De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 241]
| |
Dat eischt geen spoed.Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 242]
| |
Van al de verwachtingen, is de verwachting onder eene bescherming de vervelendste en de ontzenuwendste voor hem die wacht. Dokter Adams begreep al het bittere van een dusdanigen toestand, als men hem de rekeningen zijner zonen aanbood; maar hij troostte zich ook, door de zorg van voor zijne dochters iets te vergaren tot later te verschuiven. Het was onmogelijk iets ter zijde te leggen, terwijl zijne zonen hunne opvoeding volmaakten; maar zoodra zijne oudsten de ambten zouden verkregen hebben, die hun beloofd waren, dan zeker zou hij sparen, of hij zou eene verzekering nemen, of hij zou toch iets doen. Personen die immer spreken van iets te doen, eindigen in het algemeen, met in het geheel niets te doen. | |
XI.Een ander jaar verliep. Mistress Adams was nog altijd ziek; de jongste kleine meisjes waren zwakker dan ooit; de jongens wachtten net gelijk te voren op hunne beloofde betrekkingen, en toonden zich buitensporiger dan ooit; eindelijk, miss Adams had eene verovering gemaakt, die haar vader zelf harer waardig vond. De jongeling, die door de bevalligheid van het schoone meisje bekoord was, behoorde tot eene aanzienlijke familie, welke nogal geneigd scheen deze liefde aan te moedigen. De vader van den vermeenden verloofde achtte het geraadzaam niet langer te wachten den dokter te gaan vinden. Hij maakte hem de inzichten van zijnen zoon bekend en vroeg hem openhartig, welke huwelijksgift dokter Adams zich voorstelde aan zijne dochter te geven. Groot, inderdaad, was zijne verwondering bij dit antwoord: ‘Bij mijne dood zal ik aan mijne dochter iets geven, maar niet oogenblikkelijk.’ Voor de eerste maal sedert verscheidene jaren voelde de dokter al de bitterheid van zijnen valschen toestand. Hij aarzelde, vernederd als hij was, in de meening van den man | |
[pagina 243]
| |
der wereld, die zich tot hem richtte; hij was lastig omdat zijn gebrek aan beschikbaar geld gekend was; en ofschoon hij goed wist dat de genegenheid van zijn duurbaar kind zich gevestigd had op den zoon van zijnen bezoeker, dat deze verbintenis hare wenschen zou vervullen, was hij zoo trotsch en scheen zoo prikkelbaar door zijn antwoord, dat de edelman zich verwijderde, juist wel niet kwaad, maar in eene geheel andere stemming dan deze, die goede gevoelens inboezemt. | |
XII.Sir Augustus Barry wachtte niet lang aan zijnen zoon al het nadeelige eener dergelijke verbintenis te toonen, daar de gewoonten van uitgaven van miss Adams geen vasteren steun hadden dan het leven van haren vader. Hij besloot dat de mangel aan vooruitzicht bij de ouders, volgens alle waarschijnlijkheid, de mangel aan voorzichtigheid bij de kinderen zou voortbrengen; en zeer goed wetende wat men doen kon met het inkomen, dat dokter Adams sedert jaren te zijner beschikking had, was hij niet genegen een huwelijksontwerp te bouwen op een dergelijken mangel, juist om die hoedanigheid, welke hij als de beste aanzag, die een man bezitten kon. Trouwens na eenigen uitstel, en een langer onderzoek der kwestie, zegde hij aan zijnen zoon, dat hij in geweten niet kon toestemmen in zijn huwelijk met eene bruid, die geen penny bezat. Dokter Adams, van zijnen kant, die vond dat de oude edelman, met een volslagen mangel aan teergevoeligheid, gesproken had van wat hij te recht zijn mangel aan vooruitzicht heette, en zijne neiging tot ijdelheid en verteer ‘eigenbaat’ had genoemd, wanneer hij zijne kinderen in de wereld had moeten vestigen en eene huwelijksgift mêegeven, beleedigde den zoon voor wat hij beweerde de schuld des vaders te zijn, en verbood zijne dochter hem nog ooit weer te zien. Wat Mary betreft, de zekerheid, dat de familie van den beminde haar aanzag als een meisje die, met het vooruitzicht van niet één penny te bezitten, als eene prinses leefde, was | |
[pagina 244]
| |
haar boven alle uitdrukking grievend. Ofschoon zij haren beminde had weggestuurd, ofschoon zij wist dat haar vader hem beleedigd had, verwonderde het haar toch dat hij haar zoo ras vergeten kon en haar zelfs niet een enkel woord tot afscheid schreef. Van hare moeder wachtte zij geene vertroosting; zij was te teergevoelig en te fier om het haar te vragen; en haar vader, meer geroepen dan ooit, was zelden te huis. | |
XIII.De oom, die sedert jaren niet naar de stad was gekomen, ondernam eindelijk de reis en was niet minder getroffen over de uiterste bevalligheid en schoonheid zijner nicht dan over de diepe weemoedigheid, die aan hare stem iets treurigs gaf. Hij verlangde blijkbaar iets te zeggen, dat haar vroolijk en gelukkig zou maken; en, als de dokter met hem de boekerij binnentrad, vroeg hij hem: - Mag Mary ook niet komen?... Mary kwam, en hare aangename verschijning overmeesterde de ziel van haren oom. - Ik wilde aan u alleen zeggen, broeder John, voegde hij er bij, de verandering die in mijn gezin moet plaats hebben; maar het kwam mij voor dat wij ons allen ten opzichte mijner nicht bedrogen. Tehuis zeggen zij: ‘Noodig nicht niet uit; zij is te opgetooid, te vroolijk, om naar eene boerenbruiloft te komen, zij zou er zich niet vermaken.’ Maar ik geloof dat, omringd van weelde zooals zij is, de frissche lucht van Repton, de geurige bloemen, de groene velden, de lieve lach harer nichten, aan mijne nicht goed, veel goed zullen doen. Om ter zake te komen, mijne lieve Marij huwt, binnen drij weken ongeveer, den oudsten zoon van onzen predikant. Daar die jongeling slechts de vicaris zijns vaders is, hadden wij hen niet vóor vijf of zes jaar kunnen vereenigen, indien ik niet in staat was geweest Mary eene behoorlijke som als huwelijksgift te geven. Het is een goed iets, een braaf kind gelukkig te kunnen maken, door bij tijds gespaard te hebben. - Bij tijds weten te sparen - | |
[pagina 245]
| |
ziedaar mijne kenspreuk! Welke voldoening, als men terugblikt, te denken dat, terwijl men hun eene goede opvoeding geeft, wij voortgaan al onze plichten te vervullen jegens de kinderen aan onze zorgen toevertrouwd! - Wij zijn niet verkwistend geweest, zooals onze buren, wiens middelen minder waren dan de onze. Mochten wij het zijn, als we vijf kinderen te voorzien hadden? Onze vreugde is geweest die kinderen op te brengen en ze gelukkig en welvarend te maken. Mary zal zoo gelukkig zijn, het duurbaar kind, zoo gelukkig! Bedenk eens, John, of ze gelukkig zijn zal, zes jaren vroeger, dank aan ons vooruitzicht! De nicht kon die woorden niet verdragen. De goede vader was zoo vol van het geluk zijner dochter en de dokter zoo verpletterd onder zijne eigen verwijtingen - die hij nimmer zoo drukkend gevoeld had als op dit oogenblik - dat noch de eene noch de andere de doodsbleekheid bemerkte, die plotseling het gelaat der ongelukkige Mary bedekte. Zij stond op om de kamer te verlaten, wankelde, en viel aan de voeten haars vaders. - ‘Wij hebben haar gedood, fluisterde dokter Adams, terwijl hij haar oprichtte; ja, gedood... en ik heb den eersten slag gebracht! Dat God me vergeve!... Dat God me vergeve!’ De twee broeders brachten den volgenden nacht in een lang en ernstig gesprek door. | |
XIV.De zekerheid van zijn eigen welstand, de voldoening over zorgvol vervulde plichten, hadden in zijne eigene achting Karel niet boven zijnen broeder geplaatst. Bedroefd, boven alle uitdrukking, over de smart die hij aan zijne nicht veroorzaakt had, verschrikt bij het nieuws dat duizenden en duizenden ponden verkwist waren geweest, toonde hij aan John het gevaar der schijnweelde, de broosheid des levens. | |
[pagina 246]
| |
De omstandigheden gaven nog meer gewicht aan zijne woorden. Dokter Adams had de treurige ondervinding opgedaan dat al wat blinkt geen goud is. De schoonheid, de stand, de bekwaamheden zijner beminde dochter, ofschoon ten volle erkend, waren niet voldoende geweest om hare toekomst te verzekeren. - Zie toch, Karel, zegde hij, - na alles aan zijnen broeder te hebben toegestaan, en bedrukt door den staat van diepe droefheid waarin zijn kindzich bevond - indien ik te mijner beschikking de noodige sommen had, zou ik morgen mijn leven willen verzekeren voor een bedrag, dat mijne familie boven alle mogelijkheid zou plaatsen eens in nood te verkeeren. - Wacht daar niet voor, was het edelmoedige antwoord, van Karel Adams. Ik heb voor het oogenblik eenige honderde ponden zonder beschikking; kom morgen met mij; stel geen dag uit; neen, zelfs geen uur, en volg mijnen raad. Gij zult reden hebben u over dit besluit te verheugen. Overdenk slechts den toestand, zoo God u riep om u rekenschap over uw bestuur te vragen! Bij deze laatste woorden zweeg hij; hij zag dat het onnoodig was nog iets bij te voegen. De twee broeders namen voor eenige uren van elkander afscheid, en beiden wenschten den morgen te zien aanbreken. Het is onmogelijk te zeggen wie van beiden het eerste beneden was om te ontbijten. Het rijtuig wachtte voor de deur. | |
XV.Na het ontbijt zegde dokter Adams aan zijnen spijsmeester, dat hij naar de stad ging voor eene dringende zaak en dat hij om twee ure zou terug zijn. - Ik geloof niet, riep Karel uit, zich de handen wrijvend van voldoening, ik geloof niet dat, zoo mijne duurbare nicht gelukkig was, ik van gansch mijn leven meer voldaan kan zijn dan ik het nu ben. | |
[pagina 247]
| |
- Het komt mij reeds voor, antwoordde John, dat een groot gewicht van mijn hart af is; en, ware het niet de schuld die ik jegens u aanging!... Ha! Karel ik dacht niet, toen ik van den heuveltop van Repton naar omlaag zag, mijn schat onuitputbaar geloovend, dat ik, zoo laat in mijn leven, tot uwe goede diensten mijnen toevlucht zou moeten nemen. En nochtans, ik weet nauwelijks hoe ik medegesleurd werd. Eene uitgave vergt eene andere. De kinderen zijn zoo buitensporig geweest, maar de twee oudste zullen weldra buiten kwestie zijn; zij kunnen nu niet lang meer wachten. - Werken is beter dan wachten; maar laat de jongens hunnen weg maken. Zij hebben, veronderstel ik, eene goede opvoeding ontvangen. Zij zijn bekwaam eene loopbaan intetreden. Er is iets verschrikkelijks traag in ‘die benoemingen.’ Een moedig jongeling moet zijne benoeming zelf maken, maar het zijn de meisjes, opgebracht zooals de uwe het zijn, die men eerst en vooral in eene familie moet in acht nemen. De maatschappelijke toestand der vrouwen is niet meer zooals over eenige jaren. Men mag hopen dat zij een partij vinden, maar zij blijven ook voor hun huwelijk onder de afhankelijkheid hunner vaders of broeders, als wezens tot iets onbekwaam door zich zelven. Nu, ik weet niet waarom, maar de meisjes, arme schepsels, trouwen niet meer zooals voorheen. Zij worden spoedig oud en in afwachting van hunne vestiging vormen zij den noodigen voorraad niet voor den ouderdom. Van daar komen al die bewegingen, die schuldige listen die de vrouwen gebruiken om eenen echtgenoot te krijgen, daar zij geen ander vooruitzicht hebben dan het huwelijk. Men moet iets doen om dat te voorkomen. En als het land zich eindelijk onderwerpt aan de groote omwenteling der laatste jaren, denk ik dat men eenigen vooruitgang mag verwachten van het verbeterd onderwijs - en van de stelsels die van aard zijn de vrouwen bekwaam te maken in hun onderhoud te voorzien en eenige vergoeding te trekken uit den bijstand, dien zijn aan andere verleenen. Veronderstel nu dat uwe geliefde dochters, voornamelijk de jongste, van u beroofd zijn..... | |
[pagina 248]
| |
- ‘Hier woont de zieke, dien ik in het voorbijgaan moet bezoeken,’ onderbreekt de dokter. Het rijtuig houdt stil. - ‘Bezoek hem bij uwe terugkomst, zegt Karel.’ Ik had gewild dat de verzekering de éérste zaak ware geweest voor vandaag.’ - ‘Ik zal niet langer dan vijf minuten blijven,’ klinkt het antwoord. De koetsier komt van zijne zitplaats en de dokter snelt naar de opene deur. In zijne haast, trapt hij op een stuk appelcienschil. Dit was de zaak van een oogenblik. Hij schuift uit en zijne slaap komt juist tegen den scherpen hoek van eenen ijzeren krabber te recht. In minder dan één uur, had dokter Adams opgehouden te leven. Welke doodstrijd, zoowel inwendig als uitwendig! Dit uur, gij kunt het beter begrijpen dan ik het zou kunnen zeggen... De dokter wist zeer goed dat hij sterven ging; hij kende al de ellende die hij achter zich liet. | |
XVI.- ‘Mary, mijne lieve nicht,’ zegde Karel Adams, zich naast het jonge meisje zettend, ‘mijne duurbare, zeer duurbare nicht, kunt gij uwe gedachten vestigen, en mij gedurende een half uur uwe aandacht leenen, nu alles verloren is, en de eischen der wereld dringend zijn? Ik wil u over de toekomst spreken. Uwe moeder is zoodanig door wanhoop overstelpt dat ik haar niets kan zeggen; er is geen middel uwen broeder te leiden - hij spreekt alsof hij de bank van Engeland bestuurde; hij is zoo hooveerdig over de verwantschap zijner moeder en over zijnen invloed, dat ik hem aan zich zelven heb overgelaten. Kunt gij, mijne lieve Mary, uwe droefheid overmeesteren en mij uwe aandacht schenken? Mary Adams aanzag haren oom met beradenheid: - Ik wil het beproeven, oom. Ik heb den ganschen morgen | |
[pagina 249]
| |
nagedacht en plannen gevormd, maar ik weet niet wat doen om mij nuttig te maken. Begin ik nu, dan zal ik tot het uiterste gaan. Hoe spoediger wij uit dat kostelijk huis zijn, hoe beter. Indien ik er in kon gelukken mijne moeder te bewegen met de kleinen naar het zeestrand te gaan! - Breng haar geheel uit dit huis... breng haar weg. - Waarheen? vroeg mister Adams. Zij zal bij mij geene schuilplaats willen aanvaarden. - Ik weet het niet, antwoordde de nicht, in de zwakheid harer eerste droefheid terugvallende, waarlijk, ik weet het niet. Haar schoonbroeder, sir James Ashlroolne heeft haar uitgegenoodigd naar Pleosance te gaan; maar mijn broeder brengt als tegenwerping tot de reis in, dat onze oom zich zeer nalatig getoond heeft in het bekomen ‘van zijne betrekking.’ - ‘Welke jonge gek! mompelde Karel. Het is het oogenblik niet om niets te twisten. De zaak is, inderdaad Mary, hoe spoediger gij uit dit huis zijt, hoe beter. Er zijn nog een of twee schuldeischers aan wie men geene groote som verschuldigd is, maar die hun geld willen hebben, en zoo wij niet spoedig verkoopen, zullen zij er ons toe dwingen. Het huis kon de volgende week per contrakt voordeelig overgelaten worden; maar uwe moeder heeft daarover niet willen hooren spreken, omdat de persoon die zich aanbood als kooper, een mededingend dokter was van mijn armen broeder. Mary kon die laatste aanmerking niet hooren. Hare blikken gingen van het eene voorwerp naar het andere in de kamer. Zij dacht nooit er van te zullen kunnen scheiden. - ‘Al wat uwe moeder en gij wenscht te bekomen, lieve nicht, zegt de goedhartige oom,’ zal terzijde worden gezet. De familieschilderijen, uwe harp, uwe piano; al die zaken zijn heilige herinneringen die men zorgvuldig bewaart. Mary barst in tranen los. - ‘Ik aarzel niet,’ zegde zij ten laatste, die speeltuigen te aanzien als de middelen om mijn bestaan te verdienen; maar ofschoon ik de noodzakelijkheid ken hen aldus te aanschou- | |
[pagina 250]
| |
wen, voel ik dat ik niet zeggen kan aan wie ik den voorkeur geef bij het verlaten van dit huis mijner kindsheid. Iedereen is welwillend; gij, waarde Oom, van wie wij zoo weinig verwachtten, gij zijt de welwillendste van allen. Maar ik voorzie dat velen ons zullen verlaten, zelfs in de eerste dagen onzer zoo levendige smart. De oom mijner tante heeft waarlijk weinig gedaan voor de benoeming van mijnen oudsten broeder. Wat het brevet van adelborst van den tweeden betreft, - de brief onzer betrekkingen in Indië is kort en koel - er zijn er zoovelen vóor hem op de lijst, en het is zoo noodig te wachten, dat ik niet weet hoe dat eindigen zal... - Ik verlang, lief kind, dat gij uwe moeder, uwe zuster en iedereen kunt bewegen naar Repton te komen, zegde mister Adams. Zoo het mijne schoonzuster tegenstond in mijn huis te wonen, zal ik haar in onze nabijheid een landhuisje vinden. Ik zal al doen wat ik kan. Mijne vrouw is het met mij eens en is besloten te denken dat wij voor zes kinderen meer moeten zorgen. Wij verschillen van u door onze gewoonten; maar onze harten en genegenheid zijn daarom voor u allen niet minder oprecht. Gij en mijne duurbare Mary zult als twee zusters leven. | |
XVII.De nicht mocht van haren oom niet meer vriendschap en toegenegenheid verwachten. Hare teleurstelling was grooter dan zij het hem bekend had: nochtans de bittere smart van deze teleurstelling was het eerste in staat geweest haar het gekerm te doen vergeten, dat haar stervende vader zoo dikwerf en op zoo droevige wijze had doen hooren, in de korte oogenblikken, die hem na het noodlottig ongeval gelaten waren: - Mijne kinderen! mijne kinderen! De ongelukkige had geen vertrouwen genoeg in de rede zijner kinderen. Hij wist hoe schuldig hij was geweest met hen niet anders | |
[pagina 251]
| |
op te brengen, met geene voorbeelden van orde en spaarzaamheid in zijnen huiselijken kring, aan zijne duurbare kinderen, te geven. Het was een tooneel eener geheel andere wereld voor het jonge, schoone, geliefkoosde en gevierde meisje. Zij had, ten minste voor een tijd, de ontgoocheling harer liefde vergeten. Terwijl hare broeders het onweder uitdaagden dat boven hunne hoofden rolde, kermden hare moeder en zusters van den schrik dat het haar veroorzaakte. Mary alleen zag het in het gelaat, en, al koesterde zij niet de geringste hoop, zij ten minste dacht na en beproefde te bidden. Zij leunde, terwijl zij bittere tranen weende, op den schouder van haren oom, en toen hare stem zich kon laten hooren, zegde zij al snikkende: - Vergeef me, weldra zal ik in staat zijn mijn ongeluk met kalm oog te aanschouwen; voor het oogenblik, ben ik bedrukt. Ik voel dat de smart en de ondervinding te gelijkertijd kwamen. Gedurende deze drij laatste dagen heb ik meer gelezen in het boek der menschelijke natuur dan gedurende mijn gansch vroeger leven. - Alles hangt af, Mary, van de personen met wie men omgaat en van het boek, dat men leest; zegde mister Adams. Zoo men een zedeloos en slecht boek kiest, mag men er enkel dwaasheid en ondeugd van verwachten; neemt men een gek tot gezel, dan mag men voorzeker noch lieftalligheid noch kracht van hem vergen. Die man, met zijn uitmuntend hart, herhaalde wat hij reeds gezegd had. - Ik mag, voegde hij er bij, mij niet aan onrechtveerdigheid jegens mijne kinderen schuldig maken, maar ik mag het geld in overdaad verteerd, gebruiken om de vader der weezen te zijn. Aan al de plannen, die Karel Adams voorstelde, werden door den oudsten zijner neven en door zijne schoonzuster tegenwerpingen gemaakt. De jongeling beweerde het toezicht niet te kunnen verdragen | |
[pagina 252]
| |
van eenen buitenmensch met engen geest, wiens aanmatigingen om als gentleman aanzien te worden, geene andere reden van bestaan hadden, dan zijne verwantschap ‘met zijne familie.’ Hij maakte zich insgelijk boos tegen zijnen oom langs moederzijde, die zijne beloften niet gehouden had; en die gevoelens werden onderhouden en versterkt door de dwaasheid zijner moeder. Twee schoone gelegenheden om het huis en de rijke meubelen te verkoopen gingen verloren; en toen mistress Adams, in de hoop dat zij hare verontwaardiging zouden deelen, zich bij hare naaste en invloedrijkste bloedverwanten bekloeg, dat haar schoonbroeder weigerde haar eenige bezetting te doen, en er alleen in toestemde haar te Repton te laten leven, dan raadden zij haar door alle middelen aan te doen, wat hem mocht behagen, aangezien hij de eenige persoon was van wien zij waarlijk afhing. Eenigen waren mild met hunne genegenheid; maar de genegenheid gaat ras voorbij; anderen spoorden haar aan eene maand met hen op hun buitengoed te komen wonen om van lucht te veranderen; een ander zinspeelde erop, dat de goddelijke muzikale begaafdheid van miss Adams nuttig zou kunnen gebruikt worden. Mary bloosde en zegde ‘ja’ met de waardigheid harer eigene gevoelens. Maar hare moeder vroeg aan de dame, die aldus sprak, wat ze toch wel wilde zeggen; en een klein tooneeltje volgde, waarna de dame in kwestie al de familiën harer kennis in de stad ging bezoeken, om hen met hare genegenheid bekend te maken voor die arme, waarde Adams, die zoo trotsch waren en - zoo arm, dat ze waarlijk niets vóòr hen hadden dan den hoogerdood of het armenhuis. | |
XVIII.Verscheidene dezer weldenkende menschen - met harden geest en warm hart - maar zonder het minste greintje fijngevoeligheid, beklaagden de arme Mary, doch zij deden haar tevens gevoelen, dat zij haar eene gunst verleenden. | |
[pagina 253]
| |
- Mijne waarde juffer, herhaalden zij allen om strijd, het is de gemeenste zaak der wereld, waarlijk droevig, maar zeer gemeen: de familiën van de mannen, die een liberaal ambt uitoefenen, worden dikwerf zonder vooruitzichten gelaten. Zoo ze niet kunnen sparen, kunnen zij eene verzekering op het leven nemen. Dat kunnen we allen doen; maar zij doen het niet, en bijgevolg worden de familiën dier mannen overal in nood gevonden. Ook, zooals ik zegde, het is eene gemeene zaak. Daarom wilde ik wel, dat gij aan uwe moeder zoudt voorstellen, eene openbare inschrijving te openen; die kan niet nalaten te gelukken. De dokter, uw vader, was zoo wel gezien bij het volk, men spreekt zooveel over hem en men beklaagt zoo levendig zijne familie! Ik zal die inschrijving openen met eene som, die aanzienlijk genoeg is om de anderen uit te noodigen meer te geven. Ik had veel achting voor uwen vader, ja, veel achting.- Mary voelde haar hart eerst stil blijven en dan slaan; hare borst werd toegenepen, zoodanig dat ze niet spreken kon. Zij had besloten tot hare bekwaamheid haren toevlucht te nemen, als tot een middel van bestaan; maar zich met hare familie voor het publiek vertoonen, als bedelaars, dat wilde ze, dat kon ze niet. - Wij hebben geen enkel recht om eenen oproep tot het publiek te richten, zegde zij ten laatste. Zeker zijn uwe inzichten liefelijk voor ons, maar wij hebben geen enkel recht... Mijn waarde vader heeft zich met geene enkele openbare zaak, met geenenkel werk van openbaar nut bezig gehouden... Hij gaf zijne raadgevingen, hij ontving zijn honorarium. Zoo hij ons zonder fortuin laat, dan is zulks de schuld van het publiek niet. Daarbij, mijne broeders zijn instaat hun bestaan te vinden en willen het. Ik ben overtuigd dat uwe inzichten liefelijk zijn, maar wij hebben geen enkel recht op de genegenheid van het publiek, en een oproep van dien aard zou ons diep vernederen. Het verheugt me dat ge daarover niet eerst aan mijne moeder heb gesproken. Mijn oom Karel zou dat niet dulden, zelfs in de veronderstelling, dat hij het wenschte.- Ook deze vriendin vertrok, gewapend met nieuwe bedenkin- | |
[pagina 254]
| |
gen over de ellende en den hoogmoed der arme dierbare familie van dokter Adams. | |
XIX.In de wereld nochtans, en vooral in de handeldrijvende wereld van Londen, zou het nutteloos zijn te verwachten, dat eene gebeurtenis meer dan eene week opschudding maakt. Toen eindelijk huis en meubelen te koop werden gesteld, zag men de gevoelens, opgewekt door den toestand der ongelukkige familie, iet of wat verlevendigen; het was zelfs met tranen in de oogen dat velen zich Mary herinnerden, wier schoonheid, hoe uitgelezen ook, een te zedig karakter had om haar eenen vijand te berokkenen. Zelfs de vader van haren gewezen verloofde rekende het zich op zekeren dag ten plicht aan een weinig gevoeligen babbelaar der groote wereld te antwoorden, dat hij wenschte dat zijn zoon eene echtgenoote mocht ontmoeten, zoo goed als Mary Adams het zou geweest zijn. De rekeningen werden betaald, het huis werd verlost van de samenscholingen, die de openbare verkooping veroorzaakte - alles veranderde; in den Gids van het Hof nam een andere naam de plaats in van dien van den dokter, en in minder dan drij maanden scheen zijne familie bij al hare vroegere bekenden zoo zeer vergeten, alsof zij nooit bestaan had. Als een midden zich sluit voor lieden, vinden zij plaats in een ander. In den eersten kring van mistress Adams zouden verscheidene personen, die een goed hart bezaten, zich verheugd hebben haar en de haren van dienst te zijn; maar het waren juist die personen, op wie zij niet het minste recht bezat. Zij was van eene aanzienlijke, maar arme familie, zoodat hare bloedverwanten maar weinig invloed hadden, en nauwelijks macht genoeg bezaten om voor zich zelven te zorgen. | |
XX.De weduwe aanvaardde eindelijk met tegenzin het vriendelijk aanbod van mister Karel Adams, en nam bezit van het land- | |
[pagina 255]
| |
huisje, dat hij haar had aangeduid, in afwachting dat hij iets voor de kinderen van zijnen broeder doen kon. In eene vlaag van wanhopige trotschheid nam de oudste dienst in een regiment der dragonders; de tweede was gelukkig genoeg, door tusschenkomst van eenen vreemdeling, een brevet van adelborst te verkrijgen; en de oom dacht dat de jongste de loopbaan zijns vaders wel kon volgen. De uitgaven, door al deze schikkingen veroorzaakt, werden door den voorzichtigen en zorgvuldigen landedelman zeer gevoeld. De jongste meisjes waren te zwak om deel te nemen aan de gewone bezigheden van het dagelijksche leven; en Mary, die verwacht had welkom te zijn bij hare tante en hare nichten, ondervond op elk oogenblik, te La Grange doorgebracht, dat men haar voor eene indringster hield. De bijna oogenblikkelijke dood van dokter Adams had het ontworpen huwelijk der oudste dochter zijns broeders doen verschuiven. De moeder erkende dat het hunne plicht was de weezen te beschermen, maar zij voorzag tevens, wat de meest toegenegene moeders zouden hebben voorzien, namelijk dat hunne eigene spaarpenningen, een groot deel van den opbrengst van den harden arbeid haars echtgenoots, nu zouden worden verteerd voor hen, die allen mogelijken luister hadden genoten gedurende een reeks jaren, dat haar man gewerkt en gespaard had. Dit, in spijt van het gevoel haars vriendenplichts, was zwaar om te dragen voor eene moeder die zich opoffert. Zoolang hare bloedverwanten niet ter plaats waren, maakte zij beschouwingen tot in het oneindige; zij smaakte eene groote voldoening, omdat de aanmerkingen harer geburen met de hare instemden; zij was fier, zeer fier over de loftuitingen, die deze aan de welwillendheid van haren echtgenoot toekenden. Doordien het landhuisje dicht bij La Grange stond, vernam zij gemakkelijk dat hare schoonzuster nog immer hare oude gewoonten van uitgaven bezat, en zij wist, (om hare eigene uitdrukking te gebruiken) dat ze nooit iets met hare tien vingeren deed: dat ze niet leven kon zonder | |
[pagina 256]
| |
portowijn, - wanneer zij zelve niet veel beziënsiroop dronk, uitgenomen des zondags; - dat ze nooit een bandje streek of een schouwmantel afstoof; dat ze geen kouden hamelen-schouder kon eten, die den vorigen dag gebraden, den volgenden gekapt werd. En zoo, terwijl elke dag een nieuw voorbeeld van hare onverschilligheid onder de oogen der echtgenoote van den rijken landbouwer bracht, dacht de weduwe van den dokter de strengste ontbering te oefenen. - Ik had nooit gedacht - was hare bestendige aanmerking aan hare dochter, die alles verdroeg - ik had nooit gedacht dat de zaken zoover zouden komen. Ik ben niet van zin ze langer te verdragen. Ik ben verwonderd dat uw oom en zijne vrouw toelaten datik leve zooals ik het doe. Zij zouden moeten in aanmerkingnemen hoe ik vroeger leefde. Te vergeefs deed Mary haar verstaan dat ze het brood der liefdadigheid aten; dat ze de verplichting hadden erkentelijk te zijn voor hetgene zij ontvingen, vooral wanneer dat kwam van degenen die, ten tijde van hunnen welstand, hun geene beloften hadden gedaan, terwijl zij, die vroeger zich zoo zeer hunne vrienden noemden, hun thans niets aanboden. Mary sprak aldus, begaf zich vervolgens in hare kamer, gansch bezwijkend onder anders moeielijk door te komen beproevingen.
(Slot volgt). Edward Van Bergen. |