De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 376]
| |
genstaande de vele en omvangrijke werken, daaraan door kunstijveraars aller nationaliteit besteed. Daarvan is men spoedig overtuigd wanneer men de gewetensvolle studiën doorbladert door den heer Gregoir onder bovenstaanden titel in het licht gegeven. Zonder twijfel is van dit boekdeel der Documents historiques het biographisch gedeelte verreweg het belangrijkste. Het maakt ons bekend met eene menigte, toe nog toe verwaarloosde kunstenaarsnamen, waarvan er velen echter, in de Belgische, Nederlansche en Fransche scholen eene eervolle plaats toekomt. Zooveel mogelijk is gepoogd - en dikwijls met goeden uitslag - het leven dier kunstenaars in betrekking te brengen met de tijdsomstandigheden, beelden voortestellen, levend en handelend in den cader van hunnen tijd. Hoeveel dit op eene drooge naam- en jaartalopgave voorheeft, springt in het oog. De biographie van Mme Delanoue, b.v., geeft den schrijver gelegenheid, op den geestdrift te wijzen, waarmede koning Willem hier, in 1815, werd ontvangen. Toen zong men op den stadsschouwburg: ‘Guillaume est le meilleur des rois,
De ses sujets il est le père,
Et c'est sur les plus sages lois,
Qu'il base son règne prospère.
Ciel! répands sur lui tes faveurs!
Qu'il soil heureux autant qu'on l'aime,
Et qu'il trouve dans tous les coeurs,
Le seul éclat du diadème!’
eenige jaren later echter vervangen door het liefelijke: ‘La mitraille a brisé l'orange’ enz. Een beredeneerd artikel betrekkelijk het clavecijn, eenige gegronde opmerkingen over dramatische muziek en de korte levensschets vnn Cornolis Burgio (een onbekend gebleven muziek beoefenaar) voeren ons tot een twaalftal onuitgegeven brieven van Albert Grisar. | |
[pagina 377]
| |
Die epistels, al herinneren ze - voor wat taal on stijl betreft - juist niet aan Mme de Sévigné, zullen echter met belangstelling worden gelezen. Meest allen handelen over de opvoering van Grisar's eerste werken; er spreekt uit die brieven een open karakter, een edel en geestdriftig gemoed. Zij laten ons toe een blik te slaan in de operawereld van voor veertigjaren - den bloeitijd van Rossini, Meyerbeer, Halévy, enz. Zij werpen een helder licht op de vele hinderpalen eener kunstenaarsloopbaan, die een blijvend spoor heeft nagelaten. Het boek wordt gesloten met tal van oude liederen uit handschriften en zeldzame uitgaven verzameld. Het valt niet in ons bestek over de samenstelling daarvan uitspraak te doen; wij laten daarvoor het woord aan meer bevoegden, en bestatigen slechts dat enkele dier melodiën die ons ten gehoore kwamen recht lief zijn en wel waard der vergetelheid te worden ontrukt. Ten slotte wenschen wij met dit werk den heer Gregoir geluk en hopen weldra zijne verdere nasporingen op het kunstgebied met een hartelijk ‘welkom’ te mogen begroeten. Antwerpen, Ang. 1876. V.A. dela Montagne. | |
II.
| |
[pagina 378]
| |
aantrekkend, heeft hij onze dramatische letterkunde met eene berijmde tendenz-comedie willen verrijken. - Nu, de moeilijkheid in aanmerking genomen, mogen we gerust zeggen dat de schrijver van ‘'t Gesticht van Mr Dankaart’ zich op voortreffelijke wijze vandie taak heeft weten te kwijten. Zijne versificatie in ‘Mijnheer Rammenas’ is doorgaans ongedwongen en vloeiend, zoodat de dialoog door 't rijm schier niets heeft verloren van die losse natuurlijkheid, welke voor de Comedie eene hoofdvereischte is. Wel zou eene àndere, wat min verouderde en meer germaansche dichtmaat ons meer genoegen hebben gedaan; doch de heer Van Eyck heeft (b.v. door middel van talrijke enjambementen) alle rhetorikale stroefheid zooveel mogelijk vermeden. Jammer dat de lezer nog al eens op misstellingen van klemtoon stoot, wat natuurlijk de harmonie der verzen niet bevordert. B.v. ̆ - ̆ - ̆ - ̆ - ̆ - ̆ - ̆ ‘Ja moe-der, 't isâ-alzoo.-De rid-der zal-hier komen.’ Volgens den zin moet zeker het woordje hier, even zoozeer als in het voorgaande vers, geklemtoond zijn, en mag dus in de versmaat vast niet als een korte silbe, d.i. schier toonloos worden aangewend. Zoo valt daarentegen, een bladz. verder, in ‘Die eedle kinderdeugd ligt mij aan het geweten’ de klemtoon ten onrechte op het onderstreepte lidwoordje, dat in de uitspraak toch bijna geheel toonloos zijn moet. Tot dusverre de prozodie. Wat taal en stijl betreft, die zijn bij den heer Van Eyck vrij goed Nederlandsen. Alleen vermijde hij nog zekere gallicismen of andere meer of min oneigene uitdrukkingen. - Doch, die enkele onnauwkeurigheden over 't hoofd gezien, mag ‘Mijnheer Rammenas’ een flink berjjmd tooneelwerk heeten. Er komen plaatsen in, zóówel geslaagd, dat zelfs Destanberg, de zoo meesterlijke vertaler van den ‘Tartuffe’, die ongetwijfeld niet zou hebben afgekeurd. Om, onder velen, slechts op een paar tooneeltjes te wijzen: het optreden van de fleemende Mej. Dunlipje b.v. - een karakter dat overigens door den schrijver niet onaardig getypeerd is; - en dan, het gesprek tusschen Mevr. Rammenas en haren | |
[pagina 379]
| |
zoon Gabriel. Dichterlijk schoon is de repliek, waarin Gabriel zijner ietwat dweepzieke moeder bewijst, hoe zijn hart geenszins ‘dor en doof voor God’ is, maar hoe hij, opgetogen van eerbied en bewondering, te midden der wondere natuurpracht soms zijn vrije ziel dankbaar tot den Schepper verheft. Minder beviel ons het onderhoud tusschen Baziel en Vermiljoen. De tekst der komische schildersrekening, die deze laatste van 't kerkfabriek ontvangen moet, zal wèl doen lachen, maar is niet te min alles behalve waarschijnlijk. In een kluchtspel kan zoo iets er door; maar in de comedie wenschen wij de komieke noot wat fijner, wat minder gechargeerd. Of nu het bij de lezing zeer boeiende stuk des heeren Van Eyck, ook even goed ter opvoering geschikt is, schijnt ons onzeker. Handeling en scenische verwikkeling zijn er maar schaarsch in, en in 't uiteenzetten zijner tendenz-theoriën heeft de dichter zich nog al eens tot eenige langgerektheid laten meêsleepen. Het ligt natuurlijk niet in ons plan, buiten de letterkundige gehalte, ook de wijsgeerige of politische zijde van M. Rammenas in onzen Kunstbode te beoordeelen. Alleen zij gezegd dat wij het, in algemeenen regel, niet hoog op hebben met de inmenging der politiek in de letterkunde. Het Tooneel kan zeer goed ‘eene school van beschaving’ zijn zonder dat het dàarom in een spreektribuun voor politische of sociale geschilpunten wordt veranderd. ‘Wij zijn, evenmin als Euphonia, van Utrecht, die in haar Nr van 15 juli jl. een uitvoerig artikel aan Van Eyck's tooneelspel wijdde,’ wij zijn niet ingenomen met de partijen overal te brengen, en 't allerminst in den schouwburg.’ Nu, die zienswijze sluit in geenen deele de erkenning uit der ernstige verdiensten, die de nieuwe pennevrucht des heeren Van Eyck kenmerken. A.J. Cosyn. |
|