De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 10
(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 564]
| |
Nederlandsch tooneel.
| |
[pagina 565]
| |
daarin ten minste zit kruim, vooral als scenieke bewerking; die ten minste bevatten in den regel tooneelen die waarlijk pathetisch werken en zelfs den hevigsten bestrijder van dit genre tot toejuiching dwingen. Tot voorbeeld willen wij enkel aanhalen het tooneel der twee Moeders uit ‘Ben Leïl’ van Victor Séjour. De vertolking van het drama des heeren Peypers liet niets te wenschen: onze artisten hebben gespeeld op eene wijze die waarlijk een beter stuk waardig was. *** Het tweede nieuwe stuk was een duitsch tooneelspel in 5 bedrijven van L'Arronge: Doktor Klaus. Om de waarheid te zeggen heeft dit stuk ons slechts ten halve kunnen bevallen. Wel komen er tooneelen in voor, die recht komisch zijn, doch deze worden gevolgd van langdradigheden, die de belangstelling breken. Wat echter het stuk in de oogen van het publiek veel heeft doen winnen, is het keurige spel der artisten, die over 't algemeen den meesten lof verdienen. Eene kleine voorbehouding nochtans voor Mej. E. Jonckers, die veel naiever had moeten zijn, om het tooneel, waarin Doctor Klaus vertelt waarom hij zoo geheel aan zijne zieken verslaafd is, tot zijn volle recht te doen komen. Eene vraag ook aan den régisseur: wààrom toch in het derde bedrijf, nevens de schouw van den achterdoek, twee openingen in den muur en vervolgens nog een paar deuren, langs waar al de personen moesten opkomen, in plaats van gebruik te maken van de vier groote deuren welke zich in den décor bevinden? Moest dat eene ‘suite’ van zalen verbeelden? Nu, dan vinden wij zulke tooneelschikking, op een schouwburg als de onze, zeer armzalig; een heer met zijne dame aan den arm was verplicht zijne dame los te laten, daar het onmogelijk was in die gangen te zamen in- of uittegaan! Wij zien heel gaarne dat men zoekt décors samen te stellen, maar dan moet men het derwijze doen dat het uitwerksel onberispelijk is. *** Emm. Rosseels, een der eersten die na de Omwenteling van | |
[pagina 566]
| |
1830 voor ons tooneel werkzaam was, heeft, na jarenlange rust, nu weer met verjongden ijver de pen opgevat, om ons tooneelrepetorium met eenige nieuwe stukjes te verrijken. ‘Op lijfrent’, tooneelspel in éen bedrijf, dat deze maand voorde eerste maal werd opgevoerd, is, zooals de meeste stukjes van Rosseels, wat naief als opvatting; het is daarenboven ten deele onwaarschijnlijk en het duurt minstens 3/4 uurs te lang. Dit laatste gebrek ware nogtans zeer gemakkelijk te weren, b. v: door het weglaten van het 2e tooneel (de liefdesverklaring van Rik en Lotje) dat hoegenaamd niets met de handeling gemeens heeft, en dan door het knippen in de ‘lange boterhammen’, zooals men dat achter de schermen noemt, die Vlaaikens ons tot vervelens toe opdischt. De goede hoedanigheden van het stukje zijn: vooreerst eene losse natuurlijke taal, soms wel een weinigje te veel terre à terre; verder de zoo juiste natuurtrouwe schildering van den type van Jan Kas - eene meestergreep; - eindelijk een paar tooneeltjes die, treffend door eenvoud en gevoel, recht naar 't hart gaan en stilaan den toeschouwer een traan ontlokken. Mocht Rosseels in den zin onzer opmerkingen enkele wijziging aan zijn werkje brengen, dan zou, naar ons bescheiden oordeel, zijn ‘Op lijfrent’ voor immer op het repertorium blijven. De heer J. Dierckx, heeft van den ouden Kas weer eene puike schepping gemaakt en wij sluiten ons van harte aan bij de warme toejuichingen die hem meermaals te beurt vielen. Ook de heeren Van Doeselaer en Lemmens vervulden uitmuntend hunne rollen; Mev. Marie Verstraeten hadden we wat meer gevoel en vuur in haar spel willen zien leggen. Zij scheen niet volkomen op hare gewone hoogte. Buiten de nieuwe stukken kregen we ook eenige onzer goede oude bekenden te zien, waaronder: ‘Jan Dwars of de moedwillige schoonvader’, blijspel van Hubertus Janssen, dat zich in een voortdurenden bijval mag verheugen, grootelijks toeteschrijven aan de puike vertolking der titelrol door Dierckx, die voor dergelijke typen waarlijk onbetaalbaar is; ‘Siska ran Roosemael’, het vroolijke blijspel van den eenigen | |
[pagina 567]
| |
Van Peene; ‘de drie Hoeden,’ een der eersten, maar daarom op verre na niet het onverdienstelijkste werk van Hennequin, (den parijzer Belg, die sedert dan het degelijke blijspel in zedelooze klucht ontaarden deeden daardoor niet alleen naam verwierf, maar zelfs tot ridder van het Eere-legioen werd benoemd!) ‘de Plaag der Dorpen’ tooneelspel in 3 bedrijven, van Edward Van Bergen, dat we niet zagen opvoeren, maar dat volgens Le Courrier de la Semaine erg mishandeld werd; ‘het piketspel’, tooneelspel voor 't Vlaamsch tooneel bewerkt door P.F. Van Kerckhoven, een lief stukje, dat vooral aan Victor Driessens gelegenheid geeft zijn groot talent in het licht te stellen. ‘De Alchimist of Antwerpen in 1477,’ historisch-romantisch drama, dat voor de eerste maal werd opgevoerd, is insgelijks het werk van een man, die, na zich vroeger als een vrij verdienstelijk schrijver te hebben doen kennen, nu sedert tal van jaren niets meer van zich had laten hooren en dus voor goed de pen scheen te hebben neergelegd. Dat is echter niet zoo: Hendrik Peeters, de dichter van Meibloesem, is weer volop aan den arbeid, en behalve een uitgebreid gedicht, dat, naar men zegt, binnen kort het licht zal zien voltooit hij ook een nieuw drama. Onnoodig te zeggen dat wij die werken met belangstelling te gemoet zien. Wij komen op ‘De Alchimist’ nader terug. Zooals men ziet was de maand goed gevuld, en ofschoon de meeste der opgevoerde stukken oorspronkelijk waren, heeft het Bestuur over de talrijke opkomst van het publiek niet te klagen. Zegher. |
|