De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 419]
| |
Eerste algemeene Vergadering.- Om 9 ure opent de Voorzitter der Regelingscommissie, M. De Man, de vergadering met eene rede over de bastaardwoorden, waarbij hij de gelegenheid vond hen allen te danken, die hem hadden ter zijde gestaan, en tevens het voorstel deed prof De Vries tot Voorzitter van het Congres te benoemen. Deze nam na eene korte woordenwisseling het ambt aan. Hij betoogde het nut, dat de congressen hadden opgeleverd en zegde, dat hij immer een warm hart voor deze bijeenkomsten had gehad. Men heeft wel eens beweerd, zegde hij, dat die vergaderingen vriendschappelijke samenkomsten zijn. Dat is waar, doch zij hebben ook onbetwistbare diensten bewezen. Tot staving daarvan, beriep de spreker zich op den toestand van het oogenblik, dat tot inrichting van het eerste Congres werd besloten. Men wenschte Zuid-Nederland in staat te stellen den Franschen invloed het hoofd te bieden. En dat doel werd zeker bereikt, zonder de congressen ware het nimmer zoo ver gekomen. De eenheid der taal vormt den onmisbaren grondslag van dien toestand, en eenheid is er, al bestaat er verschil in uitspraak. Wat is geschied is eene versterking van den Nederlandschen stam; van vier millioen zijn we op zeven millioen gekomen, en daarom mogen wij ons verheugen. Daarom ook aanvaardde prof. De Vries volgaarne de betrekking van algemeenen voorzitter; hij sloot zijne toespraak met eenen wensch voor het welslagen van het Bredasche Congres. De benoeming der besturen volgde, en wel aldus: Algemeen bestuur: prof. De Vries, Voorzitter; de heeren prof. Alberdingk Thijm en J. De Geyter, Onder-voorzitters; Gram en v.d. Branden, Secretarissen. 1e afdeeling: Dr. Jan Ten Brink, Voorzitter, Jul. Vuylsteke, Ondervoorzitter, Maurits H. Van Lee en Holkema, Secretarissen. - 2de afdeeling: de heeren De Pauw, Voorzitter, dr Beijnen, Onder-voorzitter, kapit. Van Vlijmen en Vorsterman van Oijen, Secretarissen. - 3de afdeeling: de heeren W. Geets, Voorzitter, Huf van Buren, Ondervoorzitter, E. Van | |
[pagina 420]
| |
der Ven en Pol de Mont, Secretarissen. Al die benoemingen werden door de vergadering bekrachtigd. De nieuwbenoemde voorzitter spreekt vervolgens een woord van dank en waardeering tot den afgetreden voorzitter, voor hetgeen er werd verricht om het congres op zoo uitstekende wijze voor te bereiden. De heer De Man antwoordt daarop, dat de eer dier voorbereiding meest toekomt aan de commissie, welke hem heeft bijgestaan, en vooral ook aan de heeren Van Eck en Vorsterman van Oijen. De vergadering wordt vervolgens gesloten. | |
Vergadering der afdeelingen.1e Afdeeling.- Nederlandsche Taal en Letterkunde en Nederlandsche Boekhandel. - Eene uiterst belangwekkende beraadslaging ontstond hier ten gevolge van de mededeeling door Prof. N. Beets van eenen brief van den Heer Biegelaar te Rome, die opkomt tegen het misbruik van bastaardwoorden, vooral in de dagbladen. Prof. De Vries was van oordeel, dat in deze geene wet kan worden vastgesteld, en het gebruik van bastaardwoorden aan den smaak en den tact des schrijvers diende te worden overgelaten. Volgens hem behoorde men te toonen de noodige meesterschap over de moedertaal te bezitten en moest men niet elke vreemde uitdrukking gestreng uitsluiten. De heer Alberdingk Thijm geloofde dat men in Zuid-Nederland met het verbannen van uitheemsche woorden wat al te ver gaat. Inderdaad, waarom zou men het bezigen van vreemde hulptroepen, wanneer deze noodzakelijk bleken, niet toelaten: Waarvoor men zich echter dient te wachten is, dat men geen vreemde denkvormen overneme. Is de taal waarlijk gansch het volk, dan dient zij ook diens afspiegeling te wezen. Het overnemen van Fransche of Duitsche taalvormen is verraad plegen jegens de natie. Immers de taalvormen zijn geen vruchten van het toeval. Zij zijn het gevolg van zekere wetten. Men diene dus bovenal tegen vreemde volzinvormen te waarschuwen. De heer De Veer, hoofdopsteller van het Nieuws van den dag, nam de verdediging der nieuwsbladen op zich. Naar zijn oordeel zijn deze de schuldigsten niet; een onmiskenbaar | |
[pagina 421]
| |
streven naar zuiverheid is sedert jaren in de pers te bespeuren. Men kan toch het onmogelijke niet vergen. Volmaaktheid kan niet worden bereikt: men vergete niet met welken spoed een nieuwsblad moet worden bijeengebracht. Mr. Bake is eveneens van oordeel, dat vreemde zinwendigen oneindig meer gevaar dan bastaardwoorden opleveren, en haalt van de eerste onderscheidene voorbeelden, niet alleen uit tijdschriften, maar ook uit officieele stukken aan. Het oordeel van prof. De Vries komt overeen met dat van den heer de Veer. Overigens vindt hij een bewijs voor den smaak der natie in het feit, dat leelijke woorden geen lang leven leiden; na eenigen tijd verdwijnen zij zonder eenig spoor na te laten. Hij was voorts immer van oordeel geweest, dat het groote gevaar in het vertalen der bestanddeelen van een woord bestaat. Woorden die volmaakt, mathematisch hunne beteekenis uitdrukken, zijn de slechtste. Bij het vertolken van uitdrukkingen dient men in de eerste plaats op de plastische zijde te letten. Nic. Beets liet niet na zijn humoristish woord in deze bespreking te mengen. Hij raadde aan bij het vormen van woorden te putten uit hetgeen wij bezitten, wees er op, hoe de toepassing der trappen van vergelijking in onbruik geraakte, en voegde erbij dat niet alleen de dagbladen, maar ook de beoefenaars der geneeskunde en anderen der tale schade berokkenden. De heer Pol de Mont toonde aan, welke hulp de taalkundigen kunnen vinden bij het volk, dat doorgaans onbewust de juiste uitdrukking gebruikt. Hij was van gevoelen dat men, naar het voorbeeld van een deel der nieuwere Fransche school, met volle handen uit de volkspraak diende te putten. Eene zeer gepaste dankzegging van den voorzitter dr. Jan Ten Brink kroonde deze waarlijk merkwaardige gedachtenwisseling. | |
2e Afdeeling.- Nederlandsche geschiedenis, oudheidskunde, bibliographie, archiefwezen en kunstgeschiedenis. - De Voorzitter Mr N. De Pauw, (Brugge) verontschuldigde zich wegens de min juiste wijze, waarop hij zich in het Nederlandsch zou uitdrukken. Mev. Storm Van der Chijs sprak over de diensten, welke het stelsel Bogaerts tot meer bekendmaken der meester- | |
[pagina 422]
| |
stukken onzer schilders kan bewijzen; zij had onlangs in Engeland een schat van kunstwerken gezien, dien zij meer onder 't bereik van het algemeen wenschte te brengen, en dacht de peinture Bogaerts daartoe het beste middel. De Heer Joh. Gram deed opmerken, dat het bedoelde stelsel meer tot de kunstnijverheid behoort; de kunst bootst toch niet na, zij herschept. Men kenne dus niet te veel waarde toe aan zulke reproductie. Mev. Storm is van gevoelen dat ook bij gravuur en steendruk de photographie wordt toegepast. Dr Beijnen uitte de vrees. dat eene ruime toepassing der methode schade kon toebrengen aan de kunst, in welker belang het toch niet kan zijn al hare schatten voor iedereen genietbaar te maken. Evenals de lichtteekening op de portretteerkunst eenen nadeeligen invloed heeft uitgeoefend, zoo ook het stelsel Bogaerts op de schilderkunst. Kapitein Van Vlijmen gaf daarna eene verhandeling over de verhouding van den Stadhouder Willem II tot de regeering van Amsterdam in 1650. Na eene korte gedachtenwisseling over dat onderwerp, tusschen de heeren Van Vlijmen en Beijnen, bepleitte de heer Vorsterman van Oijen de wenschelijkheid der uitgaaf in Zuid-Nederland van een tijdschrift in den trant van De Navorscher, waarbij tegelijk zou kunnen worden gewezen op het nut van alphabetische tafelen op de registers van den burgerlijken stand. De Voorzitter ondersteunde die meening en haalde als voorbeeld zijne pogingen aan, om de papieren van zekeren Schellekens, eene Bredasche held, te vinden. Die pogingen bleven vruchteloos, omdat de voorgestelde tafelen ontbraken. Daarmede waren de werkzaamheden dezer afdeeling uitgeput. | |
3e Afdeeling.- Nederlandsch Tooneel, Zang en Toonkunst. - De Heer Ern. van de Ven (Antwerpen) sprak over het Nederlandsch Tooneel in België, en de Heer Huf van Buren over hetgeen gedaan dient te worden om het Nederlandsch Tooneelverbond in Zuid-Nederland meer ingang te doen vinden. | |
[pagina 423]
| |
2e Algemeene vergadering.Vóór den aanvang der werkzaamheden werd het Congres eene hulde gebracht door een 600 tal schoolkinderen, die met fafaremuziek ontvangen werden. Een hunner, de jonge heer Hendrik Kerremans, een knaapje van zes of zeven jaren, besteeg de spreekplaats en reciteerde heel aardig de eerste stroof van een gelegenheidsgedicht. Gegroet! Gegroet!
Oeedle stoet,
Gegroet van ieder kind;
Gij die verlicht,
Die 't goede sticht,
En Neêrlands taal bemint.
Eene schetterende fanfare en daverende toejuichingen beloonden het aardig ventje voor zijn optreden, waarna hem door mej. Stratenus een fraaie ruiker werd overhandigd. De voorzitter sprak toen het kind hartelijk en aanmoedigend toe. ‘Goed zoo,’ zegde hij, ‘bemin de Nederlandsche taal; houd ze in eere; ze verdient het’ en na een woord aan de opvoeders der jeugd eindigde hij: Leve de Nederlandsche taal in de harten der Nederlandsche jeugd!’ De behandeling der eigenlijke onderwerpen ving aan met een krachtig verzet van den Heer Dyserinck uit Vlissingen tegen de bewering van den Heer Busken Huet, dat de Fransche taal door de geschiedenis is aangewezen om de fouten onzer taal te verbeteren. Zou het volk bereid zijn, vroeg de spreker, op aanbeveling van den heer Busken Huet het Fransch als eene tweede moedertaal aan te leeren? Het antwoord op die vraag hangt samen met het prijsgeven van ons volksbestaan. Naarmate het volk zich helderder bewust is van den rijkdom en de kracht zijner taal, zal het zijne kracht en nationaliteit dieper gevoelen. Als Busken Huet zelfs de Nederlandsche taal en letteren waardeert, zooals blijkt, waarom zegt hij dan dat die taal geene toekomst heeft? De spreker zegt verder dat de Fransche | |
[pagina 424]
| |
taal eene overgenomene taal is, veel minder rijk dan die van Hooft, Vondel, Bilderdijk en Da Costa. De voorzitter, na gezegd te hebben dat zulk een protest op deze plaats al het andere diende vooraf te gaan, bracht den heere Dyserinck zijnen dank voor zijne krachtige rede. Dr Jan Ten Brink verdedigde den afwezigen Busken Huet en noemde diens arbeid eene voorbijgaande zwakheid. In het pleidooi van den vorigen spreker zag hij iets van 't vechten van Don Quichot tegen windmolens. De heer Dyserinck gaf echter ten antwoord: Niemand, zelfs een Busken Huet, mag den spot drijven met de ons zoo dierbare Nederlandsche taal. De heer Van Eck hernieuwde thans het voorstel, tijdens het congres van Mechelen door hem gedaan, om eene vereeniging op te richten voor de Nederlandsche taal en letterkunde, met behoud van de congressen. Met het stelsel dat dat wij nu volgen, wordt na elk congres twee jaren gerust of blijft het slechts voortleven bij de verschilligen commissiën, die zich dan nog moeten verplaatsen en de onkosten uit eigen zak bestrijden. M. Van Eck wenschte de statuten, die hij heeft ontworpen, aan eene commissie te verzenden. Het voorstel door den Voorzitter ondersteund, werd door M. Beets bestreden, die vreesde voor eene vaste inrichting; hij gaf de voorkeur aan groote en algemeene vergaderingen gelijk het congres, maar verzette zich niet tegen het verzenden der statuten naar eene commissie. De heer van Eck poogde Beets gerust te stellen nopens de gevaren, welke deze van het voorstel voor andere geleerde inrichtingen ducht. Daarop werd het ontwerp door prof. De Vries voorgelezen en bij toejuiching tot het benoemen eener commissie besloten, gelast morgen verslag uit te brengen over Van Ecks voorstel. Werden benoemd: de heeren Heremans, De Pauw, Vuylsteke, Alberdingk Thijm, Dyserinck, Huf van Buren en Van Eck. Vervolgens dankte de voorzitter de damen voor hunne tegenwoordigheid, en de vergadering ging uiteen. (Wordt vervolgd). |
|