III.
Prudens van Duyse's Nagelaten Gedichten. 3e Deel: Dichtverhalen. Roeselare, De Seyn-Verhougstraete. 1882.
Dit boekdeel van ruim 200 blz. komt, voor wat de uitgave betreft, ten volle het gunstig oordeel bevestigen, dat wij vroeger erover hebben uitgedrukt. Wij zullen ons dan ook bepalen met te zeggen, dat dit derde deel der Nagelaten Gedichten voor zijne beide voorgangers niet behoeft onder te doen, en dat de uitgever meer en meer verdient in zijnen arbeid gesteund te worden.
Naar enkele stukken, welke de Vlaamsche Kunstbode uit dit 3e deel reeds heeft medegedeeld, zal de lezer hebben kunnen oordeelen, hoedanig de inhoud ervan is. Het werk bevat 64 grootere en kleinere gedichten; het zijn legenden, sagen, volksoverleveringen, allen als dichterlijke verhalen ingekleed, en bevattende onderwerpen uit de gewijde en ongewijde geschiedenis, of ontleend aan het leven en de zeden van oude of hedendaagsche volkeren. Het is eene bonte mengeling van allerhande ernstige en vroolijke gedichten, zonder gezochtheid, zeer eenvoudig en zoetvloeiend bewerkt, zooals zulks voor een dichtverhaal vereischt wordt.
Ten einde een denkbeeld van den inhoud dezes bundels te geven, schrijven wij enkele titels af: De Menestreel, de Zanger van den Rijn, Graaf Siegfried. het Wonderlijk Orgel, het Steen van Geraard den Dievel, Abels hond, de twee Matrozen, een gered Huisgezin (ballade, Salomon en de Rozen, Jezus tien vreugden aan 't kruis, Sint Macarius en het doodshoofd, de Kluizenaar Antonius, de zalige Rajah, (indiaansche legende), de Druiventros van 't beloofde land, Gudula geplaagd en de duivel gefopt, Vrouw Schnips (zweepslagsken voor de anti-dudijners) enz.
Wie van goede poëzie houdt, en wie naast den ernst ook de luim en de scherts verlangt, die zal ongetwijfeld dit 3e deel van Prudens van Duyse's Nagelaten dichtwerken met genoegen lezen.
Dat de stoffelijke verzorging niets te wenschen overlaat, daarvoor spreekt de naam van den uitgever borg.
Frans de Ghent.