De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 313]
| |
Dat eischt geen spoed.Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 314]
| |
delijk de genegenheid van den jongen predikant. Meer gaf hij niet, maar Mary-Karel vatte die fijne schakeeringen niet, en niets kon haar weerhouden eene verandering in hare houding te toonen, als hare nicht en haar verloofde te zamen waren. Mary vond Mary-Karel knorrig en levendig, zonder dat de ware oorzaak der verandering in haren geest opkwam. - Zoo had ik met haar niet gehandeld, dacht Mary, indien zij in droefheid gelaten ware; maar weldra, als mijne moeder meer tevreden zal zijn, zal ik Repton verlaten en door mijne bekwaamheid onafhankelijk worden. Nooit had ze geweten wat het is zijne bekwaamheid met voeten getreden of veracht te zien; zij had nooit verondersteld dat bekenden, die in de dagen van haren welstand stilte en bewondering bevolen, haar zouden bespot en uitgelachen hebben. Zij moest nog leeren dat de Solons, de wetgevers der engelsche maatschappij, hunne aandacht en hunnen lof verleenen aan degenen die leeren, niet aan hen, die onderwijzen. | |
XXII.Er waren nog geene zes maanden verloopen sedert Mary haren vader had verloren, toen ze eerst een brief, vervolgens een bezoek van haren gewezen verloofde ontving. Hij kwam zijne verbintenis opnieuw aanknoopen en haar toch trouwen, zoo zij hem aanvaardde. - Neen, zegde zij, gij zijt afhankelijk van uwen vader, en hoe levendig het gevoel ook zij, dat gij in mij opwekt, heb ik het recht niet u in de ellende te dompelen. Gij gelooft thans ze te kunnen verdragen. Er zal een dag komen - zoo niet voor u, ten minste voor mij - dat de diepe eigenbaat van een dergelijk gedrag mij ter dood zou leiden. De jongeling beriep zich op den oom, die de gevoelens zijner nicht streng vond, maar ze niettemin eerbiedigde; en in het vuur zijner bewondering, vertelde hij het feit aan zijne echtgenoote en dochter. - In de tegenwoordige omstandigheden haren oud verloofde weigeren, herhaalde de nicht tot zich zelve, terwijl zij de zaal verliet. Daar moet ze eene andere reden voor hebben. Zij zou | |
[pagina 315]
| |
zoo dwaas niet zijn een dergelijk voorstel op dit oogenblik van de hand te wijzen. Tot overmaat van ongeluk zag zij Edwin Lechmere in de schaduw der boomen wandelen naast Mary. Zij bespiedde hen tot dat het gebladerte hen aan haar oog verborg; vervolgens sloot zij zich in hare kamer op en weende langen tijd. - Het is niet genoeg, zegde zij tot zich zelve in de hevigheid harer gevoelens, dat de welstand van de laatste jaren mijner ouders verminderd worde door verpletterende lasten: - dat eene andere familie bij de hunne gevoegd zij; het is niet genoeg dat eene betreurenswaardige oneenigheid over dit punt tusschen mijnen vader en mijne moeder opgerezen zij, dat koele blikken gewisseld en hevige woorden uitgesproken worden daar, waar men er vroeger nooit gehoord heeft. De rust mijner ziel moet ook nog verwoest worden. Uit goeder hart had ik het kleinste deel genomen, had ik de genegenheid kunnen bezitten die, ik zie het klaar, mijne nicht mij ontnomen heeft. En mijne zorgelooze tante die beweerde, niet langer dan gisteren, dat mijn oom geen anderen vijand had dan zich zelven. Was zijn mangel aan verstandig vooruitzicht de ondergang zijner familie niet? En zullen mijne ouders ooit schadeloos worden gesteld voor den angst dien zij gevoeld, de zorg die zij gehad hebben, en voor de opofferingen die zij verplicht zijn geweest te doen ten gevolge der schuldige nalatigheid van eenen man? O! oom, kondet gij uit het diepste van uw graf de rampen zien, waarvan gij de stichter zijt.... Gebroken door de ontroering begon het beminnend, maar jaloersch meisje, zich vervolgens aftevragen, wat zij te doen had. Het was stellig niet gemakkelijk hare nicht te verplichten te begrijpen wat zij zeggen wilde; de verklaring echter, die zij haar deed, dat zij enkel haren oud verloofde geweigerd had omdat zij hare genegenheid op Edwin Lechmere had geplaatst, die zij zocht te bemeesteren, liet geenen twijfel; maar het jonge buitenmeisje was in het geheel niet voorbereid op den stroom van verontwaardigde gevoelens, gemengd | |
[pagina 316]
| |
met veel bitterheid, die hare valsche beschuldiging terug stiet. Mary-Karel werd erg getroffen door een hevigen zenuwaanval, en terwijl Mary dit tooneel bijwoonde, had zij het verdriet eene wreedheid den mond harer tante te hooren ontvallen. - Gij kunt enkel de kinderen der anderen beminnen, zegde de moeder van Mary-Karel tot haren echtgenoot. Meer kost Mary niet verdragen. Miss Adams ging heen. Hare slapen sloegen; haar hart was op het punt te barsten. Zij had niemand om haar te troosten of te helpen; niemand aan wien zij hare gedachten kon mededeelen. Voor de eerste maal, sedert zij de teederheid van haren oom gevoeld had, begreep zij dat zij oorzaak was der verstoring van den huiselijken vrede. De zekerheid dat zij een last was en als dusdanig door de haren werd gerekend, boog haar tot de aarde. In een koortsaanval van angst, viel zij op de knieën, uitroepende: - O! wij zijn afhankelijk op deze wereld geboren. Vader, vader, gij die ons zoo lief hadt, waarom hebt gij ons aan een dusdanig lot overgelaten? Dan berouwde zij zich die woorden tegen zijne nagedachtenis te hebben uitgesproken. | |
XXIII.Een der dingen die men het meest in het leven ziet - zoo gemeen dat het nauwelijks wordt opgemerkt - is lieden te vinden waarlijk goed, waarlijk wel begaafd, vermoeid van goed te doen. - O! waarachtig, ik was die of die moede, Hij is zoodanig ongelukkig dat het onmogelijk is hem te helpen. Ziedaar de uitvluchten, waarvan men zich bedient als men diegenen verlaat, die aanhoudende ongelukken het voorwerp moesten maken der grootste genegenheid. Mister Karel Adams was wel zooals hij in dit kort verhaal werd voorgesteld, een man met een edelmoedig hart begaafd. | |
[pagina 317]
| |
Ofschoon zijn broeder en hij een groot getal jaren vreemd voor elkander geleefd hadden, had hij veel gedaan om diens weezen vooruit te helpen, en nog meer om hen te beschermen. In het begin was het eene vreugde; maar op de eene of andere wijze, had men zooveel gesproken over ‘zijne welwillendheid,’ over ‘zijne vriendelijkheid’ over ‘zijne edelmoedigheid.’ Hij was zoo overlast geweest door de onbuigzaamheid zijner neven, den onverschilligen hoogmoed zijner schoonzuster, de onmacht zijner jongste nichten, dat hij zich waarlijk over zijne verantwoordelijkheid gekneld gevoelde. En nu scheen zij, die hem enkel vreugde had geschonken, volgens het zeggen zijner eenige dochter, de oorzaak van een nieuw ongeluk te zijn: de verwoesting van het geluk van zijn bemind kind. Wat te doen? - Hij wist het niet. Zijne dochter, opgehitst door de jaloezij, had onder dien boozen invloed, een karakter getoond dat men haar nooit te voren veronderstelde, zoodanig dat het te vreezen was dat de zoo gewenschte vereeniging zou verbroken worden. Hare nicht, wier geest zoo verheven was, brak kort af, met wat haar betrof, aan haren reeds langdurenden angst. Zij verzocht hem te komen en overtuigde hem ten volle en geheel van hare onschuld aan het gemeene ontwerp, dat men haar toeschreef. - Is het waarschijnlijk, zegde zij, dat ik den man weiger dien ik bemin, veeleer dan hem in de ellende te storten, om dadelijk den man, die mij onverschillig is, in den afgrond, die mij afschrikt, te werpen? Ziedaar het gemeen uitzicht van het geval; maar er is er nochtans een ander. Is het veronderstelbaar dat ik aan uw kind haar geluk zoek te ontrooven? Dergelijke veronderstelling is eene te grove beleediging om verdragen te worden. Morgen zal ik mijne moeder verlaten. Eene mijner oude gezellinnen uit de kostschool, ouder en rijker dan ik, wenscht dat ik mij met de opvoeding van haar klein dochtertje gelast. Ik heb twee of drij sterke tegenwerpingen om in dit huis te leven, maar het verlangen onafhankelijk te zijn en te vertrekken zegeviert er over. | |
[pagina 318]
| |
Na dit gezegd te hebben, niet zonder overvloedige tranen te hebben gestort, zette zij haren oom opnieuw aan hare moeder te beschermen; toonde hoe smartelijk de beschuldiging haar geweest was; en deelde hem hare vrees mede, die zij reden had al te gegrond te gelooven, dat haar oudste broeder, de ramp zijner familie te groot vindende om gedragen te worden, zijn regiment zou zijn ontvlucht. Karel Adams was diep getroffen over de edelheid van het karakter zijner nicht en laakte zijne dochter harder dan hij ooit gedaan had. Dit verkreeg het tegenovergesteld uitwerksel van hetgene hij wenschte. Zij aarzelde niet te zeggen, dat hare nicht getracht had haar te gelijkertijd de genegenheid haars vaders en haars verloofden te ontstelen. De beleedigde bloedverwante verliet Repton, gebukt onder de opeenhooping van oneenigheden, waaraan zij niet de minste schuld had; maar allen hadden voor oorzaak de onbedachtzaamheid van hem, die, zoo men hem de vraag had gesteld, zich bereid zou verklaard hebben zijn eigen leven op te offeren voor het welzijn van dit kind, thans verplicht te werken om haar brood te verdienen. | |
XXIV.De handelingen van Mary in hare nieuwe betrekking beschrijven zou herhalen zijn wat wij reeds zegden. Zeer bevallige, zeer geleerde opvoedster, leed zij des te meer, zich met een persoon te bevinden, die zij in betere dagen gekend had, maakte haar toestand zwaarder om dragen. Zij kweet zich nochtans van hare plichten, en dat is een der grootste voorrechten welke eene vrouw genieten kan. Verlaten wij Mary voor een oogenblik, om te Repton weder te keeren. | |
XXV.De oneenigheid, eenmaal te Lagrange binnengeslopen, richtte groote verwoesting aan en allen leden er door. Het was ongelukkiglijk maar al te waar, dat de oudste der Adams | |
[pagina 319]
| |
zijn vaandel ontvlucht was. Zijne moeder, de zwakheid eener moeder voor haren zoon overdrijvende, verborg hem en beleedigde Karel Adams daardoor boven alle mogelijke verzoening. De derde jongen, die de gasthuizen van Londen afliep en middelen boven zijne krachten beproefde, was al wat een jongeling zijn kan; maar de verzwakking zijner gezondheid werd als een voorwendsel tot luiheid aan zijnen oom afgeschilderd door een der personen, welke eenmaal door den hoogmoed zijner moeder gekwetst was geweest. Kortom, een ander jaar was niet verloopen, of de voorheen zoo rijke en zoo gezochte familie van dokter Adams, had het lot ondergaan van al de lieden die, afhankelijk levende, den goeden wil, het geduld, in een woord alles hunner beste vrienden tot het uiterste hebben gedreven. En het was het eenige gevolg niet van de nalatigheid des dokters in het vervullen van eenen plicht jegens de maatschappij. Haar vader had in der waarheid alles gedaan voor de van middelen ontbloote familie, om aan Mistress Karel Adams te geven wat de wereld noemt gegronde redenen van herhaalde klachten, daar haar echtgenoot thans zijne ieverige familie te kort deed, om de vadsige weduwe van zijnen verkwistenden broeder met hare geliefkoosde kinderen in luiheid te onderhouden. Waarom leefden zij niet ten koste der ‘groote wereld’ die zij hun altijd in het aangezicht had geworpen? Hunne oudste dochter, over wier aanstaande huwelijk de teedere vader zoo fier was, bleef thans verlaten, evenals de nicht die ze valschelijk had verdacht; het huwelijk werd, na vele kwellingen, waarbij de eene twist den andere had uitgelokt, verbroken, in zooverre dat de twee verloofden zich met wederzijdsche toestemming van elkander hadden gescheiden. Het karakter en de stemming der verloofde waren beiden stoffelijk ongelijk en hare bekoorlijkheden waren veranderd in hardheid en bitterheid. O! hoe diep lichtzinnig is dit gedacht, dat in onzen maatschappelijken staat, waar de eene zooveel van den anderen moet afhangen, ieder mensch, die zijne bepaalde plichten verzuimt, enkel zijn ‘eigen vijand’ kan genoemd worden! | |
[pagina 320]
| |
Hoevele rampen moest de nalatigheid van dokter Adams veroorzaken, niet alleen aan zijne eigene familie, maar ook aan die zijns broeders! Meer nog, er bestond eene reeks van noodlottige dingen: Hij was gestorven, meer schulden nalatende dan zijn broeder eerst dacht; en eenige handelaars voelden zich daardoor gestremd in hunne zaken; maar de diepste ellende viel op zijne kinderen. | |
XXVI.Middelerwijl had de weduwe Repton verlaten om te Londen met hare jongste kinderen te leven ten laste van Mary. Slechts toen eene noodlottige ziekte hare moeder had aangetast, waagde het deze nogmaals een beroep te doen op de edelmoedigheid van haren oom. ‘Mijn tweede broeder, schreef zij, heeft ons vijf pond gezonden, op zijne kleine soldij gelicht. Mijn oudste broeder schijnt geheel uit ons midden verdwenen te zijn. Vindende dat zijne zoo ongepaste tegenwoordigheid de oorzaak eener zoo ongelukkige scheiding geweest was, tusschen mijne moeder en u - oneenigheid die het gevolg was van vele kleine oorzaken veeleer dan van eene groote - heeft hij ons verlaten, en wij kunnen zijn spoor niet ontdekken. Deze omstandigheid heeft het hart mijner arme moeder gebroken: het was de uitverkorenste van al hare kinderen. Mijn jongste broeder heeft de laatste maand in een gasthuis doorgebracht, waar mijn vader, gedurende vele jaren, zijne zorgen gaf en waar zijn raad kracht van wet had. Mijne zuster Rosa, op wie moeder meer hare teederheid gesteld had dan op mij, zoo het mogelijk is, - mijne beminnelijke zuster, op wie ik, zelfs in onze armoede, zoo fier was - zoo jong, nauwelijks op de grens van den ouderdom der vrouw, heeft ons verlaten, zooals gij reeds weet. Geve God dat het zij om naar het graf te treden veeleer dan om haar ontvoerder te volgen! een student die, zoo hij gedroomd heeft haar te onteeren, het arme kind, als een spook uit het bed zal opstaan, dat om haar te wreken een doodsbed zijn zal. De armoede is | |
[pagina 321]
| |
een der zekerste gidsen tot de schande. Degenen die niet beproefd zijn geweest, weten er niets van. Het is iets anders het te zien, dan het te gevoelen. Aanziet haar niet als gansch bedorven, omdat zij de kracht eener heldin niet had. Ik heb mijne betrekking moeten opzeggen om mijne moeder te verzorgen, en het eenige inkomen, dat wij hebben, is hetgene ik verdien met lessen te geven in de harp en de piano. Ik geef voor twee schellingen hetzelfde onderwijs dat mijn vader een halve guinie de les betaalde. Deed ik zoo niet, ik zou geene leerlingen hebben. Meer dan eene maand is mijne moeder bedlegerig en mijne jongste zuster, gebogen onder de zwakheid harer gezondheid, is hare eenige bewaakster. Ik weet dat hare ziel gepijnigd en haar lichaam zoo gekweld is door de smart, dat ik God bid haar vaardig voor den hemel te maken en haar aan haar lijden te ontrukken. Verbeeld u de kracht van het verdriet, die mij op de knieën doet vallen met eene bede gelijk aan de mijne! Ik weet al wat gij gedaan hebt, en nochtans vraag ik u thans, in naam der vriendschap uwer kindsheid die u aan mijnen vader hechtte, hare lichaamlijke angsten door eene opoffering te meer te verzachten, zoodanig dat, in den schoot der weelde groot gebracht, zij het leven niet verlate met den honger tot gezel. Herinner u, voor een oogenblik, wat ik geweest ben, en denk hoe vernederd ik moet zijn om u dit smeekschrift te zenden. Maar het is een kind dat zich tot zijnen vader richt en ik weet dat ik nooit uwe achting onwaardig werd. Binnen eenige weken, misschien binnen eenige dagen, zullen mijn broeder en mijne moeder mijn arme vader vervoegd hebben. O! waarom kan ik de verzekering niet hebben, dat de bitterheid en de verwijtingen voor het verledene aan den anderen kant van het graf niet bestaan! Vergeef mij dit, zooals ge mij reeds veel meer vergeven hebt. Helaas! ik weet het goed dat onze ongelukken aan anderen onheilen hebben veroorzaakt. Ik ben de betreurenswaardige, maar onnoozele oorzaak geweest van vele oneenigheden te La Grange; maar, o! weiger de laatste bede niet die ik tot u richt.’ Die brief was met tranen bevlekt. | |
[pagina 322]
| |
XXVII.Karel Adams was afwezig toen den brief kwam, en zijne vrouw, het geschrift op den omslag herkend en het besluit genomen hebbende nooit eenen brief te openen van dien ‘tak der familie’ komende, zond hem niet naar haren echtgenoot, uit vrees dat het hem vervelen mocht. Op die wijze verliepen er tien dagen, alvorens hij tot zijne bestemming kwam. Karel stelde zich niet tevreden met te schrijven; maar, zonder een oogenblik te verliezen, haastte hij zich te vertrekken. Verbitterd en te leur gesteld, omdat hetgeen hij gedaan had zoo weinig geschat werd, terwijl hij zich ieder oogenblik van zijn leven, om de eene of andere reden, over zijne moeite te berouwen had; - het hart gebroken bij het zicht der verloren gezondheid zijner dochter en van haar verwoest geluk; - kwaad over de vermetele woestheid van een zijner neven en wat hij dacht de luiheid van den anderen te zijn; - overtuigd dat de verschrikkelijke stap van Rosa aan den hoogmoed en de slechte leiding harer dwaze moeder toe te schrijven was - had Karel Adams zich getroost dat, daar hij van Mary het tegenovergestelde niet vernam, alles om ter beste was, of ten minste niet slecht ging. Hij had aan hen zoo weinig gedacht als hij had gekunnen, want er zijn geene lieden in de wereld spoediger vergeten (als ze niet lastig zijn) dan de arme bloedverwanten. Nochtans trof de brief van zijne welbeminde nicht hem zeer het hart en, twee uren na zijne tehuiskomst, vertrok hij, zooals wij reeds zegden, naar de buitenstad van waar de brief gekomen was. | |
XXVIII.Het toeval wilde dat, om in dit zonderlinge gedeelte der stad te komen, hij verplicht was voorbij het huis te gaan, dat zijn broeder gedurende een zeker getal jaren op zoo heerlijke wijze had bewoond. | |
[pagina 323]
| |
De dienstboden hadden de lampen ontstoken; zij lieten de gordijnen der kostelijke eetzaal omlaag en verscheidene dames, in prachtvolle toiletten, traden uit een rijtuig dat gevolgd was van twee andere. Dat alles was gelijk aan het verledene. - Nog een, dacht Karel Adams, die hetzelfde spoor van rijkdom en buitensporigheid volgt. Mocht God hem niet tot denzelfden uitslag geleiden! Hij bleef staan en zag naar den gevel van het schoone huis De twee vensters der zaal waren geopend. Twee schoone kinderen zaten op een lage sofa, geplaatst tusschen deze vensters, waarschijnlijk omdat ze alleen zouden zijn. De oom dacht aan de jeugd van Mary, aan hare tegenwoordige bezigheden en vervorderde zijnen weg. Er zijn uren dat het leven een droom schijnt te zijn, en het is niet gemakkelijk dit gedacht te verdrijven, wanneer eenigen dezer verschrikkelijke veranderingen zich bijna te gelijker tijd aan ons oog opdoen. - Is Miss Adams te huis? vroeg de oom aan eene vrouw, geleund tegen de deur van een huis, dat een zeer ellendig uitzicht had. - Ik weet niet; zij is heden morgen naar het gasthuis gegaan; maar ik ben niet zeker dat zij teruggekomen is. Op het tweede verdiep, langs achter. Het is niet gemakkelijk zich te bedriegen, want de snikken hebben gedurende de twee laatste nachten in die kamer niet opgehouden.. iemand moet... Karel Adams wachtte het einde van den zin niet af; maar ging den trap op. De deur der aangewezene kamer was niet gesloten en hij hoorde versmachte snikken. Hij bleef staan, maar zijn stap was gehoord geweest. - Kom toch, Mary - kom toch... ik weet wat het is, zegde eene jonge stem, hij is dood. Een graf voor de moeder en den zoon... Een graf voor de moeder en den zoon. Ik zie uwe schim, ofschoon het donker is. Hebt gij eene kaars medegebracht? Het is waarlijk schrikverwekkend met eene doode in het donker te zijn, zelfs wanneer het uwe moeder is. | |
[pagina 324]
| |
XXIX.Karel trad de kamer binnen. Zijne plotselinge verschijning in het halve licht, ontroerde het meisje, zijne jongste nicht, die hem natuurlijk niet herkende, zoodanig dat zij een angstkreet slaakte en op de knieën viel naast het lijk harer moeder. Hij vroeg licht en werd aanstonds bediend, want hij stak een goudstuk in de hand der vrouw. Deze verliet haastig de kamer en mompelde: - Ware hij vroeger gekomen, zij zou niet van honger gestorven zijn, en aan de parochie geen lijklaken gekost hebben. Het is sterk dat de rijken geene zorg dragen voor hunne bloedverwanten. Bij hare terugkomst, was Mary verschrikkelijk kalm. - Neen, mijn broeder is niet dood, zegde zij - de jonge lieden sterven langzamer dan degenen, die door de wereld verpletterd zijn. De jongen kennen de wereld zóó weinig, dat zij het hard vinden ze te verlaten. Zij deed hare muts af en ging zitten. Dan, terwijl haar oom vertelde waarom hij niet geschreven had, staarde zij hem met zulke koude oogen aan, dat hij ophield, denkende dat zij spreken wilde. Maar zij liet hem voortgaan, zonder een woord van verzekering, erkentenis of ander gevoel uit te brengen, en, toen zij opstond om het ruwe weefsel van het lijklaken te schikken - die tegenstelling van de pracht en van het schoone linnen der dagen des levens, - zag haar oom dat haar hair, dit weelderige hair, gansch wit was geworden. - Woorden zijn thans niet noodig, zegde zij eindelijk - in het geheel niet noodig. Ik dacht dat gij zoudt gezonden hebben. Zij vroeg weinig, zeer weinig. Het stof gevallen van het goud dat zij vroeger bezat had ons rijk gemaakt. Maar het weinige dat zij noodig had, heeft ze niet gehad: ook is zij gestorven, maar welk zwaarder gewicht voor mijne ziel, dan dit aanhoudend geroep op mijn vader om hem te vragen, waarom hij haar verlaten had. Op het laatste, stuurde zij niemand eenig verwijt toe, alleenlijk riep zij op hem dag en | |
[pagina 325]
| |
nacht. O! het was droevig om te doorstaan, wel droevig om te doorstaan. - Ik zal morgen vroeg iemand zenden, die de noodige maatregelen nemen zal, opdat zij naast mijnen broeder begraven worde, zegde Karel. Bijna met de wildheid eener waanzinnige slaakte Mary een scherpen kreet. - Neen, neen; zoo ver van hem als mogelijk! O! niet bij hem. Zij was zoo laakbaar in hare dagen van weelde als hij zelven; maar zij kon dat niet begrijpen. Ik durf zeggen dat zij geene reden verstond. Niet bij hem. Zij zou hem in zijn graf storen. De oom huiverde, terwijl de kleinste zuster snikte op dien smeektoon, waarover de eigenares zich beklaagd had. - Neen, besloot Mary, laat de parochie haar begraven. De dienaars ook zijn zeer beminnelijk. Dat gij haar begraaft of zij, het zal toch altijd eene begrafenis eener arme zijn. Ik zie thans al die zaken klaar in. De dood, de oogen der eenen sluitend, opent die der anderen. Zij heeft de mijnen geopend. | |
XXX.Maar waarom dit droevig verhaal verlengen? Het is de geschiedenis niet van eene familie, maar van velen. Er zijn tien, twintig, honderd voorbeelden van denzelfden aard, die allen dezelfde oorzaak hebben, in onze groote eilanden. In het zinneloozenhuis, waar dit arme meisje, Mary Adams, eene schuilplaats heeft gevonden, gedurende de twee laatste jaren, ontmoet men een groot getal gevallen van gekheid, waarvan de oorsprong is een ommekeer der fortuin, wanneer eene verzekering van vijftig pond een dergelijk noodlot zou hebben uitgedaagd. Ik heb vernomen dat haar broeder weinige dagen naar hare moeder in het gasthuis overleed. En het bleeke jonge meisje met de uitgedoofde oogen, en wier blonde haarlokken en fijne witte hand met zooveel drift door de schoone krank- | |
[pagina 326]
| |
zinnige gekust worden, gedurende de bezoeken, die zij haar alle maanden brengt, is de jongste en, ik geloof, de laatste der familie - ten minste in Engeland. O! dat zij, die er onbedachtelijk op roemen, dat hunne daden alleen hen zelven aangaan, met oplettendheid rond zich heen zien; en, zoo ze twijfelden aan hetgene ik trouw verhaalde, dat zij de oorzaken onderzoeken der gevallen, erger dan degenen, welke ik mededeelde en waarvan de wereld vervuld is.
Edward Van Bergen. |