De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 256]
| |
Tweeërlei opvatting.Ga naar voetnoot(1)Om het rechte genot bij het opvoeren van een tooneelwerk te smaken, om de fijne puntjes in 't spel en de verschillende nuances in de karakters goed en juist te kunnen opmerken, is 't noodig, dat men een stuk, zoo daartoe vooraf gelegenheid bestaat, gelezen, herlezen en bestudeerd heeft. De opvoering zal daardoor vruchtbaarder worden en de meerdere of mindere bekendheid met gang en intrigue in plaats van te schaden, veel eer bijdragen tot betere beoordeeling van de opvatting en het artistieke van het spel. Immers, hoeveel meer is van ‘Vorstenschool’ genoten door hen, die reeds vooraf kennis maakten met dit keurige poëem van den genialen Multatuli dan door hen, die bij de opvoering ook hunne aandacht aan den inhoud, moesten wijden. Hoe weinigen zouden Agar's voortreffelijk spel zoo naar waarde hebben weten te schatten indien ze niet reeds, door volledige bekendheid met de door haar weér te geven stukken, geheel vertrouwd waren geworden met den inhoud en dus alleen oor en oog behoefden te hebben voor de vertolking daarvan door die eenige tragédienne. De waarheid van deze stelling ondervonden we ook bij het opvoeren van ‘get Wiegje’ van Emiel van Goethem. Hoe eenvoudig dit schetsje overigens is, niettemin achtten we ons gelukkig reeds op verschillende wijzen daarvan te hebben kennis genomen, toen het eerst, met eenige kleine wijzigingen, door den auteur gemaakt, en zonder kostuum, door Mevrouw de Vries en den Heer van Z. uit Dordrecht in de Letterlievende Vereeniging ‘Nicolaas Beets’ werd vertolkt, en we het later opgevoerd zagen naar al de tooneeleischen door Mej. Beersmans en den Heer Hendrickx in den Utrechtschen Schouwburg. | |
[pagina 257]
| |
Wanneer we over deze beide avonden een enkel woord willen zeggen, dan is het niet zoozeer over de uitvoering, over de meerdere of mindere verdiensten in het spel, dan wel over de hoofdopvatting der rol van Laura. Wij, die ons door bijzondere sympathie als 't ware vereenzelvigd hebben met dit keurige kamerstukje; die, wat karaktertekening betreft, in langen tijd niet zoo'n juweeltje hebben gezien, wij meenen ook met eenig recht uitspraak te mogen doen wèlke opvatting de ware is, hoe goed dan ook door iedere der actrices die opvatting werd weêrgegeven. Geheel afgescheiden van 't feit, dat in de Vereeniging ‘N.B.’ het kostuum werd vermeden en alleen het hoog noodige bij de uitvoering was aangebracht, meenen we te moeten aannemen, dat juist het kostuum bij de laatste voorstelling ons daarom misschien minder tevreden deed zijn met 't karakter, dat werd voorgesteld. We gelooven ons Laura te moeten denken als de gezellige, vroolijke huisvrouw uit den deftigen burgerstand; zich tevreden stellende met hetgeen zij in huis vind: haren man en haar kind. Zij is niet de behaagzieke, de intrigeerende vrouw, die haren man als een speeltuig gebruikt, door lieve woordjes en lonkjes weet te kneden en naar hare luimen weet te zetten, maar de echt Hollandsche type, zooals Droz in zijn ‘Monsieur, Madame et Bébé’ in het familieleven gaarne zou zien, en de Veer in den ‘Trouringh voor het jonge Holland’ in zijne schetsen uit het huiselijk leven zoo juist weergeeft. Laura is de rein zedelijke vrouw, en alleen uit zekere nieuwsgierigheid, opgewekt door eene uitnoodiging van eene vriendin, en geprikkeld door eene oogenblikkelijke opwelling van zucht naar het onbekende, dat zij in haar meisjesleven niet heeft gezien en waarvan zij alleen iets weet door 't hooren zeggen, gevoelt zij zich aangetrokken, om op zekeren Carnevalsavond met haar' man naar een bal van dien naam te gaan. - Zij gevoelt, dat het beter ik er tegen strijdt; zij weet en is overtuigd, dat haar man zoo iets niet zal willen doen, het minstens vreemd zal vinden, en zie, zooals 't in de wereld gaat, van de eene ondeugd komt men in de andere. Kleine listen worden | |
[pagina 258]
| |
verzonnen om haren heer gemaal tot het ongekende genot over te halen. Zij speelt een spel met hem, dat buiten hare gewoonte is. Zij, de oprecht lief hebbende vrouw, wordt voor een oogenblik van den goeden weg afgebracht om haren man over te halen tot iets, dat zij meent anderen te mogen benijden. - Dit was de opvatting van Mevr. de Vries en o.i. de ware. Juist door die opvatting heeft het stukje zooveel voortreffelijke en aantrekkelijks en is 't zoo'n fijne karakterschets. Hoe nu Mej. Beersmans? Al dadelijk trof ons bij 't schermophalen haar toilet. Had Mevr. de Vries alles gedaan om theater-effect te vermijden en zoo eenvoudig mogelijk te poseeren, Mej. Beersmans daarentegegen vatte de rol meer op als die eener dame uit den demi-monde, die gewoon is aan complimenten, kleine amouretten en listen, en die dus in geen geval kan geacht worden de type te zijn der huiselijke vrouw en zorgende moeder. Haar net négligé, waar een paar rood gepantoffelde voetjes zoo schalks kwamen uit kijken, en haar coiffure, in elk opzicht een' kapper uit den tijd van Mad. de Pompadour waardig, waren geheel in tegenspraak met den geest van het stukje, dat slechts door eenvoud waar wordt. Wel was haar spel fijn en genuanceerd, maar de ware opvatting ging verloren onder den druk der coquetterie; somwijlen was het ons alsof mijnheer Daniël door zoete lachjes en donkere oogen moest geregeerd worden, en hij alleen heer en meester was van het terrein voor zooverre Mevrouw Laura dit goed vond en noodig oordeelde. Om maar eens een voorbeeld te noemen. Laura trakteert haren man op panatella's en permitteert hem zoo'n sigaar in haar bijzijn te rooken. Mevrouw is zelfs zoo lief en gedienstig, dat zij de bougie ('t is avond) van den schoorsteen krijgt en hem die voorhoudt om aan te steken. Mevr. de Vries deed dit met gullen lach, recht vriendelijk, werkelijk op dit oogenblik niet meer denkende aan het lokaas haar' man voorgehouden, | |
[pagina 259]
| |
dan wel uit oprechte zucht om hem ook gelukkig te maken; Mej. Beersmans daarentegen houdt ja ook de kaars op, maar zwaait die heen en weêr, speelt dus een spel met hem, waardoor het haren Daniël onmogelijk is aan te steken en hij ten slotte wordt gedwongen een lucifer te nemen om daartoe te komen. Wij zouden méer kunnen aanwijzen, doch waartoe? Het is niet om Mevr. De Vries te verheffen en Mej. Beersmans te kleinachten, dat we dit schreven. Neen, 't is om te doen uitkomen hoe verschil van karakteropvatting een stuk tweeërlei uitleg kan geven; hoe twee even begaafde artisten, en dit even begaafd willen we gaarne cursieveerenGa naar voetnoot(1), in verschillend genre kunnen uitmunten zonder dat au fond 't karakter op dezelfde wijze wordt opgevat en begrepen. Wij voor ons hechten aan de opvatting van Mevr. De Vries grooter waarde dan aan die van Mej. Beersmans. Het stukje, genomen uit 't oogpunt van moraal, wordt in 't schoonste licht gesteld door eenvoud en verliest veel door de ‘finesses’ der ‘coquetterie’. Utrecht, 1876. A.J. Servaas van Rooijen. |
|