De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 178]
| |
Nederlandsch tooneel.
| |
[pagina 179]
| |
gelukte, dan zal 't wel niemand verwonderen dat - al gold het hier slechts een ‘drama’ en geen ‘opera’ - de componist in 't succès van den avond een leeuwenaandeel had. Overigens, voor den heer Vande Ven is Charlotte Corday nog een eersteling in de dramatische letterkunde, en als dusdanig beschouwd, mag het eene niet onverdienstelijke proef heeten. Ziehier een vlugge ontleding van zjjn drama: 1ste Tafereel: ‘Op weg naar Parijs!.’ Het tooneel verbeeldt het voorhof eener herberg te Neuilly, waar de postwagen van Caen stil houdt. Onder de reizigers bevindt zich Charlotte Corday, die zich alleen en geheimzinnig houdt, en met wie een op haar verliefde modejonker, de coiffeur Bruneau, vruchteloos een gesprek zoekt aan te knoopen. Een jonge republikein Marcel Lecomte, die te Neuilly op den postwagen komt, wordt door Charlotte's schoonheid bekoord, en weldra is het den toeschouwer duidelijk dat hij op Charlotte indruk heeft gemaakt. Een ander reiziger uit het gezelschap is Baron de Pontmartin, een koningsgezinde die zich onder den naam van Lefranc schuil houdt. ‘Neem u in acht; laat u door de schoone oogen van dat meisje niet misleiden; zij brengt ongeluk bij!’ is de waarschuwing die hij Marcel bij het heengaan toefluistert. | |
[pagina 180]
| |
aan Marcel dat hunne schoone reisgenoote uit den postwagen een gewichtig geheim kent, nl. de plaats waar een kostbare kloosterschat in de nabijheid van Caen in den grond gedolven ligt. (Wat echter die schat, waarop hier de aandacht wordt getrokken, verder in de handeling zoo bijzonder te doen heeft, is ons niet goed gebleken.) De volksmenigte stroomt onder 't zingen der Marsailleise den feesttuin binnen, een kanon met zich sleurend, waarop de operazanger Laïs, met ontplooide oproervlag, de Carmagnole zingt. | |
[pagina 181]
| |
Conventie. Marcel en Geneviève, die vernemen wat er is gebeurd, kunnen eerst hunne ooren of oogen niet gelooven; doch Charlotte bekent, de moordenares van Marat te zijn. Zij heeft, zegt ze, die daad met opzet bedreven, ‘dewijl dat monster alles doodde wat schoon en edel was in haar vaderland.’ Tot Marcel, die zich niettemin over den moord verontwaardigt, zegt zij: ‘Later, als de Geschiedenis mij recht zal hebben laten wedervaren, zal mijne nagedachtenis u misschien duurbaar zijn.’ Alvorens voor eeuwig afscheid te nemen, bekent Charlotte verder dat zij zelf Marcel heeft bemind, maar die liefde in heur hart gesmacht, om het feit te volvoeren, dat haar thans op 't schavot brengt. Dan. met het beeld van Geneviève en Marcel voor oogen, in wiens gelukkige verloving zij zich stervend nog verheugt, zal zij gerust en kalm de eeuwigheid ingaan. Bij uitname van een of twee tafereelen die 't stuk schier nutteloos verlengen, is, zooals men ziet, de inhoud niet van belang ontbloot. Een ervaren tooneeldichter zou uit die stof evenwel méér partij hebben getrokken. In plaats van de heldin eerst in 't vijfde bedrijf handelend te laten optreden, had hij ons Charlotte Corday van 't begin af, in haar familieleven voorgesteld, te midden dier arme vervolgde Girordijnen, door wien zij de gruweldaden van Marat en zijne aanhangers leert kennen en - verachten. Zóó zou de oorzaak van Charlotte's besluit aanschouwelijk gemaakt, en bij 't publiek belangstelling worden opgewekt in het streven van die ‘moderne Judith’. Nu, integendeel, is Van de Ven's Charlotte, gedurende meer dan de helft van zijn drama, slechts ‘een raadsel’, waarvan de oplossing zich weinig of niet verlangen doet. Wat in het stuk óok totaal ontbreekt, is dramatische verwikkeling. Onbetwistbaar komen daarin enkele goed opgevatte tooneelen voor; doch wààr is de draad die ze met elkander in verband houdt? wààr is de hoofdhandeling, tot wier krachtiger ontwikkeling alle uit den strijd der verschillige hartstochten ontstane episodes moeten samenwerken? Dàt is nogtans wel eene hoofdvereischte voor een goed | |
[pagina 182]
| |
tooneelwerk. Zeer terecht zegt dan ook de heer Em. Hiel, in zijn merkwaardig Verslag over den 3jaarlijkschen Staatswedstrijd, dat ‘in een dramatisch gewrocht zich alles moet versmelten in eene handeling (aktie), die zich door het leven heen ontwikkelt en naar een doel streeft. In die handeling wordt het leven verbrokkeld, ontleed, doorgrond en dan weder te zamen gevoegd om een harmonisch geheel te vormen, waarin geene episode, geen tooneel, geen personage, geen gesprek, volzin, zet of woord voorkomen mogen, die niet medewerken tot oplossing van het gegeven levensproces.’ Welnu, naar wèlk bepaald doel de heer Van de Ven heeft gestreefd, is iets dat het publiek zich vruchteloos afvraagt. Voor wie toch moet het sympathie of antipathie opvatten? Of voor Marat, die gansch Frankrijk in een bloedbad schoonwasschen wil, of voor Charlotte die hem vermoordt? Het contrast tusschen beiden, het dualism der princiepen is volstrekt niet duidelijk afgeteekend. De schrijver schijnt er zich met voorliefde te hebben op toegelegd om Marat's goede eigenschappen in 't licht te stellen. Al goed en wel - maar met al die tirades over 's mans eerlijkheid, onbaatzuchtigheid, volksliefde, en wat al meer, wordt het publiek genoopt hem bijna over zijn bloedwerk te verontschuldigen. Vandaar dat de phrase van Charlotte: ‘Marat moet sterven! door de menschheid veroordeeld is dat monster vogelvrij verklaard’ grootendeels haar uitwerksel mist. Weinige oogenblikken vóór zijn dood doet ‘dat monster’ zich nog om de uitboezeming zijner gevoelens toejuichen! Is het dan te verwonderen dat Charlotte's ‘heldendaad’ den toeschouwer tamelijk onverschillig laat? - ‘Charlotte vermoordt Marat, mij wel; indien het omgekeerde gebeurde zou ik ook te vreden zijn, zegt de criticus van 't Volksbelang, en dát is inderdaad de algemeene indruk. Het kon nogtans des schrijvers inzicht niet zijn ons zijne ‘heldin’ als eene ‘gewone moordenares’ voor te stellen. Formeel wordt door de wet des dramas vereischt, dat elk karakter geheel zij, ‘geene wankende naturen worden geduld, vooral niet als hoofdflguren.’ In hoeverre nu M. Vande Ven's opvatting der karakters historisch juist is, laten wij onverlet. Wij gelooven gaarne dat | |
[pagina 183]
| |
in het door hem gekozene, de geschiedenis zoo getrouw mogelijk is gevolgd. Toch is het den schrijver niet gelukt door zijn drama den toestand der verschillige partijen voor het volk verstaanbaar te maken. De Revolutie is er al te éénzijdig in voorgesteld: 't Is enkel de demagogie met al hare buitensporigheden van ‘bloed, immer bloed!’ En in het tooneel getiteld: ‘Sansculotte en Aristokraat’, waar men zich natuurlijk aan een' tweestrijd verwacht, vindt de ‘royalist’ Pontmartin niets anders tot Marat te zeggen dan: ‘'t ware beter dat ge u een nieuwen frak kocht; laat de Republiek naar den duivel loopen als ze u nog zooveel niet kan opbrengen!...’ Tusschen al dat somber en woest oproergedruisch is de gemoedelijk naïeve Geneviève zeker eene lieve verschijning. Jammer dat ook die figuur als handeling zoo geheel op zich zelve staat, en geen enkele epische daadzaak wezentlijke belangstelling in hare verhouding tot Marcel en Charlotte opwekt. Bij al zijne gebreken heeft Vande Ven's drama toch enkele hoedanigheden, die het onbillijk zijn zou over 't hoofd te zien. Het getuigt van opmerkingsgeest en hier en daar verraadt zich de kiem van een dramatisch talent, dat zich, mits ernstige studie der tooneeltechniek, ontwikkelen kan. Eenige langdradigheden daargelaten is de dialoog kernig en vloeiend. De taal is echt Nederlandsch en de stijl over 't algemeen keurig, soms krachtig, sterk gespierd. De groote scène van Marat b.v. is flink geschreven. Wie dát kan, kan méér. Sommige tooneelen zijn als sceniek effekt gelukkig bewerkt. Daartoe rekenen wij echter niet het denkbeeld om - in strijd met de geschiedenis - Marat liever aan zijne schrijftafel, dan wel in de badkuip te doen vermoorden. In de fransche tragedie Charlotte Corday, van Ponsard, wordt Marat wel degelijk in zijn bad vermoord. Dat bad bevindt zich gedeeltelijk achter een draperie verborgen, in een soort van alcove op den achtergrond. Ook esthetisch beschouwd, vinden wij die manier verreweg de beste. Een naar waarheid geschetst volkstafereel, vol leven en beweging, is de volksoploop in het 5de bedrijf, dat gewoel en gejoel van het parijzer gepeupel: mannen, vrouwen, kinderen, | |
[pagina 184]
| |
welke in dolle uitgelatenheid rond een kanon dansen en zingen. In sommige dier ultra-gemeene vrouwentijpen - echte pétroleuses - scheen ons echter het realisme wel wat al te brutaal. Meer dan ooit wordt tegenwoordig op 't tooneel, zoowel als in schilderkunst en romanliteratuur, naar waarheid en natuurlijkheid getracht; die nabootsing der werkelijkheid moet nogtans binnen zekere grenzen blijven,wil men dat de spreuk van Meester Boileau ‘Niets is schooner dan het ware’ ook in de kunst hare toepassing vinde. Maar... ‘la critique est aisée, et l'art est difficile’ en niet het minst op tooneelgebied. Dat het dus een jongen schrijver slechts ten halve gelukt is die moeilijkheden te overwinnen, moet niemand bevreemden. Daarbij, al is M. Van de Ven's Charlotte Corday er verre van af een meesterstuk te zijn, toch heeft dit stuk aan onze dramatisch-muziekale kunst dienst bewezen. - Heeft het den heer Benoit niet de stof geleverd tot het scheppen van een nieuw meesterstuk op toonkundig gebied? Trouwens, onze vlaamsche meester heeft zich niet vergenoegd voor het drama Charlotte Corday eenige muziekale tusschenakten te schrijven; hij is op die baan verder gegaan dan Beethoven met den Egmont en Meyerbeer met den Struensée. Ook op al de voornaamste deelen van den tekst heeft Benoit muziek toegepast. Elke scène die eenig declamatorisch effekt vordert, wordt, tusschen de volzinnen of woorden in, door 't orkest begeleid. Zóo iets was toch van wege den componist een sterk gewaagde proef.- Zou die inmenging der muziek in 't gesprokene woord het deklaam niet hinderen en den akteur in verwarring brengen? Men twijfelde. Ja, ondanks het algemeen erkend talent van Benoit, geloofde men niet dat Benoit's muziek b.v. het effekt van Marat's monoloog (het Perpetuum Mobile) versterken kon. Vandaar dat, zooals ik in eene correspondentie voor Noordnederland schreef (Ga naar voetnoot1, sommige critici reeds op voorhand duchtig hunne pen hadden gescherpt, om zoo'n lyrisch dramatisch stelsel te veroordeelen. Doch geheel anders was hun | |
[pagina 185]
| |
oordeel na de uitvoering: ‘Eh bien, mon cher,’ hoorde ik bij 't uitgaan een redacteur tot een' van zijn vrienden zeggen, ‘Benoit a raison: l'effet du monologue est sublime!’ In een bijzonder artikel: Charlotte Corday (esthetisch-muziekale beschouwing) wordt verder Benoit's partituur nader besproken. Vele zijn de schoonheden die men in dit nieuw werk aantreft. Men weet waarlijk niet wat men daarin het meest moet bewonderen: of de treffende opvatting van toestanden en karakters, of den keurigen stijl en de kleurvolle instrumentatie, of de aangrijpende kracht zijner contrasten. - On weêrstaanbaar voelt men zich door zulk een genie meêgesleept. Met machtige hand grijpt u het Fatum vast en brengt u te midden van den woest bruischenden storm der menschelijke hartstochten. Als de Samoun in de woestijn woeden daar de hevigste orkanen... Maar zie, op eens voelen we ons, als bij de hand eens lieflijken engels, uit die barre woestenij in een verkwikkend oasis gebracht, waar men, evenals bij een zachten voorjaarsavond, door de zephyrs gestreeld, in den maneglans door de bloemen wandelt. Zulke muziek aanhooren is genieten. Elk gemoed dat voor de indrukken van het schoone vatbaar is voelt zich daardoor ontroerd. Geen wonder dus dat het kunstlievend publiek Benoit's nieuwe schepping met geestdrift heeft onthaald. Nog nooit misschien hadden in onzen Schouwburg zulke geestdriftige toejuichingen weêrklonken als op dien eersten avond van Charlotte Corday. En bij elke volgende vertooning was om zoo te zeggen die bijval voor de muziek nog versterkt. Als eene hulde aan Benoit's uitstekend talent en een dank voor de door hem aan de Vlaamsche Kunst bewezene diensten, bood hem de Voorzitter van het Willemsfonds eene sierlijk bewerkte gulden eikenkroon, waarna de tooneelbestuurder, M. Victor Driessens, aan beide schrijvers van Charlotte Corday eene lauwerkroon vereerde. Onze artisten hebben recht op onvoorwaardelijken lof. Mej. Beersmans heeft uit de titelrol meer gehaald dan erin lag. In het tooneel der moord, waarvoor ze zich eenigzins van Ponsard's Charlotte schijnt te hebben geïnspireerd, was haar spel boven alle beschrijving prachtig. Na haar noemen wij in | |
[pagina 186]
| |
de eerste plaats den heer Hendrickx, die ons een onverbeterlijken Marat te aanschouwen gaf. Als Marat's knecht, was de heer Dierckx een geduchte republikein. Mej. Verstraeten, de ingénue, was eene allerliefste Geneviève, en de heer Lemmens een even sympathieke Marcel. Wat den kleurloozen Pontmartin betreft, de heer Van Kuyk deed blijkbaar goed zijn best in die ondankbare rol. Costumen en tooneelschikking waren allerbest verzorgd... Maar ja, we vergaten nog te melden dat de i n't stuk voorkomende liederen uit de Fransche Revolutie, daartoe opzettelijk door den dichter Emanuel Hiel werden vertaald. Die naam zegt alles. ** * Ons Tooneeljaar te Antwerpen werd gesloten met een nieuw drama uit den Geuzentijd, getiteld: ‘De Spaansche Furie of Antwerpen in 1576’ door Edw. Van Bergen. De schrijver is een jonge Antwerpenaar, die, een paar jaren geleden, voor eene Marnix-verhandeling door den Olijftak werd bekroond. Uit hoofde van uitstedigheid konden wij geene der twee ras op elkaar gevolgde opvoeringen van dit oorspronkelijk drama bijwonen. Wij wachten dus op eene nadere gelegenheid om daarop terug te komen. A. J. Cosyn. | |
Charlotte Corday.Ga naar voetnoot1Esthetisch muziekale beschouwing.Peter Benoit is voorwaar een buitengewoon, een uitstekend toondichter. Dit heeft hij weder getoond in zijn dramatisch-muziekaal kunstgewrocht. Evenals Wiertz vorm, kleur en harmonie in zijn brein verzamelde en die als bij tooverslag op het doek bracht, evenzoo slingeren zich de toonen in het brein van Benoit en stroomen uit zijne pen met betoverende harmonie. Wat hij schrijft blijft geschreven. Benoit is schilder, ja. Begaafd met een diep gevoel voor het schoone der natuur schildert hij met tonen als met kleuren; hij wekt vormen en | |
[pagina 187]
| |
beelden op. Hij weet de ziel in al hare aandoeningen te treffen, en door zijne krachtige tegenstellingen brengt hij, evenals de schilder door licht en donker, betoverende effekten in zijn tafereel. Doch spreken wij over het onderwerp, waaraan hij zich ditmaal begees terd heeft.- Eene heldin was zijn droombeeld, en ziedaar Charlotte Corday, die in zijne gedachten zweeft. Helaas, eene waanzinnige dweepster, die al de gruwelen der Fransche Omwenteling met zich voerde eene ‘heldin’ die de edele opoffering voor haar Vaderland bezoedelde met een verraderlijke moord. Waren er dan geene heldinnen meer te vinden die op eene ridderlijke wijze het Vaderland verdedigden en daarvoor hun bloed hebben gestort? Oh, indien Benoit zijn uitstekend talent gebruikte om het ideaal der zelfopoffering te bezingen, wat zoude hij dàn niet vermogen, hij die nu, te midden der helsche revolutie, zoo meesterlijk een lieflijk ideaal beeld van zijne heldin gesteld heeft tegenover een monster als Marat, wiens beeltenis hij met de afgrijselijkste kleuren heeft teruggegeven. Zeker, dat heeft hij met een edel doel gedaan: hij heeft het goed laten schitteren tegenover het kwaad. Dát was zijne opvatting; - doch hiervoor behoefde hij in de fransche geschiedenis geene Charlotte Corday te zoeken. ‘Edele zelfopoffering’ was zijn denkbeeld. Een dramatisch onderwerp had hem bezield. Een toeval bracht hem in de Fransche Omwenteling. Welnu, het beeld van Charlotte Corday is niet edel genoeg om als tegenstelling te dienen voor al de gruwelen van de revolutionnaire Bergpartij. Men blijft voortdurend onder den verschrikkelijken indruk van die ongelukkige episode der geschiedenis. Gaarne breng ik echter hulde aan de dramatische figuur van Charlotte Corday, zooals zij ons door Mej. Beersmans met de meest ideale opvatting en de edelste uitdrukking werd voorgesteld. Eene voortreffelijke treurspeelster inderdaad! Beschouwen wij thans Benoit's muziekaal drama. Met majestatische akkoorden vangt de inleiding aan, waarin de melodie van het volkslied doorstraaalt. Die akkoorden zijn reeds onheilspellend van indruk; daarop mengelen zich de klanken ver drie bekende volksliederen uit de omwenteling met kracht en meesterlijke harmonie en brengen u het Oproer in de straten van Parijs levendig voor den geest Verschribkelijk is nu de indruk van die oproerige en woest afwisselende klanken, en verrassend is de weemoedige stemming, waarin men op eens gebracht wordt door de klagende tonen vol uitdrukking en gevoel, welke het beeld van de heldin voor den geest brengt. Het slotakkoord is eene verbreedde herhaling van het begin. De vier genoemde melodiën, zijn de hoofdthéma's waarop het geheele muziekgewrocht gebouwd is, en men kan met recht zeggen dat deze inleiding een meesterstuk is van muziekaal dramatische schepping. De wals, een dans uit de balscène, hoewel eene bijzaak, is toch onder denzelfden dramatischen indruk geschreven. Hoe bekoorlijk en opwek- | |
[pagina 188]
| |
kend ook tot den dans. De drie keurige afwisselende raelodiën uit dit stukje zijn als met een waas van zachten weemoed overtomen. Nu schildert ons de toondichter het afschuwelijke beeld van den bloed dorstigen Marat met de hevigste kleuren, vooral bij het Perpetuum Mobile. Al de uitdrukkingen van wreedheid en haat zijn daarin door de muziek vertolkt. Spreken we nog over de melodramatische muziek der liefdescène tusschen Marcel en Charlotte, het verhaal van Catharina, de tusschenbedrijven, enz. Eindelijk hooren wij eene indrukwekkende treurmarsch, gevolgd door Charlotte's terechtstelling, waarin al de gevoelsindrukken met de meeste nauwkeurigheid zijn teruggegevan. De opgewondenheid van het volk, de slepende tonen waarmede de heldin de trappen van 't schavot bestijgt, het oogenblik dat zij knielt, de scherpe klanken van het moordtuig, al deze bijzonderheden worden meesterlijk door tonen voor den geest gebracht. In één woord, Benoit's partituur van Charlotte Corday zal altijd, op zich zelve beschouwd, een meesterstuk van dramatisch-muziekale kunst blijven. A. M. Oomen. Wij willen het onzen medewerker niet zoo zeer ten kwade duiden, dat hij de kieschheid tegenover het door Benoit gekozen onderwerp wel wat overdrijft. Doch, revolutie is revolutie, en eenmaal die stof door den componist aangenomen, zoo was het natuurlijk dat hij zelfs de volksgruwelen in scherpe akelige tonen teruggaf. Dat nu echter M. Vande Ven, de schrijver van het tooneelstuk, in den vorm, in de plastieke voorstelling vele van die akeligheden wat had kunnen omhullen schijnt ons onbetwistbaar. Wat nu evenwel de heldin betreft, daarover schijnt Benoit eenigszins anders gedacht te hebben dan de heer Vande Ven, en ook anders dan de heer Oomen. Hij heeft ons de fiere Girondyne in een ideaal beeld voorgesteld, on is deze echter tot den moord overgegaan - evenals Judith - zulks moet men alleen aan de omstandigheden toeschrijven, die haar tot eene ‘dweepster’ hebben gemaakt. Nog éen woord, dat echter niet bepaald op den geachten schrijver van bovenstaand artikel doelt. Eenige overdreven flaminganten van de ééne of vijandige vitters van de andere zijde, hebben Benoit voor de keuze van dit fransch onderwerp den bal toegeworpen. Zij beweren dat zulks in strijd is met het vlaamsch princiep van den meester. Het antwoord daarop kan kort zijn en levert juist een afdoende bewijs van wat Benoit in zijn werk over de Nationale | |
[pagina 189]
| |
Toonkunde schreef: dat de Vlaamsche Muziek, zooals hij ze verstaat, volstrekt niet zoo exclusief is als sommige ons vijandige kunstcosmopolieten wel beweren. Ja, Charlotte Corday is een fransch onderwerp; maar waarom zou een vlaamsch componist zich voor de keuze zijner stof steeds binnen de grenzen van zijn land moeten beperken? Zeker mag hij ook daar buiten al eens een onderwerp nemen dat hem aanstaat: doch hij moet - en dit is de hoofdzaak - zulks met zijn eigenen geest, esthetisch rein opvatten en op eigenaardige wijze vertolken. Deed Weber niet hetzelfde met Wieland's Oberon? Richard Wagner met Rienzi en Lohengrin? En onlangs zelfs de zoo nationale fransche componist Georges Bizet, met zijn Carmen? Een poolsche toondichter, wiens naam ons ontsnapt, koos wel de stof voor een zijner operas uit de geschiedenis van Vlaanderen. In de letterkunde zou men te beginnen met Shakespere's Hamlet en Romeo, bij honderden voorbeelden ten bewijze dezer stelling kunnen aanhalen. Redactie. | |
Gent.April 1876. Ons Tooneelsaisoen is teneinde. Bestuur en publiek zijn inde beste vriendschap van elkander gescheiden; zij hebben elkaar hartelijk ‘tot weêrziens’ gezegd. De bestuurder beloofde plechtig aan zijn publiek - of liever aan een zeker gedeelte daarvan, nl. aan eenige warme vrienden van het Nederlandsch Tooneel, die van 't begin tot het einde van 't jaar trouwe abonnenten, werkelijke aanmoedigers gebleven zijn, - voor het toekomende jaar zijn Gezelschap te vergrooten, en een aantal schoone nieuwe stukken in zijn reportorium te brengen; de theatervrienden beloofden van hunnen kant, den bestuurder, indien hij woord houdt, met hart en ziel... en beurs te zullen bijstaan. Jammer genoeg dat die ‘vrienden’ nog niet in wat aanzienlijker getal zijn, en dat zoo vele personen, wier plaats zeer wel in den Vlaamschen Schouwburg is, elders hunne plezieren zoeken. Die onverschilligheid van hunnentwege is schier beleedigend voor de andere personen welke door het spel of door de pen nauwer aan de Nederlandsche Tooneelzaak gehecht zijn. Sommigen verliezen uit het oog dat hoe meer ondersteuning men geeft, op zoo veel meer verbetering men ook mag hopen. Wij waren in de waarheid toen we zegden dat het drama te ‘De twee Weezen’ waarmede het tooneeljaar begonnen is, tot het einde toe een succès zou gebleven zijn. Het stuk heeft niet minder dan twintig vertooningen beleefd; dit gebeurt nooit te Gent, zelfs niet met opera's in den | |
[pagina 190]
| |
Franschen Schouwburg: en tot de laatste vertooning werd hel voor eene volle zaal gegeven. Sedert onze laatste correspondencie hebben we kennis gemaakt met drie nieuwe stukken: Een hond in een kegelspel, gespeeld ten voordeele des heeren Wannijn, vertaling van eene fransche zeer lieve comedie ‘Le cousin Jacques’. Goed gespeeld, en veel succes; Cléopatre, ter beneficie van Mevrouw en Mijnheer Rens, een vertaald kluchtspel, dat zeer hartelijk deed lachen; en eindelijk een oorspronkelijk tooneelspel van den heer Block, Adeldom en Verdienste, dat, gelijk reeds de titel het aanduidt de verdediging is van eene zeer volkslievende stelling; doch, dat nog wat beter dient gecharpenteerd te worden. Een feestelijke avond was de vertooning ter beneficie van het Orkest. Wat dezen avond zoo feestelijk maakte, was vooral de ovatie die alsdan gedaan werd aan eene der meest geliefkoosde artisten van onzen Schouwburg, aan Mejuffer Zenaïde, die stellig een der beste ingénuerollen geworden is. Het regende letterlijk bloemen dien avond; onder anderen werd haar een bouquet aangeboden - van ‘die theatervrienden’ waarvan wij hooger gesproken hebben, - een prachtig bouquet waarin haar naam en voornaam in witte bloemekens geteekend waren. Van het Willemsfonds kreeg ze ook een schoonen bloemtuil, uit dank voor hare medewerking in de Voordrachten. Aan den heer Wannyn werd, om dezelfde reden, op zijne beneficie-vertooning, door het Willemsfonds dezelfde hulde gebracht. Wij meenen onze tooneel-correspondentie hier te mogen sluiten, en drukken de hoop uit, dat wij den aanstaanden winter over verscheidene nieuwe artisten zullen te spreken hebben. Vriend Emiel. |
|