De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 10
(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijNederlandsch tooneel.
| |
[pagina 470]
| |
gebracht met een der beste stukken uit het Noordnederlandsch repertorium; maar door die opvoering werd eene welgepaste hulde gebracht aan de nagedachtenis van een diepbetreurden volksschrijver. Wel was dit keurig tooneelspel, om de waarheid te zeggen, misschien wat te fijn voor ons op groote effektdramas verslingerd ‘zondagspubliek’Ga naar voetnoot(1), - doch men mag zeggen, dat Emma Berthold hier over 't algemeen een hartelijk onthaal heeft genoten, zoodat de bijzonderste artisten meer dan eens met geestdrift werden teruggeroepen. Het zal wel zeker niet noodig wezen, hier de hooge letterkundige verdiensten van Cremer's comedie te doen uitschijnen, - al wat uit de pen van den geliefden schrijver der Betuwsche Novellen is gevloeid draagt den stempel van zijn zeldzaam talent; - maar ook van een louter dramatisch opzicht beschouwd treft men in dit stuk vele terecht gewaardeerde schoonheden aan. Het is over 't algemeen kloek van bouw, ofschoon in een paar tooneelen wel een zweem van langwijligheid ligt. Wat de scenieke handeling betreft, deze is flink naar de natuur opgevat, en, op kleine bijzonderheden na, met veel kunde geleid. Daarbij geeft het stuk blijk van eene rechtzinnige karakterstudie en een helder begrip van den wederzijdschen invloed, dien de verschillige in een tooneel werk optredende personnages op het beoogde dramatisch conflikt moeten te weeg brengen. En al heeft de rol der heldin wellicht niet al het ‘relief’ dat men van zulke rol verwacht - immers, slechts in één enkel tooneel treedt Emma waarlijk op den voorgrond - toch mag men gerust zeggen dat de rollen knap getypeerd en met veel tooneelkennis uitgewerkt zijn. Cremer was een der eerste, zoo niet de eerste, die afbrak met den ouden sleur der rethorikaal-romantische school op tooneelgebied. Hij wou een stuk schrijven, vrij van al dien | |
[pagina 471]
| |
conventioneelen bombast, die tot dàn toe in de Hollandsche stukken schering en inslag was. Zijn streven was waarheid, eenvoud, natuur. Welnu, die proef mag vrij goed geslaagd heeten, ofschoon Cremer, althans in 't schetsen zijner hoofdrol, zelf nog een paar malen in het pathos verviel. - Kortom, de waarheid is dat de schrijver van Emma Berthold zich, door dat enkel stuk, op dramatisch gebied in meer dan één opzicht verdienstelijk heeft gemaakt; want Cremer wordt voor de Noordnederlandsche tooneelliteratuur als de baanbreker der moderne richting beschouwd. Onze Antwerpsche artisten hebben aan de vertolking van Emma Berthold blijkbaar hunne beste zorgen gewijd. Volmaaktheid in alles en bij allen had men natuurlijk bij deze eerste voorstelling niet; doch elkeen was in zijne rol goed op zijne plaats. - Vooreerst Mevr. Marie Verstraeten, in de vrij ondankbare titelrol. In haar spel lag gedurende de eerste tafereelen eene berekende koelheid, waaronder zij krachtdadig hare geheime zielesmart verbergt, tot op het oogenblik dat Emma Berthold den schijnheiligen Casper ontmaskert en in uitgelaten verontwaardlging den lasteraar zijne snoodheid in 't aangezicht werpt. In dit aangrijpend tooneel heeft Mevr. Marie Verstraeten, als opvatting, als mimiek, als kracht van spel, waarlijk zich zelven overtroffen. - Mej. Elisa Jonckers, de jonge debutante van verleden jaar, speelde vrij goed de ingenue-rol. Laura Berthold had oogenblikken die waarlijk veel indruk maakten. Mej. Jonckers speelt met gevoel en bezit een wezentlijken aanleg voor de dramatische kunst. Natuurlijk is het nog slechts een jong talent, dat nog in menig opzicht hoeft geleid en ontwikkeld te worden. Het is derhalve te hopen dat Mej. Jonckers zich niet door overmatigen vriendenlof of zelfvoldoening zal laten verblinden, maar door studie en oefening, naar volmaking streven zal. Kunstenares in den hoogerin zin is zij nog niet; maar zij kan en zal het worden, indien zij althans ernstig voortstudeert en de opmerkingen harer kunstgezellen, vooral die van haren bestuurder M. Victor Driessens, gewetensvol benuttigt. - De heer Lemmens genoot, als altijd, veel bijval in zijne minnaarsrol. Zijn | |
[pagina 472]
| |
‘Edward Van Wilsveld’ was echter wel een weinigje te sentimenteel voor een zeeofficier. Doch 't komt ons voor dat dit gedeeltelijk aan de rol zelf ligt, die door Cremer, wellicht wegens het contrast met den majoor, wat te veel geïdealiseerd is. - Eene bijzonder gunstige melding verdienen nog de heeren J. Dierckx, een onverbeterlijke Majoor, en Van Kuyk (Casper), die aan zijne tartuffenrol veel karakter heeft weten te geven. - Ook de bijrollen waren in goede handen. Voor de tweede voorstelling had men andermaal een oorspronkelijk tooneelstuk gekozen: De hand Gods, het beste van onzen vlaamschen tooneeldichter Ducaju. Dit roerend drama vond zijn gewonen bijval - ‘un vrai succès de larmes’ - waarna het blijspel De gestoorde Bruiloft tranen lachen deed. Verder speelde men nog: De gedenkschriften van den duivel, en Marmeren beelden, beide naar het fransch; De Dronkaard, het gunstig bekend volksdrama van P.F. Van Kerchoven; Emma Berthold (2de opvoering) en een aantal blijspelen, waaronder het boertige stukje Soort bij soort, van Vanden Brande. Zooals men ziet is uit het oogpunt der kunst het begin van ons tooneeljaar uitmuntend, en met voel belangstelling wordt het vervolg te gemoet gezien. Zal men op den ingeslagen weg blijven voortgaan en voortdurend, trachten de belangen der tooneelisten zooveel mogelijk met die der kunst in overeenstemming te houden? Wij durven het hopen; maar ook en wel vooral, dat het publiek de loffelijke pogingen van ons Nationaal Tooneelgezelschap in voldoende mate moge steunen. A.J. Cosyn. |
|