| |
| |
| |
Pijp en snaps.
Uit het studentenleven.
't Was eenige dagen na het Paasch-verlof.
De speelplaatsen van 't Collegie waren weêr vol studenten, en voortdurend werden nog koffers en sluitmanden naar boven gedragen, waarin de zorgvolle moeders niet nagelaten hadden een goed ‘meuken’ lekker blozende appels, bonbons, chocolade, en, voor grooteren van jaren, hier en daar eene gezonde flesch rooden te bergen.
In die eerste dagen van den nieuwen trimester leveren de Cours waarlijk een schilderachtig uitzicht op. De enkele nieuwen, vooral zij die nog in geen kostschool ‘gelegen’ hebben, - welk beeld in dat woord! - wandelen met het hoofd voorover en hangende armen heen en weêr, troosteloos als moesten ze mama en papa nooit meer weerzien; ze durven nauw de heeren toezichters, die, den sleutel rond den vinger draaiend, de nieuwe leerlingen gaan vragen ‘of zij 't al gewend zijn,’ in de oogen kijken, en zijn bijzonder verlegen als een troepje rhétoriciens met schalksche blikken hunne wat te lange of te korte broek of jas bekijken. Tot nog toe speelt er niemand, behalve de ongelukkige kadedderkens, uit de 8e, 7e en 6e, die door de heeren van de 5e en 4e van den eersten dag al worden verveerd gemaakt voor de strengheid van dezen of genen leeraar, en voor de heete soep die zij nog zullen eten, eer zij uit dat verwenscht gevang zullen geraken! Intusschen, van die soort van ‘anarchie’, die het ledigen van koffers en manden, het verdragen van bedden en beddengoed op de dortoirs te weeg brengt, maken de farceurs uit de hoogere klassen gebruik, om hier en daar gestolen weg een pijpje te rooken, au risque d'attraper 4 notes, of liever gaan ze in deze of gene alcòve eene mand openbreken, en zich quia nominor leo eigenaar verklaren van al wat bovengenoemde mand aan lekkernij mag behelzen.
| |
| |
***
De naderende stappen van den toezichter hadden juist een viertal rhétoriciens, rookers als Turken, den schrik op den hals gejaagd. Op één, twee, drie waren sigaren en pijp in de zakken verdwenen, had elk een koffieboontje in den mond om den reuk van den tabak te verdrijven, en stoof de heele bende, met daverend gerucht, den trap van den dortoir af, om, heel ernstig en zonder van iets te gebaren, in eenen hoek der speelplaats, rond den doorsneden en doorkerfden populier, te gaan praten.
- ‘Drommels!’ zei Jan Symen, een korte dikzak, maar met bloedroode kaken en dubbele kin, eene hoedanigheid die hem onder het studentenvolkje den onuitlegbaren naam van Geubbel had doen verkrijgen, - ‘zoudt ge gelooven, jongens, dat men nog liever zou schouwvager worden dan student in zoo'n prison!.... Nooit rooken, nooit een oogenblikje vrijheid om een glaasje te snippen! En vindt men dan al eens occasie om een lekker trekje te doen, dadelijk komt die lange zweep van 'nen surveillant achter u! Ziet, mannen, we moeten absoluut een middel vinden om op onz' zeven gemakken en ongestoord, zooveel als de beste professor, onze pijp te kunnen rooken!...’
- ‘Dat is altemaal heel goed en wel, Geubbel,’ antwoordde Jefke De Smet, - een van die aardige mannetjens die nooit een woordje te veel zeggen en die men in Braband ‘'nen zekeren’ noemt, - dat is altemaal wel, en ik zou de eerste zijn om meê te doen! maar dat middel bij de hand krijgen, dat is de kunst! Ik heb ik er al zooveel geweten die meenden dàt ze voortaan niets meer te vreezen hadden en die het zich oprecht lieten deugd doen! maar hoe lang bleef het duren! De professors zijn te slim, jongens! En dan, die leelijke vensters, die van alle kanten op de speelplaats kijken! En dan die overdragers en die scrupuleuzen. 't Is maar, zulle, dat om weer ‘peu régulier’ te zijn 'lijk verleden jaar, en van heel den trimester geene sortie meer te verkrijgen, dat het daarvoor tijd genoeg is!... Wat denkt gij ervan, Gène?.., Ik voor mij en zie geen ander kans om te rooken, dan te
| |
| |
wachten tot dat het op de wandeling regene en dan onder den parapluu te rooken, of allen op den loop te gaan en in de herberge te wachten tot de ‘rangs’ terug komen!...
De aangesprokene Gène was een magere, lange, bleeke Antwerpenaar, met ros haar en dito wenkbrauwen. Geene poets wierd er gespeeld of Gène was van de partij. Lang reeds stond zijn naam op het vreeselijke ‘Livre noir’, en om tweemaal op drie maanden 24 slechte noten te krijgen en ergo ‘peu régulier’ te zijn, daarom moest de goede jongen zich niet het minst geneeren. Ook stond hij geboekt als de eerste ‘vlugge’ van het College! Voor de rest een goed hart, rechtzinnig met alleman, behalve met den strengblikkenden subrigent met wien hij meer dan eens een appeltje te schillen had, de slimste om brieven, boeken en jenever binnen en buiten het College te ‘blauwen’, zonder dat er die langneuzige overheid iets van wist, en een eerste liefhebber van ondersteken, d.i. van 's nachts de snorkers onder de matras te keeren... Onze Gène dus, die ondertusschen zijnen ‘Lierenaar’ had uit den zak genomen en daarmeê naarstig in den armen boom eene pint aan 't kerven was, deelde geenszins het gevoelen van het te zekere Jefke De Smet. Ook was het eerste woord dat hij ten antwoord gaf een misprijzend: ‘Poltron! Je vous reconnais là!’
Dadelijk verstonden de mannen dat Gène weêral dieper door de zaak had gezien dan zij, en dat zijn ‘vindingrijke geest’ zeker het verlangde middeltje had gevonden.
- ‘Jongens’ begon Gène, zijn mes in den broekzak bergende, ‘is er geen verraad?...’ - allen keken rond - ‘zooniet, dan zal ik u een geheel plan uiteendoen dat onfeilbaar lukken zal!... Onze kliek telt acht maten, niet waar? allen mannen op wie men mag staat maken! Welnu, indien gij tevreden zijt, stel ik voor, eene rookers-maatschappij in te richten, wat ons alle maanden vijf of zes keeren het zoete tabaksgenot verschaffen zal!’-
Heel het gezelschap sloot zich dicht in een; aller oogen vestigden zich vol hoop en nieuwsgierigheid op den scherpzinnigen deugeniet.
| |
| |
Gène wachtte niet eens tot men mondelings zijn ontwerp had goedgekeurd, - hij las die goedkeuring klaar genoeg op aller gezichten! - en dadelijk ontwikkelde hij dan ook met ernstige stem, zijne gedachte:
- ‘Ge weet allen, mannen, dat er op den toren van 't gesticht eene groote kamer is, waar de knechten vroeger de schoenen moesten poetsen. Dàt zal onze vergaderzaal worden, en ik beloof u dat ik, eer twee dagen verloopen, 'nen sleutel hebben zal, die ons daar zal binnen brengen. Wij zijn met acht leden; we maken een reglement, kiezen onder ons 'nen voorzitter, die de zittingen bijeenroept, en 'nen schatbewaarder, die het geld dat wij zullen uitleggen om tabak en snaps te koopen, zal bewaren. Eindelijk nemen wij allen 'nen valschen naam, onderteekenen aldus eene formule van lidmaatschap, formule die ik zelf zal opmaken - en we beloven, in plechtige zitting, nooit aan eenen profaan, 't zij superior, professor, surveillant of medeleerling, 't zij broeder zelfs, een enkel woordje te reppen, dat het bestaan onzer societeit zou kunnen verraden! Vindt ge dat ontwerp niet goed?...’
Gansch het kliekje sloeg den spitsvinnigen Gène vol vreugd op den schouder, en toonde door een luidruchtig ‘bravo!’ hoezeer men met zijn plan was ingenomen.
Alleen Smetje twijfelde nog een beetje aan de mogelijkheid om zoo 'n idée tot waarheid te maken.
- ‘Gène, jongen’ sprak hij, den vinger half op den neus, half op het voorhoofd leggend - ik moet u proficiat wenschen voor uwen vond! Doch, ik zie nog niet hoe wij er zullen in gelukken ons aan de surveillance te onttrekken, zonder kwade vermoedens op te wekken en dadelijk verraden te zijn; wij bijzonder, die het voorrecht hebben het meest bewaakt te zijn! En dan, wanneer zullen wij kunnen vergaderen? Onder de Lessen kan 't niet zijn! Onder de Studie ook niet!... Gedurende den Speeltijd is 't even gevaarlijk!... Denkt gij misschien van 's nachts...’
‘Onnoozele!’ viel Gène hem in de rede!’ gij ziet niet verder dan uw neus lang is! Weet ge dan niet dat het magazijn van 't Collegie alle zaturdagen, gedurende de recreatie na den
| |
| |
noenmaaltijd open is, om ons toetelaten versch lijnwaad beneden te halen, en dat dezelfde trap die er heen leidt ook naar den toren gaat? Niets is klaarder dan dat! De ééne nu, de àndere later, verlaten wij de speelplaats en gaan naar boven; is de toezichter in 't magazijn niet dan stuiven wij gauw den toren op, naar onze vergaderzaal; is hij er wel, dan blijven wij eenige minuten daar, we futselen een poosje in koffer en mand, en dan, als de kans klaar is, keeren wij op ons gemak terug - en trekken stillekens naar boven!... Ook zouden zij die er den moed toe hebben, een paar uren van hunne nachtrust kunnen ontnemen, om op hun gemak een lekkere pijp te gaan rooken, en ik voor mij zal het meer dan eens beproeven!... Zijt ge nu allen overtuigd dat mijn plan niet anders kan dan lukken?...’ - Allen, ook de Smet, knikten toestemmend. - ‘Welaan dan’ ging hij voort, ‘'t is morgen Zaturdag, en dus goê kans! Tracht tegen 6 ure 's avonds allen op den toren te zijn: wij zullen er onze eerste zitting houden, onzen voorzitter kiezen, en de eeden afleggen. Daar het op dezen tijd van 't jaar om 6 ure al donker is zal ik zorgen voor licht... Nu allen uiteen!... Ginds komt de surveillant!... En vooral geen woordje van dit alles!’
De acht zamenzweerders verdeelden zich in twee, drij groepjes, en begonnen zoo ernstig als was er van geene poetserij spraak geweest, de speelplaats op en nêer te wandelen...
***
Dien avond was de toezichter der studiezaal getuige van eene echte zeldzaamheid. Gêne, die gewoonlijk zijne studieuren doorbracht met onophoudelijk aan zijn potlood te snoeien, zijnen naam in groote letters in zijn lineaal te snijden, of, al was hij reeds is rhetorika nog met geknauwd papier naar 't hoofd van zijne makkers te gooien; - Gène, die voorzeker de grootste babbelaar was die ooit op 'nen lessenaar zijn broek had versleten, - Gène was nu van het begin der studie af, zoo stil als een muisje, met den moesten ijver der wereld aan het schrijven geweest.
‘Er zal meer vreugd zijn in den hemel voor de bekee- | |
| |
ring van één enkelen zondaar, dan voor het zalig worden van 99 deugdzamen’ - had de vrome toezichter gedacht. Doch de bekeering was van korten duur. Weldra werd pen en inkt in den lessenaar geborgen, het beschreven papier een laatsten keer herlezen, en de oude kat ging op de koord... paf! een vervaarlijk groote bal geknauwd papier vloog zoo even boven de hoofden, vlak in den hals van het zekere Smetje.
Wat had dien woelzieken jongen dan zoo een gansch uur bezig gehouden? - Indien gij op dit oogenblik zijn groot woordenboek van Quicherat opensloegt, en uit het linnen overtrek dat welgevouwen papier te voorschijn haaldet, dan zoudt gij daarop lezen:
| |
Reglement.
Art. 1. Er wordt eene maatschappij gesticht, onder den naam; ‘Pijp en Snaps’, met kenspreuk: les murs mêmes, seigneur, peuvent avoir des yeux. |
Art. 2. Zij heeft voor doel hare leden de loffelike gewoonte van tabak en snaps te doen behouden en versterken. |
Art. 3. Het bestuur is samengesteld uit eenen Voorzitter, gelast met de uitvoeringen van 't reglement, en het bijeenroepen der zittingen; verder een' Penningmeester en werkende leden. |
Art. 4. Elk lid verbindt zich plechtiglijk over de werkzaamheden der societeit het grootste geheim te bewaren. Men betaalt elke week 10 centiemen, ten einde in den aankoop van tabak en drank te voorzien. |
Art. 5. Voorzichtigheidshalve zal alleen de helft der leden de gewone oefeningen bij beurtverandering bijwonen. |
Art. 6. De Voorzitter is van rechtswege op alle oefeningen tegenwoordig. |
Onnoodig te zeggen dat het Wetsontwerp-Gène zonder discussie of amendementen werd gestemd, dat het Voorzitterschap aan den kundigen uitvinder en stichter der maatschappij werd opgedragen, en - dat dadelik de oefeningen begonnen.
| |
II.
Nooit bekleedde een Voorzitter met zóóveel ijver en bezorgdheid zijn eervol ambt, als de gekozene van Pijp en Snaps.
| |
| |
En nooit ook, droeg iemand met meer trots zijnen titel. En geen wonder! die waardigheid had aan Gène als 't ware het diploma van ‘hoofdman aller kwajongens van 't gesticht’ afgeleverd - iets waarover de brave gezel zich niet weinig preusch voelde.
Nu ging er geen enkele der samenzweerders ‘in 't stad’ of een heele vracht sigaren, tabak, enz. en daarbij eene lekkere flesch klaren, werd - ondanks de douaniersoogen van poortiers en toezichters - binnen gesmokkeld. - Geen Zaterdagavond, of van zoodra het magazijn werd geopend, verliet onze president met zijne makkers, de een vóór, de andere na, de speelplaats: zij stoven de trap op en waren op een, twee, drij, in het ‘lokaal’ vergaderd. Dan werd de kleine vierkante deur zorgvuldig dicht gemaakt, en met eene soort van dwijl behangen, opdat de tabakrook niet te zeer naar buiten trekken zou. Op een teeken des voorzitters werden 4 solfertjes aangestoken, en 4 monden begonnen te dampen, als locomotiefschouwen... Dàt hadt ge moeten kunnen bijwonen! Dàn hadt ge die schelmachtige gezichten moeten zien, die vreugdestralende oogen, welke met zooveel bewondering de blauwe tabakswalmen zagen opkronkelen, dat voorhoofd, door geen enkelen rimpel misvormd, waarop gansch het kapittel verboden vrucht uit het Eden stond te lezen, dien satyrische, ietwat duivelachtigen lach die rond hunne baardelooze lippen speelde, en scheen te zeggen, met den psalmist:
‘O quam bonum et quam jucundum, “fumare” fratres in unum!!’
En waarlik, de goede jongens verdienden het!... Men is niet voor niemendal door den Schepper met rede en verstand begaafd; men bezit ook niet te vergeefs van moeder Eva - God wil haar lieve ziele hebben! - dat kostelik erfdeel, de zucht naar verboden en verborgen waar.
Vooral - en dit is voor mij in 't bijzonder altijd een argument, 'k zeg niet ad hominem maar ad renversandum (!) geweest - men heeft niet vruchteloos hooren vertellen, wat al poetsen en schelmerijen tusschen diezelfde vier muren in den tijd van vader of oom gespeeld zijn geweest, door diezelfde
| |
| |
hooggeleerde en hooggestrenge heeren, leeraars en toezichters, die nu in hunne magistrale waardigheid gedrapeerd, er uit zien als hadden zij niet de minste peccadille op 't geweten!... Oh! het goede voorbeeld! het goede voorbeeld! heeren leeraars, die ook eens jong waart! Verba dicunt, exempla trahunt, is het axioma dat gij zoo dikwijls op profetischen toon en met opgestoken vinger uwen schapen hebt voorgezegd!... En zoo gij weten wilt waarom die goede zielen in de balken der gaanderijen hunne namen snijden, denk dan maar even dat wellicht ook uw naam daar nog in volle letters te pronken staat! Ten anderen, wat aangaat het ‘besnijden’ van deuren, muren en lessenaars, over dat alles is een hoogst belangwekkende studie te maken. Dààr ligt - réduit à sa plus simple expression - het gansche leven van den armen gevangene dien men pensionnaire heet, en al die hieroglyphen zijn voor het tegenwoordig geslacht als een open boek, waarin zij troost en moed putten, in hunne afgezonderde verlatenheid, net gelijk Robinson zich gesterkt vond bij het ontdekken van zekere... sporen van blanken, die vóór hem op eenzame rosten gezucht hadden! - Hier is het de naam van een' leerling die in 44-45 student was in Rhetorika. ‘Encore 80 jours et vive la liberté!’ staat er onder geschreven... Ginder staan, in een hart besloten, de volgende teekens:
AUGUST O. - ROZAL...
en daaronder een half uitgesleten datum, Is dat geen gansche jongelingsroman in twee woordjes besloten? Was die datum de dag eener eerste ontmoeting, eener eerste scheiding bij 't vertrek naar de kostschool, de dag van een langgedroomd en vurigbetracht bezoek misschien, waarin het slimme Rozalieken de rol wist te spelen van zuster of nicht?... Op eene derde plaats is het de aanduiding van een' vacantiedatum, vergezeld van eene pijp en eene flesch, en daaronder: à bas les concours!... Wat zal steller dezes het zich hebben laten wèlgevallen, na die vervelende prijskampen, na gansch een' semester blokken en gedwongen spelen!... Doch genoeg philosophie, of wij vergeten nog onze rookers!
| |
| |
Het lokaal der maatschappij Pijp en Snaps was, gelijk wij gezegd hebben, een gewezen ‘schoenkot’, om het technieke woord onzer collegiën te gebruiken. Twee kleine glazen dakpannen verlichtten het, en twee kleine banken waren er de eenige meubels; - Hoog genoeg dus, - een echt zwaluwnest! Was het vergadering, dan zag men een voor een de vrienden den trap opsluipen; stillekens aan de kleine deur tikken onder 't mompelen van een wachtwoord; ging dan de deur open, dan zaagt gij de tronie van den hooggeachten heer prezitter lachend te voorschijn komen en de heeren leden welkom heeten; want altijd was onze Gène de eerste in het vuur, gelijk hij zulks hiet. - Ik herinner me nog dat wachtwoord en zijn historisch ontstaan. De toenmalige regent had altijd het woord op de lippen: raro unus, nunquam duo, semper tres, zelden alleen, nooit getweën, altijd met drijen. Als een goed Voorzitter, had Gène gezegd, bezoek ik zelden ons lokaal alleen - ten ware ik 's nachts een pijpje wilde doen; nooit houden wij dan met de helft der leden in eens zitting, dus met vier. Het wachtwoord zal dus zijn: raro unus, nunquam duo - en ik zal antwoorden: semper quatuor!
Zóó waren reeds een goed aantal weken voorbij en niets nog had den rookersclub verontrust, als een onvoorzien toeval zich voordeed. Den 13 Juli was het de naamdag van onzen president; dus dàt zou een feest zijn! Eenige dagen te voren moest Gène het bezoek krijgen van zijnen broeder, en hij zou van die kans gebruik maken om eenen duchtigen voorraad ‘levensmiddelen’ op te doen. Niet min dan drij flesschen cognac, een geheele doos sigaren wist hij over de grenzen te smokkelen, en met algemeen stemmen werd beslist dat de feestdag des hoofdmans door eene algemeene vergadering zou gevierd worden. De 13e was juist een Zondag, zei Gène, dus, namiddag, van 1 tot 3 uitspaningstijd. Dàn, naar boven, en - leve de vreugd!
De verlangde dag kwam; het noenmaal was geeindigd, en op een weerlicht hadden de acht schelmen de plaat gepoetst, en 't ‘lokaal’ bereikt.
Twee dakpannen werden opgeschoven om den rook door te
| |
| |
laten. Gène verklaarde de zitting geopend, en gaf aan allen het woord, dat was, verlof om te smooren. De flesschen kwamen te voorschijn, en hartelijk werd er op den voorzitter gedronken, alsook op den langen bloei van het genootschap...
Doch, indien onze voorzitter op dat oogenblik had geweten wat er omging op de speelplaats, dan had hij met even veel grond als Frollo uit de Notre Dame, op de muren des lokaals dat schrikkelijk woord mogen schrijven: anafkh, noodlot! - Een lid zijner familie was - ongevraagd en onverwacht - in de collegiestad aangekomen, en had van die gelegenheid gebruik willen maken om den jongen met een bezoek te vereeren! Overal werd onze Gène gezocht. Bij elken leeraar werd aangeklopt of Eugène Lipmans niet daar was... Vergeefs! Geen Lipmans te vinden! - ‘L'élève ne se rendra nulle part, sans la permission du surveillant’ mompelde reeds de toezichter tusschen de tanden, terwijl hij den cour op en neêr liep; maar nauwelijks bemerkte hij, dat niet enkel Lipmans maar ook al zijne gezellen van de speelplaats afwezig waren, of hij voegde er dreigend bij: ‘Se soustraire à la surveillance est un fait des plus graves!’ En hij - twee woordjes in de oor van een zijner collegas - en op zoek, naar den afwezige!
Doch - niet en weet, niet en deert, - zegt het spreekwoord: onze rookers lieten het zich intusschen niet minder goed gevallen! Reeds toonden een aantal eindjes sigaar dat de cubas van den voorzitter lekker werden bevonden, en de roode gezichten waren de beste lofspraak op den cognac.
Gène was tot de opgeschoven pannen genaderd, en keek rookend naar buiten, waar diep onder hem, de hof der professors zich uitstrekte.
- ‘Ziet ze ginder eens rooken, de zelfzuchtigen!’ riep Gène uit.
- ‘Wie?’ vroeg Smetje.
- ‘Wel, de professors! wie anders? Ziet ze eens lachen, in 't lommerken!... Ge kunt zien dat ze 't meugen, hi! hi! hi!...’
| |
| |
- ‘Is dat onze grolpot niet, die lange daar, onder den notelaar?...’ vroeg Smetje half kwaad. - ‘Hij moest mij ook gisteren weêr mijne leçon de mémoire doen opzeggen... Zóó zie - en hij streek met den pink over de bovenlip - en deze borrel op uwe gezondheid, hoort ge, lange grolpot?...’
- ‘Nu, ge moet toch bekennen,’ zei de dikke Geubbel, ‘dat wij ze niet weinig foppen, wij!’
- ‘Ze moesten eens kunnen zien met hoeveel lust wij hier boven zitten te feesten!’
‘Foppen!’ riep Gène begeesterd uit. ‘Dat is nog nooit of nooit in een enkel collegie uitgevonden! Onze rookersclub is voorzeker eene der grootste uitvindingen van de XIXe eeuw. Hier zitten “dampen” op onz' zeven gemakken, net gelijk advokaten die op hun renten leven! Weten dat we op dit oogenblik zelf in strijd zijn met al de punten van 't Schoolreglement. En toch gerust voort mogen rooken, rooken dat de wolken de venster uitslaan, en drinken op de gezondheid van diezelfde heeren professors, die, daar beneên misschien bezig zijn met gal te spuwen tegen ons!... Ziet! ik zou dansen van blijdschap... zoo ik niet vreesde gerucht te maken!...’
- ‘En dàn waart ge voorzeker verraden!’ - klonk eene basstem van achter de deur. En eer zij er hadden kunnen aan denken flesch of sigaar te bergen, - paf! daar vloog de deur open, en verscheen de dreigende oogslag... van den toezichter!
Anafkh! Pijp en Snaps was verloren!
Beschrijven met wat ellenlange gezichten onze acht leden al hunnen voorraad zagen in beslag genomen, en hoe het reglement uit Gène's zak werd te voorschijn gehaald! zeggen met welke trage stapjes onze rookers één voor één den hoogen trap afdaalden, zonder eene enkele maal te durven opzien, en - zwijgend, de cour betraden, gelijk een bende ter dood veroordeelden - dat ware onmogelijk!
De goede zielen waren letterlijk uit hun lood geslagen! De schrikkelijke werkelijkheid, die daar voor hen stond als de onverbiddelijke Parken, liet geene hoop meer over!
| |
| |
***
Dien avond had de voorzitter van de ontdekte club zich nauwelijks ter ruste gelegd, of een groote schaduw hief behoedzaam de gordijn der alcove op, en raakte des jongelings arm.
De arme jongen rilde onwillens, stond op, en volgde zonder tegenspreken dengene die hem geraakt had, tot een anderen vleugel van 't gesticht, in eene half donkere kamer, waar hij - bij zijne intrede - als zoovele bedreigingen de ernstige sombergeplooide aangezichten van het gansche leeraarkorps ontmoette.
Gène verstond alles: hij was voor den geduchten ‘grandconseil’ verschenen, en ging geoordeeld worden!
Kort was de zitting.
Op somberen toon werd door zijn respectieve professors de beschuldigingsakt uitgebracht. Dit kwam zoowat hierop neer:
‘Eugène Lipmans, geboren te Antwerpen, leerling van Rhetorika, heeft:
1o Eene maatschappij gesticht, met het doel zich zelven en zijne medemakkers aan het toezicht der overheid te ontrekken;
2o Met het doel om zonder oorlof der overheid zaken aan te koopen en te gebruiken, door het reglement ten strengste verboden;
3o Die maatschappij, volgens den datum harer stichting, heeft zeven weken bestaan en hare vergaderingen gehad;
4o In die vergaderingen werd daarenboven zonder eerbied van de overheid gesproken, en werden de leeraars in het volvoeren hunner plichten bespot.’
Wat kon de goede jongen tegen dat alles inbrengen?..... Het aangeslagen reglement bewees alles ten klaarste!... Hier viel niet anders te doen dan te bekennen!
De straf was dan ook groot:
‘Eugène Lipmans en zijne zeven makkers zullen van heden 13 Juli, tot aan de Prijsuitdeeling toe, geen enkele maal, met wien 't ook zij, mogen uitgaan; daarenboven zal de eerst- | |
| |
genoemde, als de meestplichtige van allen, eene geheele maand van alle wandelingen verstoken blijven, en elken dag twee hoofdstukken uit Demosthenes Philippikoi vertalen.!’
Voegen wij er enkel bij dat het schrikkelijkste deel der straf welzeker liet laatste was, daar onze arme jongen - gelijk de meeste zijner collegas - tenminste genoeg in 't Grieksch t' huis was om het te lezen!
Leuven.
Pol. De Mont.
|
|