genoot, dat hij nu als voorwaarde voor eene mogelijke verbintenis met de jonge Vereeniging, een honorarium van 6000 gl. bedong. Maar dàt is toch al te gek niet waar? Zoo meent men te weten dat sommige verdienstelijke tooneelkunstenaars van den overgangstoestand waarin ons Nationaal Tooneel zich bevindt, gebruik maken om zich van de troepen waarbij zij tot dusver werkzaam waren af te scheiden en... zich te verbinden bij de Vereeniging het ‘Nederl. Tooneel’ meent ge? misgeraden: een eigen gezelschap op te richten, m.a.w. directeurtje te spelen! Wonderlijk hoe somwijlen de artisten hun eigen belang met voeten treden! Een schitterend engagement wacht hen, een betrekking waarin zij hunne talenten vrijelijk konden ontwikkelen zonder zich met geldelijke zaken in te laten en de kans te loopen hunne overgegaarde penningen geheel of gedeeltelijk te zien verdwijnen, eene betrekking waarin zij de kunst naar hartelust konden dienen, om haar verheven en louterend doelwit... Maar ja wel! zij verkiezen liever boven dat rustig en benijdenswaard kunstenaarsbestaan de zorgen, lasten en beslommeringen van he ‘directeurtje spelen’, met het bijna zeker vooruitzicht een tooneeltroep te vormen, die haar eenige kracht zal ontleenen aan den verbasterden smaak van dàt gedeelte des publieks, welk gif-, moord-, schandaal- en overspeldrama's of ‘Reizen om de Wereld’ en andere spektakelstukken te uitbundiger toejuicht, naarmate het dieper zijne onmacht, om het schoone te voelen en te begrijpen, beseft.
Verlos ons van den wansmaak! worde de innige bede van elken waren kunstvriend tot de jeugdige Vereeniging het Nederlandsch Tooneel Wat dunkt u dat wel allereerst daarvoor noodig zou zijn? Goede stukken? natuurlijk, goede spelers? natuurlijk, goede samenwerking van publiek en bestuur? ja, dàt in de allereerste plaats. Men spreekt van welgezinde lieden, en waar het nu het Tooneel geldt, uite zich de wèlgezindheid dier kunstvrienden dan door eene, niet enkel sporadisch, maar wel degelijk voortdurende krachtige belangstelling. Een keurtros van kunstvrienden; een goed geordende bende van kunstpatriciers, die inderdaad het Tooneel steunen, zijn alleen in staat het uit zijnen kwijnenden toestand na jaar en dag op te heffen. Dat alles ligt voor de hand, spreekt als een boek, maar niettemin leert de ondervinding dat juist de vurigste kunstvrienden de zaak geheel omkeeren: Geeft ons eerst, heet het, schoone uitvoeringen en dàn zullen zij ondersteuning bieden.’ Dat klinkt zoo bijzonder goed, maar is ver van juist. Ondersteunt eerst, moet het luiden, en wacht op hetgeen bij trapsgewijze ontwikkeling u gegeven wordt; laat aan het ‘groote publiek’ de treurige meening over, dat men in kunst evenals in handelszaken ‘koopwaar voor zijn geld’ moet hebben.
F.S.K.