welke in de Octoberaflevering van den Halletoren verschenen was. Zij luidt:
‘Gevaert compose en ce moment une nouvelle cantate intituleé: Het Volk van Gent.’ Des journaux on dit que le poëme est de notre ami Coopman, ils se trompent; Hiel en est l'auteur. Cela promet une oeuvre digne de l'auteur de la cantate de 1856, et les amis de notre langue maternelle s'en réjouissent d'avance.
2o De titel van het gedicht is van meester Gevaert. Toen hij mij in Augusti ten zijnent riep, nam ik, volgens zijne inlichtigen, dien titel aan. Ik zweeg het voornemen des meesters noch den titel aan de vlaamsche vrienden en kennissen niet.
3o Ik liet en laat mij bitter weinig gelegen aan al het geschrijf en aan het petitionnement dat heer Coopman rond zijne cantate verwekte. Het sop was en is mij de kool niet waard. Thans, en alleen om der waarheid wille, verzoek ik heer Coopman zijne echt mooie briefwisseling uit te geven. Verder, daag ik hem uit, om het minste woordje van meester Gevaert te laten zien.
Aanvaardt, geachte heeren opstellers, mijne groetenissen.
Emanuel Hiel.
De heer Th. Coopman heeft hierop in zijn tijdschrift de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle het volgende geantwoord:
Bovenstaande stuk werd, naar ik verneem door Mr Hiel overal rondgestrooid. Hij had niet noodig daarvoor veel geld uit te geven, aangezien ik met de meeste bereidwilligheid zijne terechtstelling (sic) in dit tijdschrift zou opgenomen hebben, zooals ik nu toch doe, ofschoon ik wel twijfel of hij nu nog, op de opneming, zou recht hebben.
Het spijt mij aan het verzoek van brieven uit te geven niet te kunnen beantwoorden. Die brieven zijn door mij niet afgebedeld om in 't licht gestuurd te worden. Zij zijn mij door een persoon, aan wiens nauwe vriendschap met den Gevaert ik geen oogenblik twijfel, geschreven uit eigen beweging. Zij dragen de volgende dagteekeningen: 8 augusti, - 13 september, - 17 september, - 24 october, - 9 november 1880.
Wat de uitdaging betreft om het minste woordje van Mr Gevaert te laten zien, die uitdaging is eenvoudig belachelijk, of is het te veronderstellen dat ik Mr Gevaert zou logenachtig maken, zelfs indien ik een eigenhandig schrijven van den meester bezat!...
Ik geloof ook niet op de ongegronde aantijgingen van mijn geschrijf en petitionnement - dit bestaat alléén in de al te vruchtbare verbeelding van den schrijver der ‘Werkmansliederen’ - te moeten antwoorden. Die quaestie werd in de Gentsche dagbladen klaar gemaakt.
Ten slotte wensch ik aan Mr Hiel met zijne nieuwe cantate, van harte, den meesten bijval.
Theophiel Coopman.