| |
| |
| |
Poëzie.
I.
Zij rusten niet...
door den Dichter voorgedragen op het Banket van het XVe Nederl. Congres te Brussel.
Zij rusten niet, zij rusten niet,
Wie 't schoone mag verrukken,
Die ijvren op het Taalgebied,
Die worstlen met het Woord en 't Lied
Om waarheid uit te drukken.
De kunst is lang, het leven kort,
De prijs, waarom gestreden wordt,
Is schoon, maar hoog gehangen.
Zij sterven niet, zij sterven nooit,
Die dezen prijs verwierven.
Een lijkbus, met een krans getooid,
Ken graf met bloemen overstrooid,
Verkondig dat zij stierven;
Hun stof verga, verwaai - geen nood,
Is Maerlant weg, is Vondel dood?
- Zij leven, want zij spreken.
Van nageslacht tot nageslacht,
Van eeuw tot eeuw weêrklinken
Hun godenzangen, zwaar of zacht,
Die met hun oude en nieuwe kracht
Het lied der smart, het lied der vreugd,
Het vroolijk lied van liefde en jeugd,
Dat eeuwig jong zal blijven
Zoo ver er wolken drijven.
| |
| |
Zij achten 't niet, zij kennen 't niet,
Die waar het hart ons vol bij schiet,
Ons oog een zachten traan vergiet,
Hun ‘maar wat geeft het?’ vragen.
Die laagheid strekt zichzelf ten straf;
't Slijkwroetend zwijn beloont zijn draf.
Der zon in 't oog te staren.
De schoone kunsten sieren 't land
Waar zij haar kracht in toonen,
De kunstmin, meer dan diamant
Of bloedrobijn, de kronen.
Heil vorst en volken, die 't beseft,
Den kunstenaar eert, beschermt, verheft,
Onsterflijke eer erlangen!
Augusti 1876.
| |
II.
Heilwensch
aan mijnen kunstvriend August-Loseph Cosyn, bij zijne Echtvereeniging met Mej. Maria Th. H. Quaekx. - 12 September 1876. -
't Verschiet glanst schoon, mijn jonge vriend,
Waaruit we uw toekomst op zien komen,
Een toekomst waar ge 't heil in vindt
Der stille levensrust, het doel der jonglings droomen.
Thans, vriend, lacht ja, een nieuw bestaan
In 't lokkend kleed der liefde u aan.
De nacht, de neevlen zijn verdreven,
't Is zonnenopgang in uw leven!
Uw sombre dagen zijn voorbij
Van treurige eenzaamheid en droomerij.
| |
| |
En daar, daar vond uw hart het hoogste goed:
Een gezellin naar uw gemoed,
Die met u denkt on streeft en op uw wegen
Des levens bloemen bloeien doet.
Wat anders deed de Liefde u droomen?
Wat vraagt de wijze denker meer,
Die 't heil niet zoekt, waar 't goud mag stroomen,
Maar in de vrome deugd der vrouw?
Op zulk verbond der liefdetrouw,
U hebben Liefde en Kunst verbonden,
Twee wezens smeltend in elkaâr,
Als vastvereenigd zielenpaar,
Dat mint tot beider jongste stonden.
Och! 'k weet het, Vriend, ik weet het wel,
Wat gloed uw dichtgeest zal doen blaken,
Wat zoet uw teeder hart zal smaken,
Bij haar die u tot trouw gezel
Des levens koos - uw kunstgaaf eerde,
Maar 't meest uw rein gemoed waardeerde.
August, 'k zie in verbeelding thans,
't Genot uw woning binnenvloeien.
Wat heerlik avondnur! wen gansch
Van werk en zorgen vrij, die u aan ambtsplicht boeien,
Ge u bij den huiskring schaart, die al uw heil besluit.
Bij 't geestrijk vrouwtje rust gij uit,
En deelt met haar geleerdheidszegen,
Die heel een wereld op kan wegen. -
Maar, 'k smeek den Hemel nog om méér:
Eer 't zonlicht van September keer,
Ligge op uw ega's schoot het eerste spruitje neêr!
Vrouwe Van Ackere, geb. Doolaeghe.
Diksmuide, 12 September 1875.
| |
| |
| |
III.
Voor de vrijheid.
De harten kloek verstaald, de blikken fier geheven!
Den mannenmoed en wil vereenigd in 't gevaar;
Dat niet één spier verroer', dat geener handen beven;
Vooruit! 't beslissend uur is daar.
De harten kloek verstaald: ruimt weg wat u kan schaden;
Weest voor geen spooken bang in 't donker van den nacht,
Weest mannen, onversaagd en tuk op heldendaden,
Vooruit! als helden toont uw kracht.
Op! uit uw veil'ge woon, langs 't pad van bange smarten:
De Vrijheid slaakt een kreet, van wanhoop en van nood;
Vermetel wil men haar door dwang en onrecht tarten,
Men wil haar martlen tot der dood.
Vooruit! verlaat uw kroost, uw gade, al uw beminden,
Verlaat uw beurzen goud; ijlt gindsche rotsen af
Door vuur en water en door schrikbre storremwinden;
Op - naar uw plicht, uw eer, uw graf!
Snelt heen waar hulp behoeft, wilt niets of niemand vreezen;
Omknelt uw wapen forsch, bereidt u tot den strijd;
Zegt vaarwel wien gij mint, 't kan de allerlaatste wezen;
Houdt kloek uw hart, toont wie gij zijt!
‘Kloek houden,’ is 't bevel; vereenigt al uw krachten,
Opdat, wat ge ook mogt zien, u niets met schrik vervull';
Gij moet u aan verderf, aan tijgerlist verwachten,
Aan dolle woede, aan leeuwgebrul.
Verzamelt u, 't is tijd!... hoort! 't galmt in de verte
Van 't kermend angstgeschrei dat opstijgt te allen kant!
Op, mannen! op, 't is tijd! naar 't kamp van wee en smarte
Vooruit! voor 's menschdoms duurbaarst pand!
Alveringhem, 18 September 1876.
| |
| |
| |
IV.
Herinnering.
Le Souvenir, - Mathilde Ledoux vrij gevolgd.
Herinnering, gij zijt de ziel van 't leven;
Gij blijft ons bij na onheil en geluk;
Gij blijft ons als een schim van heil omzweven,
Verzoet ons lot in kommer, smart en druk.
ô Zîelsvriendin, die, trouwer dan de vrinden
Als 't ongeluk zich aan onz' schreden hecht,
Ons niet verlaat, maar bloemen weet te vinden,
Die ge in de doornenkroon des lijdens vlecht.
Gij leeft nog steeds wen alles is verdwenen;
Dat eens ons streelen kon het lustig hart;
Als eens de zon des heils was uitgeschenen
Liet God slechts u aan de arme droeve smart.
Trotseren wij den dood van een' beminde,
Doe zulk vaarwel den levensmoed niet vliên;
Herinnering doet ons de hoop hervinden,
De zoete hoop van 't blijde wederzien.
Antwerpen.
| |
V.
Lijden.
Als eindlijk ook een man eens 't gewicht des lijdens kent,
dan vangt hij aan te zuchten, te kermen zonder end,
en pralend met zijn wonde, vervolgt hij gansche dagen
zijn vrienden met het morren om (vaak verdiende) plagen.
Maar lijdt een zwakke vrouwe, dan slaat ze de oogen neêr,
en lijdt en weent in stilte, al lijdt zij nog zoo zeer;
gebogen over 't naaiwerk, draagt zij de ondraagbre smarte
in 't heiligdom verborgen van 't afgemarteld harte, -
besloten eer te sterven, dan door éen woord of kreet
Zich te uiten... 't komt wijl hier slechts de vrouw te lijden weet.
Antony Deschamps vrij gevolgd.
|
-
voetnoot(*)
- Het was tijdens het XIV Nederlandsch Letterkundig Congres, dat de heer Cosyn met Mej. Quaekx voor 't eerst kennis maakte.
|