De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 412]
| |
Ongetwijfeld, Heer Hoofdopsteller, kent Gij de schoone vooruitzichten van uwen Antwerpschen meester, alsmede zijn plan om eene algemeene aansluiting te bewerken, van al de muziekmaatschappijen der Provincie Antwerpen, met den Bond ter bevordering der nationale Toonkunst, welke in uwe stad gevestigd is. Te dien einde werd er reeds op 26 December 1880 te Brecht door hem eene eerste groepafdeeling gesticht, van dewelke deelmaken, de maatschappijen van Brecht, Loenhout, Oost- en Westmalle, Wuestwezel en St Job in 't Goor; later, den 2 Februari 1881, gebeurde te Hoogstraten de inrichting eener tweede soortgelijke groepafdeeling, welke samengesteld is uit de maatschappijen van Hoogstraten, Heerle, Minderhout en Meir. Andere afdeelingen zullen weldra volgen, dit is zeker, want wanneer men in onze Kempen iets ernstigs wil, dan gaat men er niet aan met lamme handen. De kwestie voor ons, is enkel te weten waartoe eene zaak leiden moet; nu, wat de werkzaamheden van Peter Benoit in het Kempenland aangaan, wij kennen zeer goed hun doel, en wij zullen dan ook al doen wat in ons krank vermogen is om hem daarin behulpzaam te zijn. Want niet alleenlijk geldt het hier de takken van gemeenschap tusschen de verschillige dorpen te vermeerderen, het geldt hier bovenal een edel beschavingsmiddel te maken van eene kunst, die ons hiertoe enkel diende tot uitspanning en vermaak. Het gevoel stillerhand te verfijnen en vatbaar te maken voor hooger gewaarwordingen, den zin voor de ware kunst te vormen of te verlevendigen in de harten en den smaak te zuiveren, ziedaar wel een doel, waardig van een kunstenaar die zijn volk bemint: het is dat van meester Benoit in onze Kempen. En dat hij daarin zal gelukken, dit is zonder twijfel; is het hij niet, die, begaafd met eenen wil die alle hinderpalen langzamerhand neerstrijkt, door zijn volhardend streven de eerste Vlaamsche Muziekschool tot stand bracht en zoo schoon doet opbloeien? Dit is nochtans een ander reuzenwerk, niet waar? De uitslag in onze gewesten verkregen, is ook reeds zeer aanmoedigend. Eergister 10 Juli, had, ter gelegenheid der Kermis, te Loenhout een groot verbroederingsfeest plaats der beide reeds gestichte groepafdeelingen, wier samenstellende maatschappijen een prachtig Festival zouden geven. De voornaamste bewerker van dat feest was de achtbare Heer Houtmans van Loenhout, die met andere ieverige vrienden een der voorstanders is van Benoit's muzikale beweging in onze Kempen, en niets achterwege laat, dat tot den vooruitgang dier schoone zaak bijdragen kan. Het was Mr Houtmans die de deelnemende maatschappijen verwelkomde in eene hartelijke toespraak. De heer Benoit, die ons eveneens vereerde door zijne tegenwoordigheid, zegde hun insgelijks een diepgevoeld woord van aanmoediging, waarna al de maatschappijen beurtelings in stoet voorbijtrokken onder het uitvoeren van een muziekstuk | |
[pagina 413]
| |
Na den stoet richtte de Heer Warmoes, de geachte Hoofdonderwijzer van Loenhout, als volgt het woord tot de aanwezigen:
‘Mijne Heeren!
Vertegenwoordigers onzer medefeestende maatschappijen! Namens De Heidegalm, inrichtende maatschappij van dit Festival, heb ik de eer U vuriglijk te danken en te verwelkomen. Ik dank U voor de genegene bereidwilligheid, waarmede Gij onzen oproep beantwoord hebt, ten einde met ons, door een openbaar muziekfeest, den 50e verjaardag van België's Onafhankelijkheid te vieren. - En, dank aan Uwe machtige medewerking, zal dit feest ten volle gelukken, tot innige vreugde van alle burgers die Kunst, Vrijheid, Vorst en Vaderland liefhebben, en tot spijt van onze tegenwerkers, welke niet schijnen te weten dat de heerlijke muziekkunst een der krachtigste middelen is om 't volk op te beuren, te beschaven en te ontslaven. Een bijzonderen dank moet ik toesturen aan de vrijheids- en volkslievende maatschappij “De ware Vrienden”, aan die machtige fanfare, van verre uit de stad Antwerpen tot ons gekomen. Maar onze diepste erkentelijkheid en eerbiedigste hulde zij hem, die zich gewaardigd heeft ons nederig dorpsfeest onder zijne bescherming en zijne Eere-voorzitterschap te nemen, aan den beroemden schepper der Nationale Vlaamsche Muziek, over wien wij, Belgen, zoo fier zijn, en dien het Kunst-Europa bij name noemt: Peter Benoit! Mijne Heeren, naar hetgeen ik u zegde, begrijpt en gevoelt gij, dat niet alleen De Heidegalm, maar met haar gansch onze weldenkende bevolking U uit het hart toejuicht: Welkom op het feest! Welkom in Loenhout!........ Dat de veredelende muziekkunst zich onder het volk meer en meer ontwikkele! Dat onze Kempische maatschappijen, vereenigd in een broederlijken band groeien en bloeien! Dit is onze vurige wensch!’
......Zeker hoef ik U niet te zeggen, dat al de deelnemende maatschappijen hunne Festival-stukken met veel talent uitvoerden; alle wedieverden om 't meest, ten einde de goedkeuring te verdienen van den grooten Kunstenaar, dien wij het geluk hadden in ons midden te bezitten, en die dan ook zeer voldaan scheen. Voor ons was dit Festival een der schoonste welke wij reeds bijwoonden; en dikwijls nog, toen wij in den avond het dorp Loenhout rondwandelden, hoorden wij rond ons de opmerking maken, die ik zelf reeds had gemaakt; welk eene schoone verandering er alreeds in onze maatschappijen is gekomen, sedert zij allen nu samenwerken tot één algemeen doel. Aanvaard, Mijnheer, enz. Karel V. | |
[pagina 414]
| |
II.
| |
[pagina 415]
| |
de wakkere heer Henri Descamps staat, werd uitgezien naar het geschiktste oogenblik om aan den algemeenen wensch - den beroemden Meester een prachtig feest aan te bieden in zijne geboorteplaats - gevolg te geven. Die dag was weldra gevonden, en in onze annalen prijkt hij voortaan in gulden letteren: 17 Juli 1881. Het schoone weder lokte reeds elkeen ter deure uit van in den vroegen morgen, en tal van nieuwsgierigen uit de omliggende streken vertoonde zich in onze feestelijk bevlagde en met groen versierde straten. Maar wat hoef ik u langdradig bezig te houden met de aangelegenheden eener Vlaandersche kermis? Zoo goed als ik zult gij weten, dat men in onze gewoonlijk stille Vlaandersche gewesten, bij feestgetije ruim zoo levendig als en luidruchtiger is dan bij dergelijke omstandigheden in uwe grootere steden. Van in den voormiddag zijn al de plaatsen van rondsom als ontvolkt, en bij groepen ziet men de vreemdelingen in feestgewaad komen afgestroomd, om deel te nemen in de algemeene leute. Laat ik u alleenlijk zeggen, dat er van 's menschen geheugen nog nooit zulkdanige toeloop van volk en zooveel begeestering in het aloude Harelbeke te zien is geweest, als op den dag der inhuldiging van Peter Benoit. - Lang vóór het uur, bepaald voor de plechtige ontvangst van onzen beroemden Stadgenoot, waren al de omliggende straten letterlijk opgepropt door de menigte van toeschouwers, en toen eindelijk de galmen der Brabançonne aankondigden dat onze gevierde Peter zijne intrede deed, schalde er door de lucht een Hoera! dat mij nooit uit het het geheugen zal gaan. Ook de Meester was blijkbaar in 't hart getroffen, en menigeen zijner talrijke zegepralen zal hem niet zoo innig hebben aangedaan als dit echt volksch vertoog. In eenige welgepaste woorden verwelkomde onze achtbare heer Burgemeester den Held van het feest, waarna het sein werd gegeven tot den intocht. Aan het hoofd van den stoet bevond zich de aloude Harmonie-maatschappij St. Cecilia van Harelbeke, welke de eer heeft Peter Benoit te tellen onder hare oud-leden. Daarop volgden, voor zooveel ik mij herinner: de Fanfare-maatschappijen van Cuerne, Waregem, Moen en Avelgem; de Fanfare-Mayeur van Meenen, de Zangmaatschappij de Melophilen en de Philharmonie-St-Joris van Kortrijk, de Fanfare van Swevegem, de Harmonie van Wacken, en meer anderen, allen met ontrolde vaandels en prachtig eerbetoog. De stoet werd gesloten door de Heeren Burgemeester, Schepenen en Raadsleden van Harelbeke, Peter Benoit in hun midden voerende. Op heel den tocht door de bijzonderste straten en plaatsen onzer stad was er geen vensterraam of riggel onbezet gebleven: overal wuifde er zakdoeken, hoeden en petten den meester groetend tegen, onder het eindelooze hoerageroep. De uitgelatenheid kende geene palen.......................... | |
[pagina 416]
| |
Gedurende het Festival, gegeven door de deelnemende muziekmaatschappijen, greep ten stadhuize het groot Feestmaal plaats, Peter Benoit aangeboden door onze stedelijke overheid en de bijzonderste ingezetenen van Harelbeke. - ..... Bij het nagerecht werd er door Mr Descamps, burgemeester, een heildronk ingesteld aan den Koning, waarna een oud-schoolmakker van Peter, de heer Victor De Doncker, in dezer voege het woord richtte tot onzen gevierden Stadgenoot:
‘Mijnheer Benoit,
Het is voor mij eene eer en eene voldoening, gegrond op eene aloude vriendschap, door het Gemeentebestuur aangewezen te zijn om U de gelukwenschen uwer stadgenooten aan te bieden. Zijne Majesteit de Koning, door U na zooveel andere onderscheidingen het Kruis van Commandeur toe te wijzen, brengt hulde aan den Schepper der Nationale Toonkunst, aan den redenaar, aan den schrijver en onvermoeiden voortplanter der Vlaamsche Kunst in een woord, aan den Belgischen Wagner. Met begeestering sluiten wij ons aan bij die welverdiende hulde, de gansche stad voelt zich vereerd door U, zijn doorluchtig kind. Herheugt gij u nog, Mijnheer, de verloopene jaren? Gij waart eens lid onzer maatschappij, uwe naamteekening op dit reglement bestatigt het nog en maakt al de ouderen gelukkig en fier. Het was in 1848. Gesproten uit een ras van muzikers, deedt Gij uwe eerste studiën onder de leiding van uwen hooggeachten Vader; op dertien jaar waart Gij een onzer beste uitvoerders; toen op zekeren zondag, in de kerk, onze brave bestuurder, Huyzentruyt, mij met een lichten glimlach van ongeloof, kwam zeggen: Peter heeft eene mis gemaakt, en verlangt dat wij die uitvoeren. Ik antwoordde: Laat ons het beproeven, maar ik vrees dat het boven onze macht zij. Ik was profeet. Het is, meen ik, deze mis, die U den steun en de vriendschap heeft verworven van wijlen den beroemden Fetis.’ ‘Mijn weinige bevoegdheid laat mij niet toe uitspraak te doen over uwe zoo menigvuldige en meesterlijke gewrochten Edoch ik vind er het volkomen karakter in van den nationalen geest: edelheid, mannelijkheid, kracht en zelfs onzen taaien moed. Uwe zangen zijn de ware uitdrukking der gevoelens welke onze Vaderen bezielden op het veld van Groeningen, bij de worstelingen van Breydel en De Coninck. Daarom zijn uwe Lucifer, Schelde en Oorlog vlaamsche oratoriën. Zij verheerlijken den dichterlijken geest en den roem van Vlaanderen, van een dikwijls onderdrukt maar nooit bedwongen volk en wijden uwen naam der onsterfelijkheid. Deze vriendschappelijke en populaire betooging kan zeker niet vergeleken worden bij de schitterende ovatiën, die u reeds te beurt | |
[pagina 417]
| |
vielen t'allen kante. Zij weze U slechts een bewijs, Waarde Meester, van de toegenegenheid uwer stadgenooten, die U toejuichen in uwe overwinningen en wenschen dat Gij er nog grootere moget behalen. Gelief er het aandenken van te bewaren, want zoo uw Genie het Vaderland toebehoort, uwe geboortestad vordert ervan een ruim deel: de waters der Leie hebben eertijds aan uwe oor gemurmeld: de melodieën, ontloken aan de boorden der Schelde. De Geschiedenis, die Harelbeke aanwijst als de wieg der eerste Forestiers, zal voortaan een nieuw edelgesteente aan hare Kroon hechten: te Harelbeke is geboren Peter Benoit!’
Een drievoudig salve van donderende bravo's begroette die warme toespraak, gevolgd door een hartelijk antwoord van den diep geroerden Meester. De heer Gustaaf De Deken, die rechter arm van Benoit, welke, naar ik hoorde, Peter immer met de onvermoeibaarste vriendschap terzijde stond in de moeielijkste en gewichtigste omstandigheden, en die er heden ook aan had gehouden deelgenoot te zijn van 's Meesters zege, stelde een heildronk voor aan Harelbeke's streven naar vaderlandsche Kunst, en stak door zijn onweerstaanbaar humor, voor goed het vuur aan de lont der begeestering. Zal ik u thans nog verder spreken over al het genoegen dat ons dit recht genotvol feest verschafte en waarin onze Peter zoo ruimschoots, ja met volle ziel scheen te deelen? En zal ik afschetsen den geestdrift waarmede de Meester, na afloop van het banket, door de volksmenigte op de markt ontvangen werd? Onnoodig, niet waar? Genoeg zij het hierbij te voegen, dat reeds laat in den avond nog menig oudje zich vergat in het vertellen van eene of andere grap uit Peter's eerste jonkheid, en dat zich te Harelbeke dien nacht niemand ter ruste begaf vooraleer nog eene gezonde pint te hebben geledigd op het heil van onzen onwaardeerbaren Stadgenoot. Aanvaard, Heer Hoofdopsteller, de verzekering mijner bijzondere hoogachting. J. de BL. |
|