De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 351]
| |
PoëzieI.
| |
[pagina 352]
| |
Tasso.
Ik hoor den Dood mijn veege sponde naderen;
'k voel reeds het drukken zijner koude hand:
Stolt mij de laatste droppel bloeds in de aderen?
Verlamming heeft mijn zielskracht overmand...
Ach! heden moest ik, Dichter, zegepralen! -
en heden nog zal ik ten grave dalen.
Romeinen.
Thans lacht u toe èn roem èn vrijheid,
o zangrenvorst!
Doordringe levenslust èn blijheid
uw eedle borst!
Een monik.
Blijheid, kan hij die nog smaken?
Een romein.
Wie nog voelt het heilig kunstvuur blaken
in den geest, bestaat en is en leeft;
licht voelt hij nog 't minnend hart verjongen,
wen een glim van vreugd zijn ziel doorzweeft,
met het bloed hem de aadren ingedrongen.
Romeinen.
Oh, mocht onze dankbare hulde
de smarte verjagen,
die immer zijn treurige dagen
vervulde!
Moniken.
Groote Heer! zie gunstig neder
op uw dienaar, kampend met den dood!
Roept Gij thans hem tot u weder,
eeuwig leev' hij in der heemlen schoot!
Groote Heer! zie gunstig neder!
Tasso.
Ach! sterven, is 't niet zegevieren?
Of schonk mij de aard zooveel genot
dat ik zou vreezen 't stervenslot?
Geen lauwer zal mijn voorhoofd sieren;
maar ginds aan de overzij van 't graf
hervind ik al de duurbren weder
die 'k heb bemind... Vorstinne teder,
die God mij in zijn liefde gaf,
helaas! in 't bloeien van uw leven,
deed u de duistere afgunst sneven;
| |
[pagina 353]
| |
Lenora, ginder bij den Heer
bloeit voor ons de levenslente weêr!
Romeinen (binnentredende).
Wat treurige zangen
ontwellen zijn hart!
Ach, voelt hij weer 't prangen
der nijdige smart?
Tasso.
Mijn adem wordt banger;
'k kan nauwelijks spreken:
Mijn leden verstijven,
Mijn hart schijnt te breken.
Daar treft ge mij schielik,
o schimmen der dood!
Lenora... geliefde...
ontvang me in uw schoot!...
Moniken.
Heer, o Heer! daar ligt hij neder,
Krachtloos, overwonnen door den dood:
Ach, ge riept hem tot u weder!
Dat zijn' zlel moog rusten in uw schoot!
Heer, o Heer! wij knielen neder!
Romeinen.
Wat doodsche gezangen
doorschallen 't gebouw!
Gevoelt hij weêr 't prangen
van leed en van rouw?
Doch neen... ach! de dood sloeg voor immer
den kunstrijken dichter ter neêr!
Wij hooren voortaan noch aanschouwen hem nimmer:
Italie bezit thans zijn Tasso niet meer!...
Allen.
Hij stierf en zal toch nimmer sterven;
want wie, door eedlen kunstgeest, kan
onsterfelijken roem verwerven,
is eeuwig een onsterfelijk man.
Vrij moog' de ziel het Heilig Rijk doorzweven,
zijne asch in 't somber rijk der Dood,
daar rusten in der aarde schoot,
toch zal hij eeuwig in zijn zangen leven.
Leonard Buyst.
Rijsel, October 1872. | |
[pagina 354]
| |
II.
| |
[pagina 355]
| |
III.
| |
[pagina 356]
| |
IV.
|
|