan deze betooging, en de Fransche gazetten stellig niet het minst.
Onmiddellijk na de samenstelling van het inrichtend komiteit, was zijn eerste werk de ouders van den meester tot de plechtigheid uit te noodigen; met dit doel werd hun het volgende briefje gezonden:
Antwerpen, den 16 Mei 1883.
Mijnheer en Mevrouw.
Op Zondag aanstaande, 20 dezer, zal onze Meester, Peter Benoit, bij gelegenheid zijner terugkomst uit Parijs, door het Comiteit der Antwerpsche muzikale Maatschappij, onder het eerevoorzitterschap van den Heer Burgemeester en in bijzijn der overheden, plechtiglijk in de stad Antwerpen verwelkomd worden.
Hoogst aangenaam zou het ons zijn, indien Gij, Mijnheer en Mevrouw, met de leden uwer familie, deze betooging, door Antwerpen ter verheerlijking van uwen beroemden zoon ingericht, met uwe tegenwoordigheid kondet vereeren.
De plechtigheid zal ten een uur in de groote zaal der Harmonie-Maatschappij plaats grijpen.
| |
| |
In de hoop dat niets u verhinderen zal aan deze onze hartelijke uitnoodiging te voldoen, bieden wij U de betuiging onzer gansch bijzondere hoogachting.
Namens het Comiteit:
(Geteek.) Leopold De WAEL.
Voorzitter van het Verbond van Kunsten, Letteren en Wetenschappen:
Ed. PECHER.
Voorzitter der Société de Musique:
Otto MENZEL.
Voor de Koninklijke Harmonie:
Eug. VANHUMBEEK,
M. GEVERS.
Voorzitter van de Muziekafdeeling des Katholieken Krings:
SEGERS-MEEUS.
Voor de Muziekafdeeling van den Burgerkring:
Alf. De WOLF.
Voor de Société de Symphonie:
Oscar LAMBRECHTS,
E. RANSBOTRYNS.
Namens het: Association des Artistes Musiciens sous le Patronage de Ch. Gounod.
Le Président, Secrétaire du Comité,
Armand CHAUDOIR.
Op het gestelde uur had, voor eene proppensvolle zaal, deze aandoenlijke plechtigheid plaats. Ten einde niet van vooringenomenheid verdacht te worden, willen wij hier een uittreksel mededeelen van het Antwerpsch dagblad Le Précurseur van 21 Mei. ll.
Manifestation Peter Benoit. - Un des morceaux les plus saisissants du Paradis perdu, de Milton, est celui qui nous montre Satan, remontant du chaos, à travers les masses informes qui obscurcissent l'espace, jusqu'à la lumière nouvellement créée. ‘Jeté sur des terres molles et tremblantes, dans les éléments épais ou subtils, il marche, il vole, il rampe. A l'aide de ses bras, de ses pieds, de ses ailes, il franchit les syrtes, les détroits, les montagnes... Enfin une universelle rumeur, des voix et des sons confus viennent assaillir son oreille... Satan s'élève avec une nouvelle vigueur; il perce, comme une pyramide de feu, l'atmosphère ténébreuse. Enfin l'influence sacrée de la lumière se fait sentir. Parti des murailles du ciel, un rayon pousse au loin dans le sein des ombres une tremblante et douteuse aurore...’
| |
| |
De même, le Lucifer de Benoit a eu bien des ténèbres à traverser, bien des nuages à escalader pour arriver au soleil de la célébrité. Mais il est très satisfait du résultat de ses efforts, et comme il est lettré, il dit en souriant: Labor improbus omnia vincit. Il se laisse asperger d'eau bénite avec la meilleure grâce du monde. Il ignore absolument les contorsions attribuées par la légende au diable qui s'est fourvoyé dans un bénitier. Il est très digne, très noble, le Lucifer de Benoit, et riche de ses ressources - divus opum, comme l'antique Carthage, ce qui fait qu'il ne loge pas le diable dans sa bourse, opération qui lui serait du reste assez difficile.
Cependant, si tout est rouge dans l'antre de Lucifer, tout n'est pas rose dans son métier. Il s'en est aperçu à certains coups de canif que des critiques qui, en fait d'imagination, étaient réduits à tirer le diable par la queue, ont donnés dans son beau pourpoint écarlate. Mais ces déchirures, qui n'ont entamé que l'étoffe, lui ont fait des crevés fort coquets, et il nous est apparu en parfait gentilhomme, l'épée au côté, comme au premier acte de Faust. Ainsi, des ombres habilement distribuées font ressortir les clartés d'un tableau; ainsi une dissonnance discrète relève les harmonies d'une mélodie; ainsi encore, un point noir jeté délicatement dans le lait de la peau, augmente le prestige d'une jolie femme. Avec sa mouche au coin de l'oeil Lucifer n'en est que plus séduisant, et il n'est pas étonnant que partout on le veuille encenser. Rien n'a manqué à sa gloire, dirons-nous en reprenant un mot célèbre, pas même l'injure. Bravo, Lucifer!
Il y a vingt ans, tout jeune encore, Lucifer avait déjà plus que la beauté du diable. Maintenant que quatre lustres ont passé sur sa tête il n'en est que mieux éclairé et brille d'un éclat plus intense. Il a grandi dans l'isolement et le silence, jusqu'au moment où, las de son oisiveté, il a développé son torse athlétique et s'est incliné sur la ville de Paris, pour voir ce qu'il y avait dedans. Chose étrange, en vieillissant, il a trouvé le moyen de faire mentir encore un dicton en ne se faisant point ermite. Non, non, c'est toujours lui, Lucifer, avec sa mâle fierté, ses magnifiques révoltes, et, en frappant le sol français de son pied fourchu, il l'a fait vibrer. Un long cri d'admiration s'est élevé, et notre Belgique, cette mère mignonne qui, par un de ces contrastes chers à la nature, enfante des êtres si puissants, a bu toute cette renommée avec une joie recueillie.
Il était réservé à Anvers de ratifier le jugement rendu à l'étranger sur une oeuvre d'art, de fêter le Flamand qui l'a produite, et de marquer en même temps sa reconnaissance au vaillant directeur de son Ecole de Musique. Voilà pourquoi Peter Benoit a été l'objet hier, à l'Harmonie, d'une manifestation très grande par sa simplicité, très touchante par sa spontanéité. Lorsqu'il a traversé la salle, aux accents de l'excellent orchestre de M. Alphonse Lemaire, tous les assistants se sont levés et
| |
| |
l'ont salué par des acclamations enthousiastes, qui n'ont pris fin qu'avec la cérémonie elle-même, c'est-à-dire deux heures.
Na de uitvoering van het openingsstuk Erlenkoning trad de heer Burgemeester vooruit en richtte tot den held van het feest de volgende redevoering:
Waarde Meester Benoit!
Bij uwe terugkomst uit Parijs, alwaar uw oratorio Lucifer voor de eerste maal onder uwe leiding werd opgevoerd en benevens de toejuiching van duizenden, ook de goedkeuring der uitstekendste kunstenaars dezer wereldstad mocht wegdragen, hebben uwe Antwerpsche vrienden het zich ten plicht gerekend, u de herhaalde uitdrukking hunner toegenegenheid en bewondering te betuigen.
Ik zeg, - en niet zonder inzicht - ‘de herhaalde uitdrukking hunner toegenegenheid en bewondering.’
Want, voorwaar! Antwerpen heeft niet gewacht tot het buitenland u als schepper op het kunstgebied de wijding gaf, om u op de nadrukkelijkste wijze van zijne innigste gevoelens blijken te geven.
Voor jaren wierdt gij, als een jeugdige stam, in onzen bodem overgeplant: en het was de zonneschijn van Antwerpens toegenegenheid, het waren de sterkende sappen van zijnen echt-vlaamschen kunstzin. die dezen stam deden opgroeien tot den kloeken stevigen boom, waarvan het vaderland sedert reeds zoo vele en zoo hartverkwikkende kunstvruchten mocht genieten.
Inderdaad, ondanks den zwaren last en de menigvuldige dagelijksche beslommeringen, die het bestuur onzer stedelijke muziekschool, met hare duizend leerlingen, u op de schouders legt, vindt gij in de goedkeuring en den steun uwer medeburgers immer meer opgewektheid en kracht, om met meesterwerk bij meesterwerk onze geestdriftige bewondering gaande te houden.
Nu eens was het de Schelde, dit prachtig vaderlandsch gewrocht, waarin gij den stroom, bronader van Antwerpen's welvaart, bezingt, en de heldenschimmen van het voorgeslacht uit den nevel der wateren als doet oprijzen, om ons van hun lijden en strijden te spreken, door uwen machtigen adem bezield.
Dan weêr schonkt gij ons uwe Kinderkantate, wonderlijke naïeve uitdrukking van al het frissche en levenslustige, dat het gemoed onzer kleinen doortintelt. Of het was uwe reusachtige schepping de Oorlog, met zijne heirscharen van koren, die ons in tafereelen, grootsch en aangrijpend als de oorlog zelf, schrik en afgrijzen kwam inboezemen voor dom geweld en broederslachting.
Ofwel, gij hieft, in volle lucht, den feestzang aan, ter eere van onzen Rubens, met eenen gloed van kleur en eene volheid van kracht, welke hij zelfs, hadde hij het mogen hooren, zijner weerdig zou hebben gekeurd.
| |
| |
En, bij elke uitvoering van deze en menige andere uwer gewrochten, welke eene macht van medewerkers zij ook mochten vereischen, had gij slechts te roepen:
‘Antwerpen, komt op,’ om uit de hoogste standen gelijk uit de nederige burgerklas, een leger van mannen en vrouwen te zien toesnellen, met hart en ziel, tijd en moeite ten beste gevende, om u uwe stoutste kunstdroomen te helpen verwezenlijken.
En zoo heeft Antwerpen's bevolking u van den beginne af aan, hare toegenegenheid en bewondering laten blijken. En ons stedelijk bestuur achtte zich telkens gelukkig, u en haar, bij uw vaderlandsch en verheven pogen, niet slechts met zijne zedelijke, maar ook met stoffelijke ondersteuning ter zijde te staan.
Thans echter, dat ook in Frankrijks hoofdstad een uwer werken op zulke schitterende wijze ten gehoore werd gebracht, kunnen uwe vrienden en kunstgenooten niet nalaten, u nogmaals te bewijzen, welk belang zij stellen in alles wat uwen zoo rechtmatig verworven roem kan uitbreiden of verhoogen.
Daarom hebben zij verlangd u, bij uwe thuiskomst, plechtig geluk te wenschen.
Van ganscher harte sluit het stedelijk bestuur zich aan bij deze betooging, en ik, persoonlijk, ben fier en gelukkig u als hun aller tolk, dit blijvend aandenken hunner toegenegenheid met onze Plantijnsche letter gedrukt en met de handteekens uwer vrienden en medewerkers bekleed, te mogen overhandigen.
Het eenvoudig en bondig opschrift van dit stuk luidt als volgt:
‘Bij gelegenheid der eerste uitvoering te Parijs van het toongedicht Lucifer, op 7 Mei 1883, betuigt het kunstminnend Antwerpen dank en hulde aan zijnen Vlaamschen meester Peter Benoit.’
Moget gij, waarde Meester! ons nog lang behouden blijven in uwe volle kracht! Dan zullen wij nog menig meesterwerk van uw genie mogen genieten en bewonderen; en eens, zal dan Antwerpen misschien, thans zoo trotsch op zijne Vlaamsche schilderschool, met even veel fierheid roemen mogen, op de school zijner Vlaamsche muziek!
Onnoodig te zeggen, dat deze toespraak, met gevoel en overtuiging voorgedragen, herhaaldelijk door het publiek met toejuichingen onderbroken werd.
Het adres is op perkament gedrukt en mag een echt kunstwerk genoemd worden; het is vervaardigd met de letters van het Plantijnmuseum en in een prachtig omslag vervat.
Onmiddellijk na de overhandiging van het adres werd eene overschoone kroon, den naam dragende der deelnemende maatschappijen, aan den diepgetroffen meester aangeboden.
| |
| |
Daarna is Peter Benoit vooruit getreden en heeft in de volgende bewoordingen zijnen dank uitgesproken:
Deze zoo grootsche en ongedwongene betooging ontroert mij diep.
Evenwel kan ik deze eerbewijzing niet beschouwen als zijnde tot mij alleen gericht. Neen! Uwe hulde bedoelt ook degenen, die door hun talent meêwerken, om onze jonge muzikale school te stichten en uit te breiden; zij is gericht tot onze dichters, onze toonkunstenaars, onze leeraars.
En nochtans gevoel ik mij fier en gelukkig bij de gedachte, dat de eerste uitvoering van den Lucifer te Parijs ons het schoone feest verschaft, hetwelk ons vandaag hier samenbrengt.
Dit oogenblik voert mij terug naar een tijdstip vol zoete dichterlijke herinneringen, toen de leden der koninklijke koormaatschappij van Gent, voorgezeten door M. de Maere-Limnander en bestuurd door M. Edward De Vos, voor de eerste maal den Lucifer te Brussel uitvoerden.
Deze uitvoering had plaats met de medehulp der dames van Gent, Antwerpen en Brussel, van het grootsch orkest der hoofdstad, van den uitmuntenden organist M. Alfons Mailly, en met de meêwerking van kunstenaars, waarvan enkelen, die destijds beginnelingen waren, ten huidigen dage befaamde kunstenaars geworden zijn. Ik bedoel Mevr. Valentine Degive-Ledelier, M. Henry Warnots en later M. Emile Blauwaert.
Zulke en andere aangename herinneringen brengt de prachtige betooging van heden voor mij den geest. Wat zal ik u zeggen voor de hulde welke gij aan de Vlaamsche muzikale beweging in mijnen persoon bewijst?
Ik dank u allen uit ter harte!
Ik bedank Mijnheer den gouverneur der provincie Antwerpen, Mijnheer den burgemeester, de heeren schepenen en leden van den gemeenteraad, voor de eer welke zij onze nationale toonkunst bewijzen, alsook de heeren inrichters van dit luisterlijk feest en de verschillende maatschappijen, die zonder onderscheid van partij of denkwijze, den oproep van het inrichtend komiteit hebben beantwoord.
Ik bedank insgelijks het orkest, dat zoo welwillend zijne medewerking verleend heeft aan deze betooging; den uitstekenden leider, mijnen vriend M. Alfons Lemaire, die zich zoo belangloos met het bestuur heeft willen belasten: alsmede de damen en heeren der koren.
(M. Benoit spreekt verder eenige woorden van dank aan den Hertog van Camposelice en aan allen die tot de opvoering van Lucifer te Parijs hebben meêgewerkt).
Met genoegen stel ik vast dat onze Vlaamsche zangers, te Parijs, nevens hunne schitterende medesolisten, eenen bijval hebben ingeoogst, welke den Belgischen naam tot eere verstrekt.
| |
| |
Ten slotte, Mevrouwen en Mijnheeren, gij allen, die door uwe tegenwoordigheid bewijst, hoezeer onze Vlaamsche muzikale kunst u dierbaar is, gij allen, inwoners van ons lief en kunstminnend Antwerpen, ik bedank u uit ganscher harte voor de blijken van genegenheid, die gij mij op dit oogenblik geeft. Ik verzeker u nogmaals van mijne verkleefdheid aan onze muzikale zaak: die verkleefdheid is en zal blijven wat zij in het verleden was: volledig, innig, onwrikbaar!
Ook deze woorden van Benoit vonden weerklank in het hart der talrijke aanwezigen, en werden dapper toegejuicht.
Intusschen hadden de zangers en zangeressen plaats genomen en weldra weerklonk het Koor des Levens uit het derde deel van den Lucifer, dat door het publiek gebisseerd werd. Duchtig werd daarop nogmaals bravo geroepen ter eere van den held dezer zoo prachtige betooging, en welgemoed verliet het publiek de zaal. Velen echter kwamen in het voorbijgaan Benoit de hand drukken en gelukwenschen, en tevens een blik van bewondering werpen op de kroon en het album.
Wij mogen dit overzicht niet eindigen zonder in naam van alle Vlamingen, een woord van dankbare hulde te wijden den edelmoedigen kunstbeschermer, den Hertog van Camposelice, die uit liefde voor de Vlaamsche kunst zich de overgroote opoffering der uitvoering van den Lucifer te Parijs getroost heeft. Zulke edellieden verdienen dubbel hunnen naam, zulke grootmoedige daden moeten het nageslacht in herinnering gebracht worden. Ook zal voortaan de naam van den Hertog van Camposelice aan het oratorio Lucifer verbonden blijven en bij elke nieuwe uitvoering zal men zich niet slechts den naam, maar tevens de belanglooze en lofweerdige daad van den Hertog herinneren. Dat zulks voor hem eene welverdiende en blijvende hulde zij!
Ten slotte moeten wij nog verslag doen over eene dubbele plechtigheid, welke verleden Zondag 10 Juni te Antwerpen heeft plaats gehad.
Op het onverwachts was de Hertog van Camposelice, op het einde der vorige week, naar hier gekomen om zijnen beschermeling Peter Benoit een bezoek te brengen. De vrienden van den meester hebben het zich ten plicht gerekend
| |
| |
ook iets voor den beschermer te doen, en inderhaast een klein muziekfeest op touw gezet, dat in de Concertzaal van den Nederlandschen schouwburg heeft plaats gehad. Twee aria's gezongen door Mev. de Give-Ledelier en M. Henri Fontaine, professors aan de muziekschool, het openingstuk Erlenkoning, de wals uit Charlotte Corday en het kinder-oratorio De wereld in werden ten gehoore gebracht in de tegenwoordigheid van den Hertog, wien eene onverwachte ovatie van het publiek ten deele viel.
's Namiddags werd door enkele vrienden en bewonderaars van Benoit een klein feestmaal ingericht ter eere van zijnen beschermer, onder voorzitterschap van M. den Kolonel Wauwermans, en waaraan onder andere deel namen de heeren Frans Gittens, Emanuel Hiel, Max. Rooses, Em. Rosseels, Th. Verstraeten, G. De Deken, H. Van den Bos, Henrij Fontaine, Van den Dries, enz.
Bij het nagerecht heeft M. Wauwermans, in eene krachtige en bezielde taal er op gewezen, hoeveel dank niet alleen Antwerpen, maar geheel Belgie verschuldigd is aan den Hertog van Camposelice, voor het koninklijk onthaal dat hij aan Lucifer te Parijs bereid heeft. Zijn beroemde kunstenaars als Benoit zeldzaam, niet minder zijn het de overtuigde en edelmoedige mannen die, zooals de Hertog, de kunst op eene zoo schitterende wijze ondersteunen.
Deze heildronk werd door al de aanwezigen met uitbundige toejuichingen begroet. Maar de geestdrift steeg ten top wanneer de Hertog, in zuiver en sierlijk Nederlandsch, de volgende rede uitsprak:
Mijne Heeren,
‘Ik betuig u mijnen innigen dank voor de eer die mij te Antwerpen te beurt valt; maar vooral voor de hartelijke woorden ten mijnen opzichte geuit. Het is waar, ik heb de eerste ingeving gehad om de Belgische Vlaamsche Toonkunst in Parijs te doen zegepralen en ik ben er in geslaagd. De uitvoering van Peter Benoits meesterstuk “Lucifer” kan niet alleen een bijval genoemd worden, maar eene wezenlijke zegepraal. Het grootsche gebouw van den Trocadero was gansch ingenomen, door alles wat de wereldstad als kunstenaars en officieele grootheid in zich bevat, en het gevoelen was algemeen dat Peter Benoits meesterwerk schoonheden bezit, die te vergeefs elders gezocht worden.
| |
| |
Het schoonste bewijs ervan is dat het groote kunetenaarsleger, met zulke groote bekwaamheid door den Meester zelf geleid, en dat een der eerste rangen in Europa bekleedt, niet kon nalaten zijne diepe bewondering en zelfs zijnen eerbied te bewijzen aan den held van den dag, door hem eenen buitengewonen gouden lauwerkrans aan te bieden. De voornaamste nieuwsbladeren van Europa en Amerika waren daar vertegenwoordigd en hunne beoordeeling zoo voordeelig als eenstemmig. Wat Antwerpen van zijnen zoon verwachtte, heeft hij ten volle beantwoord, zoodat hij heden met zijnen wereldberoemden landgenoot Rubens gepaard gaat. Nu, een wensch dien ik mij veroorlof, u, Benoit priester op het kunstgebied, toe te wijden.
Gij hebt met vele moeielijkheden te worstelen gehad, heden zijn zij overwonnen. Ga dus voort men ons en onze nakomelingschap met uwe heerlijke scheppingen te verrijken. Uwe grootsche opvattingen, uwe machtige accoorden, uwe betooverende melodieën moeten voortklinken met ons in de aangenaamste gevoelens weg te slepen. Dit is niet alleen mijn persoonlijke wensch, maar ook die van allen, die de edele toonkunst aan het hart ligt.
Ik wijd dus dezen dronk toe aan Antwerpen, aan zijn roemrijk kunstenaarsleger, en aan den held, die in gezelschap van zijnen roemrijken dichter en medewerker Emanuel Hiel, den 7 Mei zulk eene groote zegepraal te Parijs inoogstte.’
Wij zullen het niet wagen de geestdrift te beschrijven, waarmede deze woorden onthaald werden. Iedereen stond recht en juchte door woorden en handgeklap den kunstbeschermer. den edelhartigen mensch en kunstenaar toe.
Het was een oude Vlaamsche strijder, de oudste onder de aanwezige Vlamingen, de heer Em. Rosseels, die in korte, maar gepaste en krachtige woorden den dronk van den Hertog beantwoordde. En dat hij het goed deed, bewezen de algemeene toejuichingen.
Onmogelijk is het ons hier al de goede en opbeurende woorden mede te deelen, welke opvolgend door de heeren Benoit, Em. Hiel, Van den Bos, G. De Deken en Max Rooses werden uitgebracht. Maar de opsomming zal voldoende zijn om te bewijzen, hoe gezellig dit eetfeest onder alle opzichten geweest is. Eene bijzondere melding echter moeten wij maken van de geestige en welwillende improvisatie, door den markies de Lauzières de Thémine in verzen voorgedragen, en die uitbundig toegejuicht werd.
Na den koffie gebruikt te hebben wachtte den deelnemers
| |
| |
aan dit hartelijk feestje eene verrassing. Met zijne gekende minzaamheid ontving de heer Frans Gittens de dischgenooten in zijne prachtige Vlaamsche kamer en stelde de zalen zijner woning te hunner beschikking. Hier was het de beurt aan de muziek. Peter Benoit speelde op het klavier, Henry Fontaine zong met zijne schoone stem een lied uit De Liefde in het Leven van Hiel en Benoit, alsook het zoo volksgeliefde Ik ken een lied van Willem De Mol, terwijl ten slotte de Hertog van Campocelice de aanwezigen vergastte op een Vlaamsch lied, dat aller geestdrift ten top voerde.
Menig hartelijk woord werd hier nog ten bate der Vlaamsche kunst gesproken, en welverdiend was de dankbetuiging waarmede allen de gezellige woning van den Antwerpschen tooneeldichter verlieten.
Dat dit dubbel feest lang in het geheugen der deelnemers zal voortleven, daarvan zijn wij ten stelligste overtuigd.
Toon Schilders.
|
|