- ‘Dank je wel. En hoe staat het leven? Goed?’ vroeg ik, nam mijn vriend onder den arm en wij gingen verder.
- ‘Zooals altijd opperbest. Alle duivels! wat waait het hier op de hoogte. Laten wij terugkeeren en onder langs gaan... Beroerde zomer! Ze hebben 't beter aan de Noordkaap.’
- ‘Dus tevreden; dat kan niet beter.’
- ‘En jij dan?’ vroeg hij, mij scherp aanziende. Je bent er ook al niet jonger op geworden. De grijze hairtjes, vriend lief, de grijze hairtjes en rimpels ook al? Une ride au front ce n'est rien, ‘ha, ha..., une ride... hum! c'est quelque chose!’
- ‘Gelukkige, vroolijke kerel!’ riep ik, hem vertrouwelijk op zijn schouder kloppend, uit.
- ‘Ah, bah? ben jij dan ongelukkig? Laat jij je kennen aan rimpels en grijze hairen? zijn dàt de slagboomen voor je geluk? Ah bah!’
- ‘'t Is waarachtig Saucis of ik je over mijn ongeluk spreek, terwijl ik juis bezig ben je eigen geluk te bewonderen.’
- ‘Wat iemand bewondert, benijdt hij, wat hij benijdt begeert hij, dus..... denk aan Stuffken en zijne collegies!’
- ‘Kostelijk, maar 't schijnt of jij een recept voor 't geluk in je zak draagt?’
- ‘Een recept?! Uil, merk je dat nou pas?’
De Bologne's insolentie deed mij verstommen, bijgevolg zweeg ik. Maar mijn vriend hervatte zonder zich veel om mijne geraaktheid te bekommeren:
- ‘Weet je wat ik doe?’
- ‘Nog niet, liet ik zacht als aanknooping van den haast afgebroken vriendschapsband, hooren.’
- ‘Ik sta om 7 uur op, ga naar beneden, ontbijt, lees de krant, ga naar m'n kantoor, kom s'middags thuis om te eten, ga weer naar m'n kantoor en kom dan weer thuis om te slapen.’
- ‘Veel afwisseling heb je niet....’
- ‘Och, wat, afwisseling?! Ik word nu 40 jaar, ik hoù dat leven tot mijn 50 vol, neem dàn mijn ontslag, verklaar me bereid om op te stappen of om nog wat te blijven, al naar