De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 12
(1882)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 459]
| |
Driejaarlijksche tentoonstelling te Antwerpen.
| |
[pagina 460]
| |
zagen wij liever de teekening trouwer naar de natuur, niet zoo konventionneel en hier en daar wat fermer op de beenen staande. Niettegenstaande dit is het een puik tafereel; ook wekte het algemeen de belangstelling. Het ‘Vrouwenhoofd’ van Mevr. Langhans, onze landgenoote, heeft verdiensten, het is misschien hier en daar wat scherp, en ook te cru van kleur. Melden wij nog een tafereeltje van eene Fransche dame, Mev. Formstecher, ‘De Potbakker’Ga naar voetnoot(1), dat geestig getoetst is en zeer fijne tonen heeft, om dan van eene schaar kunstenaressen te gewagen, die zich onder de leiding van een talentvollen meester, M.A. Stevens plaatsten. We gelooven dat ze niet beter konden terechtkomen, want ook A. Stevens heeft iets vrouwelijks in zijne kunst, eene opmerking die ons te binnen schoot, toen wij in 1880 te Brussel vele zijner werken bijeen verzameld zagen; altijd is er iets weeks, iets verfijnd, verteederd in zijne uitvoering, zelfs in een zijner stukken ‘à la Manet’ geborsteld, straalde dit nog door. Ook zien wij hem nooit het penseel omvatten om een karakter, een streng en afgeteekend gevoel weêr te geven, immer blijft hij bij dezelfde damenfiguren en binnenzichten, die echter zoo rijk en fijn gekleurd zijn, dat die stukken echte parels mogen genoemd worden. Wat nu zijne leerlingen betreft, we zagen graag wat meer vrijheid, wat meer onafhankelijkheid en verscheidenheid als uitvoering. Wie den meester als manier het dichtst nabijkomt is Mev. Cl. Roth in haar ‘portret van Dr Worms’ en bijzonder in de ‘Wederkomst uit het veld’. Het portret is goed gemodeleerd, misschien wat flepsch van toon, met handen waar wij weinig vrede mede hebben. De ‘Wederkomst uit het veld’ is meer in alle deelen gelijk, en heeft veel fijn- | |
[pagina 461]
| |
heid en distinctie in de tonen, echter komt het al te veel de manier van den meester nabij. ‘Moeder Bordier’ is vrijer uitgevoerd en er zijn schoone deelen op te vinden. Mev. Alix. d'Anethan heeft een stuk ‘Het zieke kind,’ dat uiterst wel en juist gevoeld is. Doch we gelooven dat haar tafereel, bijzonder in de bijzaken, als het deken, de kleederen der vrouw, de achtergrond, uitvoeriger mocht behandeld zijn: het minder krachtige toch sluit het afgewerkte, de nauwkeurigheid niet uit. Hetzelfde dient opgemerkt te worden in haar ander tafereel, dat wat overdreven grijs van kleur schijnt, doch veel goeds in de schildering heeft. De schilderij van Mevr. Desbordes is te veel een dekoratief panneel; ook komen er zwartachtige vuile tonen op voor. De ‘Twee Stillevens’ van Mevr. Georgette Meunier, eene andere leerlinge der school Stevens, hebben uiterst vele verdiensten. In fijne grijze tonen gezien, zijn ze vol distinctie als schildering. De achtergronden zijn echter al te raadselachtig op die tafereelen. Ook schenen ons de voorwerpen op haar groot tafereel wat plat gezien. In het vak bij uitnemendheid voor de dames, de bloemenschildering, spant eene Noord-nederlandsche schilderes, Mevr. Roozenboom, de kroon met hare ‘Azaleas’. Rijkheid en fijnheid van tinten, bijzonder in overgangs- en schaduwtonen, daarbij eene lichtheid van uitvoer die aan de ouden denken doet, zijn de kenmerken van dit werk. De ‘Kollebloemen’ van Mevr. Devigne zijn te schreeuwend van kleur en te zwaar uitgevoerd. Liever zien wij hare Veldbloemen, waar meer harmonie in is en die lichter getoetst zijn, in een woord, meer leven hebben. De ‘Peoenen’ van Mevr. A. Peters, eene Duitsche, zijn goed geschilderd, evenals de gele bloemen en de krieken op dit tafereel. We gelooven nochtans niet dat in de natuur al de schaduwen zoo eentonig bruin zijn. Ook te veel sirooptonen in de stukken van Mevr. Ronner, bijzonder in die konventionneele achtergronden. - Het Zijn anders flink geborstelde stukken, die zouden winnen bij meer duidelijkheid, want den aard der bloemen bleef voor ons een raadsel. Indien het tafereel ‘Een geregeld uurwerk’ van Mevr. H. Ronner zoo geestig was geschilderd als het opgemerkt is, dan ware het voorzeker een volmaakt werk. | |
[pagina 462]
| |
Noemen we nog Mej. De Bourtzoff met een karakteristiek stilleven ‘de Parelhoen’ dat goed geschilderd is, doch minder doof als kleur zou moeten zijn. Onder de landschappen vinden we vooreerst die van twee gekende kunstenaressen Mevr. Beernaert en Marie Collart. Bij de eerste vinden wij benevens iets onafgewerkts bijzonder in boomen en voorplannen, vele goede hoedanigheden, als frischheid in kleuren en diepte. De tweede schijnt ons te veel bekommerd om de ouden te pasticheeren; dit voor de kleuren; ook zagen we liever de boomen minder gewrongen en gedraaid van teekening. Doch de dieren op hare tafereelen zijn flink en geestig getoetst. Vele goede hoedanigheden in het tafereel van Mev. De Cock, die veel gevoel voor de natuur schijnt te hebben en ze eigenaardig weergeeft; bij haar ook toch zagen wij graag den voorgrond meer afgewerkt. Twee geheel van elkander verschillende tafereelen zijn die van Mev. Dumont. Is in haar tafereel ‘De duinen te Oostende’ de juistheid van indruk en de mannelijke breede schildering te loven, zoo schijnt ze in haar tafereel ‘De Visscherschuit’ fijner en tevens dichterlijker gevoeld te hebben, wat ook aan de lichtere uitvoering te bespeuren is. Geheel anders dan het laatste tafereel zijn de twee stukken van Mev. Rosa Venneman opgevat. Bijzonder de breede, vaste schildering is erin te prijzen. De teekening laat echter te wenschen, vooral in de figuur op haar tafereel ‘Weg van Langrune’; ook mocht de achtergrond op het doek ‘Rustende koeien’ meer uitgewerkt zijn. Noemen we nog het tafereel van eene Hongaarsche schilderes Mev. De Spanyi en dit eener duitsche Mev. Oesterley met een eigenaardig stadsgezicht ‘St. Huibrechtsavond te Dusseldorf’ en die van twee stadsgenooten Mev. Dors en Wolmershausen. Met de bespreking van de stukken der vier vijf laatst genoemde dames, zijn we tot de eigenlijke hoofdzaak onzer huidige kritiek gekomen; een overzicht der landschap- en marineschilderingen. Vooreerst noemen wij M. Verstraeten, Zijn tafereel ‘In de heide’ is een der schoonste uit de tentoonstelling. Het is een diepgevoeld natuurtooneel, dat met een frisschen indruk en den dichterlijken eigenaardigen stempel van den schilder op | |
[pagina 463]
| |
het doek gebracht is. Prachtig zijn de rollende mist, de boomen op het achterplan, de voorgrond vol heidebloemen, het karaktervolle figuurtje, de koeien, weergegeven. Eenvoudig van motief en zonder gekunsteldheid in de uitvoering, is het een stuk waar figuren en landschap een geheel vormen of onmogelijk van elkander te scheiden zijn zonder de eenheid te breken. Het is veelal bij de landschapschilders te betreuren, dat de figuren als vulsels of bijzaak in hunne tafereelen aangehouden worden. Dit is zeker het geval niet met M. Verstraeten. Ook in zijn ander tafereel vinden wij het dichterlijk gevoel, de eenvoudige uitvoering terug. Jammer dat het zoo slecht geplaatst is, zoo dat het voor velen ongenietbaar werd, bijzonder door de nabuursschap van een paar met overschreeuwende kleuren behebte stukken. Geheel anders uitgevoerd is het ‘Veen te Calmpthout’ van M. La Morinière, doch met veel gevoel en fijnheid. Bijzonder de achtergrond met het dorp door het zonneke beschenen en de zanderige heuvels is welgelukt, het water is heel doorschijnend, doch de lucht is te papierachtig. Wat de stukken van dien kunstenaar kenmerkt is de onderscheiding in de kleur; zijne twee andere stukjes echter zijn niet zoo gelukkig te noemen; te veel zwarte en bruine doffe tonen overheerschen er in. Prachtig als indruk is het tafereel van M. De Knijff. Ons kwam het vers van Bellamy ‘Hoe is natuur, zoo stil, zoo plechtig’ in den geest, toen wij er voor stonden; nochtans is er op de groep boomen links iets af te wijzen, zij maken te veel plek en er ontbreekt diepte en lucht in. Zijn ‘Dorp Chaslepont’ is zeer eigenaardig; de zon werpt hare stralen door eene bedampte lucht en een geel bruinrood licht overstroomt het landschap; de uitvoering is mede zeer karakteristiek en verschilt geheel met de uitvoering van zijn groot tafereel; ook doet zij wel aan de zeventiende eeuwsche schilders denken. Een echte realist, doch niet van gevoel beroofd, is M. Courtens. Zijn ‘Winterzicht op Dendermonde’ is vol waarheid. Dit is wel de dooi met zijn grauwe vuile tinten, zijn doodschen indruk, de vochtige killige uitslag op de huizen en voorwerpen. Uit zijn ‘Zicht op de Schelde’ komt u een frissche | |
[pagina 464]
| |
wind tegengewaaid. Veel diepte en lucht is er in dit tafereel. In zijn doek ‘Een middag in een Hollandsch dorp’ is ook veel waarheid. Bijzonder doorschijnend en waar is de lucht waarin de mist nog niet geheel weggetrokken is. We wenschten echter meer lucht en licht in de boomen, en het kerkdak wat minder blauw, want het maakt plek tusschen die grijze fijne tonen. Bijzonder ook als schildering mogen die stukken vermeld worden: uiterst gemakkelijk, uitdrukkingvol en breed. De beide tafereelen van M. Cesar De Cock, zijn frissche stukken; bijzonder het ‘Nachtegaalbosch’ beviel ons. Veel lucht en diepte, uiterst veel rijkheid in de groene tonen, gemakkelijk en lichte schildering en krachtige en karaktervolle teekening kenmerken dit werk. In zijn ander tafereel, waar u een frissche boschlucht uit tegenstroomt, vinden we dezelfde hoedanigheden als schildering en teekening, doch 't zou misschien meer verscheidenheid als kleur mogen hebben. Van de drie landschappen door M. Heymans ingezonden geven we de voorkeur aan den ‘Zonsondergang’. Het is kundig geschilderd; met veel lucht in en met veel waarheid zijn het zonlicht achter de boomen, de opkomende dauw door de zon goudachtig gekleurd, weêrgegeven. Op zijn tafereel ‘Kempische pachthoeve’ is bijzonder de toon schoon te noemen, evenals het huis met den wijngaard en den aardehoop. Minder beviel ons de lucht, die papierachtig en gekalkt schijnt, en nog minder de figuurtjes, die allergebrekkigst geteekend en daarenboven valsch van kleur zijn. In zijn ‘Poel’ komen prachtige deelen voor, bijzonder grond en water; de lucht is echter wat zwaar; ook schijnt de schildering in dit stuk te veel gekladderd en gemetst. ‘De boorden der Zuiderzee’ van M. De Schampheleer, munten uit door de lichtspeling en de ruimte die er in zijn, en de malsche, gemakkelijke en flink opgezette schildering. Zijn ‘Moeras’ is zeer onderscheiden als kleur; zijn ‘omtrek van Amsterdam’ schijnt valsch. Veel indruk en karakter als teekening bevatten de tafereelen van M. Plasky. Bijzonder in dit met den weg en de gracht bij regenachtig weder. Nochtans zou meer afwerken er niet aan schaden. | |
[pagina 465]
| |
Nog een realist, M. Meyers. Hij houdt echter meer van vroolijke schitterende zoneffekten. Zijn tafereel ‘Een afgelegen hoek te Sombeke’ heeft vele verdiensten, bijzonder als schildering; misschien is de toon wel wat krijtachtig. Poëtisch opgevat, met veel diepte en lucht is het ‘Veen in de Kempen’ van M. Huberti. De schildering van M. Denduyts, is onaangenaam als onderwerp. Nochtans is er lucht in zijn tafereel en staan er flink uitgevoerde deelen op, benevens al te onduidelijke, bijzonder in het voorplan, waar niet uit wijs te worden is. Het doek ‘Meimaand te Hoeylaart’ van M. Verheyden, is goed geschilderd; evenwel ontbreekt er licht in, bijzonder vergeleken met het tafereel van M. Mauve, dat onder het zijne hangt en dat we straks bespreken zullen. Doch liever zagen we het op eersten rang hangen dan wel zijn ‘Weg in April’ dat te droog, te eentonig geschilderd is, en waar de takken der boomen en hunne schaduwen op den grond, dooreenkronkelende slangen schijnen. Liever zien we het zonnige landschap van M. Rosseels. Boomen en huizen zouden echter fermer mogen geteekend zijn, want ze schijnen niet goed nuchter; ook in de schildering zou meer vastheid niet schaden; er is eene strekking in om wasemachtig, watachtig te worden. Het doek van M. Asselberghs, ‘Opgaande zon’ is onaangenaam van kleur en veel te zwaar geschilderd. Liever zien we zijn ‘Herfst’ dat sterker en krachtiger gekleurd en lichter geschilderd is. De ‘Boerenhof’ van M, Van Rysselberghe is trouw naar de natuur gestudeerd. De figuren zijn karakteristiek uitgegevoerd. Nochtans mocht er misschien meer lucht, meer verscheidenheid in het gebladerte zijn. Hoe valsch daarentegen schijnen de stukken van M. Van Luppen met die spinagiebergen en porceleinen boomen met theatrale lichteffekten. De natuur ontbreekt geheel in die tafereelen. Meer natuur is er in die van M. Elsen, doch bij hem komt eene gebrekkige schildering de overige goede hoedanigheden in zijn tafereel te niet doen. Laat ons nog melden als goede impressionnistenstukken, die, jammer genoeg, niet altijd schitteren als keus van | |
[pagina 466]
| |
onderwerp en dichterlijkheid, ('t scheelt hem veel), dit van M.C. Van Leemputten, ‘Turfput te Postel’, waar veel lucht in is; de ‘Hooitijd’ van M.J. Van Leemputten, dat goed den indruk van een warmen drukkenden dag weêrgeeft, doch levendiger als schildering zijn kon; het tafereel de ‘Maand Mei’, van M. Crabeels, te weinig afgewerkt echter, iets wat we ook in het ‘Moeras’ van M. Oomen opmerken. In ‘De Schelde voor Dendermonde’ van M. Bogaerts is veel natuur, doch de schildering zou bij meer verscheidenheid als uitvoering veel winnen. Nog een flink stuk is de ‘Watermolen’ van M. Wysmans, het heeft veel onderscheiding als toon, onderscheiding die we missen in de uitvoering en de kleur van het anders lichte en ware tafereel ‘Hooitijd’ van M. Arden. Eindelijk noemen wij nog het ‘Gezicht in den hollandschen polder’ van M. Gabriel, en de ‘Weg te Gueck’ van M. Coosemans. De dierenschilders, MM. Verwee en Van Damme zonden flinke stukken in. Er is veel waarheid in het tafereel van den eerste. Als schildering bevielen ons bijzonder de koe en den achtergrond. Ook op het tafereel van den tweeden zijn de dieren breed en malsch geschilderd, doch het effekt van het geheele zou, ons dunkens, krachtiger mogen zijn, althans voor een zonlicht. Als goede schildering zijn nog de paarden, op het groote ‘Sneeuwgezicht van het park te Brussel,’ van M. De Pratere te melden. Een ander sneeuweffekt, dit van M. Van Meerbeeck, getulgt van weinig ernstige natuurstudie, wat te betreuren valt bij de schildering, die nog al gemakkelijk schijnt. Meer waarheid is er in het winterlandschap van een Noord-Nederlander M.T. Mesdag. Onder de Noord-nederlandsche landschapschilders, niet talrijk vertegenwoordigd, is zeker eerst en vooral het puike doek van M. Mauve op te merken. ‘Aan het strand’ is een realistisch stuk, zonder meer; bij hem toch moet niet als bij M. Verstraete bijvoorbeeld, de poezie gezocht worden, doch wat eene juiste opmerking van het karakteristieke in dit tooneel, wat een prachtvolle weergaaf van dit grijze, door de lichte wolken gezifte licht, dat aan de voorwerpen geene schaduwen doet afwerpen, en toch glinsterend, zilverig is. En | |
[pagina 467]
| |
dan, de gemakkelijke flinke schildering! We hoorden wel door eenigen der vele bezienders van dit tafereel de uitvoering te schetsachtig noemen; daarmede kunnen we niet instemmen; immers alles wat hoefde is er door uitgedrukt. Op het tafereel ‘In de duinen’ van M. Vroolijk is het verwijt van te schetsachtig beter toe te passen; eene ernstige teekening en meer afwerken zou er met de waarheid van kleur, die er op te vinden is, een verdienstelijk tafereel van maken. Vettig en malsch van schildering is het zonnige ‘dorp in de polders’ van M. Roelofs: veel waarheid in den achtergrond en doorschijnendheid in het water, de lucht echter te woest, wild en zwaar van effekt. Als zonnige stukken zijn nog de landschappen van M. Van der Hecht te melden. Veel effekt met veel lucht in, wat gemeen echter, en te weinig lichtspel, te dof in de boomen. Veel impressie in het landschap van M. Neuhuys, maar wanhopig zwaar geschilderd. Onder de vreemden melden wij de stukken van de Duitschers, M. De Schennis, met een romantisch ‘landschap uit Versailles’, kunstig van uitvoering; M. Hermann met twee Hollandsche landschappen ‘Een molen’ en ‘Eene Rotterdamsche Vliet’; het laatste vooral is gelukt te noemen, bijzonder het hoekje met de vrouw die groenten schoonmaakt. M. Von Ravenstein met een stuk ‘Onder de stadsmuren van Narni’, dat goed geschilderd is, doch meer onderscheiding als kleur zou moeten hebben. Nog te noemen zijn: een Franschman M. Pelouse, met zijne ‘boorden van de Ellée’ dat echter niet aan onze verwachting beantwoordde; M. Smith Hald met ‘Een Zondag morgend’, een vroolijk en luchtvol landschap. Onder de zeegezichten bemerkten wij vooral dit van M. Schaefels. Zeker is hier nog duidelijk den invloed van het romantisme zichtbaar, doch kundig en smaakvol is de schildering, kernachtig en gloedvol het effekt en de samenstelling levendig. Dan komt M. Hens als ware kleur en eene flinke uitdrukkingsvolle schildering. Vooral beviel ons zijn ‘Koele wind op de Schelde’ waar de klotsende golven, de donkere regenzwangere lucht en den indruk van het ruwe weder goed weêrgegeven zijn. | |
[pagina 468]
| |
M. Leemas heeft licht en lucht in zijn ‘Zomeravond’ wat ook in de ‘Scheldezichten’ van M. Wolters het geval is. Nochtans zou de schildering lichter en keuriger mogen zijn in de tafereelen van den laatste; minder schreeuwend in de kleuren zou op sommige deelen geen kwaad doen. Van M.H. Mesdag zagen wij over drie jaren een beter stuk hier te Antwerpen. In zijn ‘Zonsopgang’ zijn nochtans vele goede hoedanigheden, als indruk en waarheidsvolle kleur. Noemen wij nog onder de Fransche schilders M. Weber met zijn ‘Slijper’ en M. Boggs met een vinnig geschilderd ‘Kaaizicht te Pollet’, echter afgrijselijk slecht geplaatst. Wij mogen ons overzicht niet sluiten zonder van eenige aquarellen te gewagen. Ziehier diegene, die ons 't meest in het oog sprongen: M. Lessi: In de voorkamer van zijne Heiligheid. Het kan met vele groote doeken wedijveren; het getuigt van opmerking in de typen, en is uiterst kundig en fijn als uitvoering en kleur. ‘Op Wacht’ van M. Abry is juist opgevat en weergegeven met veel distinctie van toon. Voorts bemerkten wij nog de waterverfschilderingen der HH. Seghers, Lünd, Heins, Stacquet. Evenmin mogen wij verzuimen een paar vergetelheden te herstellen. Vooreerst voor twee Noordnederlanders MM. Starcké en Lary. De eerste met een Romeinsch tafereel, waarop ons vooral als schildering de slapende jongen beviel; de tweede met een paar geestig getoetste genrestukjes, die van een flinken borstel getuigen, - dan voor twee landgenooten de HH. Boom en V.D. Eycken: de eerste met ‘In den buiten’, waarop de hond flink geschilderd is, en de laatste met twee tafereelen uit het hondenleven, breed en gemakkelijk uitgevoerd. Wij leggen de pen neer, met veel hoop in de toekomst, vooral wat onze Antwerpsche school betreft. Wij hebben eene jonge schilderschaar in ons midden, die bewezen heeft dat zij nog kunstzin en eigen aard in groote mate bezit. Antwerpen, 11 October 1882. Sigurt. |
|