kreeg, want mijn eigen toestand kostte óok veel aan dokter en apotheker! Maar om gunst bedelen wilde noch kon ik, Mevrouw. Ongeveer zes jaar later, in een zachten Meinacht, stierf mijn Lotje. Toenemende zwakte en verdriet waren de oorzaken van haren dood. Weinige dagen later overleed de oude Koningin. Ik koesterde geen wrok tegen haar en liet haar portret hier in mijn kamertje hangen, want het brengt mij tijden van grooten voorspoed en gelukkige oogenblikken in 't geheugen: toen nog mijn werk geprezen werd en de bestellingen mij toestroomden, toen de kleine jongen om mij henen speelde en twee vrouwen geluk en vrede in mijne woning verspreidden...’
Hier poosde de oude hovenier een oogenblik en glimlachte weemoedig, teen vervolgde hij:
‘Hoe vaak heeft zij mij niet vriendelijk toegesproken en geprezen! Toch moest het zóó einden, en dat alles om een handvol korenbloemen!...
Langzamerhand keerden mijne krachten terug, de dokter had niet gedacht dat het zoo goed zou afloopen. Ik word weerde oude, en met de krachten keerde ook de moed tot het werk weder. De lust om sierlijk en fijnde bestellingen af te leveren zooals vroeger, die eerzucht bezielde mij op nieuw en de bloemkweekerij herleefde. Ik ben nu 78 jaar, en nog kras, niet waar? ge zoudt het den ouden Jacob niet aanzien. Vele stormen zijn om den ouden eik henengovaren, maar hij heeft hun weerstand geboden en heft moedig het hoofd op.
Zoo is dus de herinnering, die ik aan de korenbloemen heb, niet zóo droef als ze zeker zou geweest zijn, indien ik niet het genot had gekend van den arbeid. O, Mevrouw, hèm die zijne krachten aandien arbeid wijdt waardoor zijne eerzucht wordt geprikkeld, brengt iedere dag zegen en troost in 't leed!’
Wij traden den tuin weder in.
Aandachtig had ik toegeluisterd. De helle gouden zonnestralen waren langzamerhand door een zachter gloeiend rood getemperd, dat over alle bloemen in den hof zijnen glans