| |
| |
| |
Nederlandsch tooneel.
Inhoud: Maria van Burgondië, oorspronkelijk zangspel. - Twee Katten voor een doode Musch; Het erfdeel van Matant; Blauwe Schenen en Tamboer Janssens, oorspronkelijke blijspelen. - De Verborgen hand; Het Telegram; De Brandstichters, enz. vertaalde dramas. - Het Nederlandsen Tooneel te Gent.
Te Amsterdam eene Vlaamsche opera opvoeren - en dat wel met artisten die eigentlijk nooit eene dramatischmuziekale opleiding genoten - zòò iets was voor M. Driessens gewis geen geringe onderneming!... Doch, ‘audaces fortuna javet’ dacht de schrandere impressario, en inderdaad, de zaak gelukte: het talrijk publiek dat, zich zoo wat dan dertig opvolgende voorstellingen van ‘Maria van Burgondië’, in den Schouwburg verdrong, gaf aan de kas van den Bestuurder het ‘klinkend’ bewijs dat de fortuin de stoutmoedigen begunstigt.
Het gerucht dat dit zangspel in Holland had gemaakt, had natuurlijk ook in Antwerpen de nieuwsgierigheid der bezoekers van ons Nationaal Tooneel opgewekt. Geen wonder dus, dat bij de eerste vertooning - op Zondag 9 November jl. - in onzen Vlaamschen Schouwburg schier geen plaatsje onbezet is gebleven. Het verheugt ons er te kunnen bijvoegen dat het werk der heeren Destanberg en Miry hier, even als bij onze Noorderbroeders, een allergunstigst onthaal heeft gevonden.
Wil zulks nu zeggen dat, onder louter toonkundig opzicht, die operavertooning teenemaal aan de vereischten der kunst voldeed? Natuurlijk niet. Dàt zou men ook slechts van zangers van beroep mogen verwachten. Betrekkelijk gesproken nogtans, mag men den uitslag zeer bevredigend noemen. Onze tooneelisten hebben zich met eere van hunne moeilijke taak gekweten.
| |
| |
De voornaamste rol (Otbert) is toevertrouwd aan M. Hendrickx. Deze artist, een der besten van 't gezelschap, heeft eene vrij goede barijtonstem. Ongelukkiglijk is de rol voor tenor geschreven; vandaar dat hij de hoogte sommiger noten moeilijk bereiken kon. Dit belet echter niet dat M. Hendrickx zich herhaaldemaal naar verdienste heeft doen toejuichen. Ook Mejuffer Beersmans, die in de titelrol optrad, heeft terecht haar aandeel in de toejuichingen gehad. Hare stem is wel wat zwak; doch dat gemis aan kracht werd grootendeels vergoed door het diep dramatisch gevoel dat de voortreffelijke kunstenares in voordracht en spel wist te leggen. Wat insgelijks wel met een woord van lof dient aangestipt te worden, zijn hare prachtige, echt vorstelijke kostumen, die zich tevens door historische juistheid kenmerken; kortom, wij vonden in Mej. Beersmans zeer goed de Maria van Burgondië der Geschiedenis terug. - Mevrouw Verstraete zong en speelde tot elks genoegen de rol van Geertrui. - Baas Bavo, de man van Geertrui, vond, voor wat het spel betreft, een goeden vertolker in M. Dierckx. Zijne geestige zetten brachten 't publiek in goede luim, zoodat men 't Baas Bavo al niet zeer kwalijk afnam dat, in 't zingen zoowel als in 't huishouden, zijn vrouw eigentlijk ‘baas’ was. - De heer Coryn was allerbest te huis in de rol van Olivier de Meulan; zijn zang verraadt muziekale kennis.
Na eene tweede opvoering zullen wij op M. Miry's gewrocht terug komen, dat ofschoon het zich niet zeer door muziekale oorspronkelijkheid van opvatting onderscheidt, toch vele vooral als melodie goedgelukte deelen bevat. Zoo is b.v. het krachtige Lied der Gemeenten, dat het 1ste bedrijf eindigt, en als slotkoor bij het einde van het stuk wordt herhaald.
De koren, die in ‘Maria van Burgondië’ een overheerschend belang hebben, waren veel te zwak uitgevoerd: meermalen zelfs had de orkestbegeleiding den boventoon. Het personneel was op verre na niet talrijk genoeg. - Zou het der Directie niet mogelijk wezen zich daartoe de medehulp van de eene ofandere Vlaamsche Koormaatschappij aan te schaffen.
Het nastukje ‘De Weg naar 't hart’ werd zeer goed
| |
| |
gespoeld, zoodat de lachlust bij 't publiek evengoed de weg naar 't hart vond. - Het opvoeren van een blijspel na het groot stuk, schijnt op ons Tooneel wat uit de gewoonte geraakt te zijn. 't Is nogtans aan de meeste bezoekers wel aangenaam, na in 't drama goed geweend te hebben, tot slot eens goed te kunnen lachen.
***
De overige stukken van Nederlandsche schrijvers, sedert onze laatste Tooneelcritiek opgevoerd, zijn hoogst zeldzaam te noemen. Zij bepalen zich bij een vijftal blijspelen uit de oude doos. - Van Kerckhoven' s ‘Twee katten voor eene doode musch’, dat door de heeren Driessens, Dierckx, Van Doeselaer en de dames Beersmans en Verstraeten onverbeterlijk werd gespeeld, verwierf het meest bijval. - ‘Het erfdeel van Matant’ door Vanden Branden, hadden we vroeger beter zien opvoeren. - ‘Blauwe Schenen’ van Ducaju liep nog al goed van stapel. - Het minst van de vier beviel ons (ook als stuk) ‘Tamboer Jansens’. Daargelaten eenige welgelukte koepletten, heeft dit kluchtspel bitter weinig om het lijf. Zeker houden we veel van oorspronkelijke stukken; doch éérst en vooral wenschen wij dat ze goed zijn, en onder dezulken kunnen wij Van Peene's ‘Tamboer Janssens’ niet rangschikken. 't Is eene platte, zoutelooze klucht, even ongerijmd van gedacht als smaakloos van vorm, kortom een produkt, waaronder de naam van een zoo begaafd schrijver als Van Peene niet weinig misstaat. - Zijn gekend ‘99 Beesten en één Boer’ deed, als gewoonlijk, zeer goed lachen.
Voor heden-avond (12 November) is aangekondigd: ‘De Wolf in het Hageland.’ Daarover later. - Ook ligt ‘ter studie’ van de Sande's nieuw volksdrama ‘De Jenever.’ Verders is er nog spraak van een drietal Noordnederlandsche werken, die, op schriftelijke aanvraag der abonnenten, zouden worden opgevoerd, namelijk: ‘De Bruid daarboven’ door Multatuli, ‘Emma Berthold’, door Cremer, en ‘'t Was maar een loods’ door Ruysch.
***
Als een der keurigste stukken van het repertorium aan- | |
| |
zien wij ‘De verborgen hand’ dat reeds tweemalen met verdienden bijval werd vertoond. Volgens het tooneelprogramma zou dit stuk bewerkt zijn naar ‘The hielden hand’ van Thomas Hailes Lacy; anderen beweren dat het eene navolging is van ‘l' Aïeule’ door Dennery en Edmond. Wat er van zij, ‘De verborgen hand’ moge van franschen of van engelschen oorsprong wezen, 't is voorzeker een werk van ernstige literarische verdienste. Geheel vrij van die schokkende toestanden der fransche school, is het integendeel een dier innig roerende drama's, waarin alles tot den geest spreekt. Zeer kunstig en tevens rationeel ingewikkeld is, de dramatische handeling zòòdanig geleid dat zij van 't begin tot het einde de steeds klimmende belangstelling des toeschouwers gespannen houdt. Meestal de figuren, zelfs de episodische Biassou, wekken belangstelling, en elk afzonderlijk tooneel hoe schijnbaar onverschillig ook, heeft zijn doel en werkt mede tot versterking der hoofdhandeling.
Dit stuk, waarin de vrouwenrollen een overheerschend belang hebben, werd vrij goed vertolkt. Noemen wij in de eerste plaats, de talentvolle Mej. Beersmans (de Hertogin). In de rol der oude Douairiêre was ook Mevrouw Verstraeten goed op hare plaats, maar nog méér lof verdient hare dochter Mej. Maria. die met zeer veel gevoel en juistheid de zoo sympathieke rol van Blanche vervulde. Als Blanche 's stiefzuster Jeanne stond Mev. Corijn-Driessens haar allerbest ter zijde. Wie ons echter in geenen deele voldeed was Mev. Dierckx-Broeckx (Germaine). 't Is in haar vak geene onverdienstelijke actrice, doch dergelijke jonge rollen passen haar niet. - De bijzonderste mannenrollen werden door de hoeren Hendrickx, Coryn, Dierckx en Lemmens vervuld.
Een ander, aan de Engelsche dramaturgie ontleend stuk, waarvan wij echter zooveel goeds niet kunnen zeggen, is getiteld: ‘Het Telegram’, drama in zeven tafereelen, naar ‘The speaking Wire’ van Dion Boucicaut. Nog al eigenaardig van opvatting, is ook dit stuk niet zonder hoedanigheden; doch deze kunnen niet tegen de vele gebreken opwegen. Het 4de tafereel,
| |
| |
dat ons met ‘de wederwaardigheden van procureur Gilcoc’ bekend maakt, is geestig geschreven. Er heerscht, als actie, gebrek aan éénheid, aan samenhang in ‘Het Telegram’, en de stijl is hier en daar wat gerekt. Geheel het tafereel van het schip (het 6de), dat weinig of niets gewichtigs inhoudt on dus het stuk nutteloos verlengt, hadde best kunnen wegblijven. De handeling zou daardoor niet in 't minst hebben geleden, integendeel! Het Matrozenlied, waarmêe dit tafereel aanvangt, is niet onaardig, en beviel aan 't publiek. Maar een tegenovergesteld effekt maakte het zonderling aria, dat verder werd aangeheven. Verbeeld u dat een der matrozen oproer maakt en hierbij heel de manschap in rep en roer brengt; men twist en vecht, schreeuwt en tiert langs alle zijden, tot dat men op eens - om en muiter te bedaren misschien! - weer aan 't zingen valt! Aan 't zingen! en dat nog wel op het als straatliedje reeds rondgesleurd Air des Conspirateurs, uit ‘La Fille de Madame Angot’!... Dit alles natuurlijk tot groote verbazing der toeschouwers, die nu van heel die fameuze matrozenruzie in 't geheel niets meer verstaan. Dergelijke geestigheden (?) zijn inderdaad alles behalve geschikt om de dramatische illusie staande te houden. En wat kan er zònder die illusie nog van 't tooneel overblijven?
‘Zestien jaren of de Brandstichters’, waarin Mevrouw Coryn-Driessens zeer verdienstelijk de schoone rol van den 16-jarigen knaap vervult, is een oude kennis die de liefhebbers van effektstukkon niet ongaarne eens terug zien. Niet slecht in zijn genre, ligt er echter in hot grondgedacht waarop dit melodrama is bewerkt, iets dat niet zeer met het kieschheidsgevoel strookt.
Verders blijft ons nog te vermelden eene heropvoering van ‘De Honderdjarige’ on van ‘De zwarte Docter.’ - In eerstgenoemd stuk speelde thans Mej. Beersmans, in plaats van Mevr. Coryn, de rol van Juliette. Hoezeer wij ook het uitstekend talent onzer eerste hoofdrol op prijs stellen, vinden we toch niet dat het stuk door die rolsverwisseling in effekt heeft gewonnen. Tegenover Mej. Verstraete (Camille), die als beschermende zuster van Juliette optreden moet, had
| |
| |
Mej. Beersmans hier het physiek harer rol niet. Wat ‘De Zwarte Docter’ betreft, de tweede opvoering was over 't algemeen zoo goed niet als de eerste. Tooneelschikking en figuratie lieten veel te wenschen, en het tafereel: ‘De zee klimt’, mislukte geheel en al. Wat misschien in dit stuk het gunstigst opgemerkt werd, waren de rijke en smaakvolle toiletten van de dames Beersmans en Coryn-Driessens.
In eene volgende Tooneelcritiek zullen wij, met het oog op de reeds gespeelde stukken, gelegenheid hebben over het spel onzer tooneelisten nader ons oordeel te doen kennen.
***
Te Gent werden de vertooningen, tweemaal per week met goed gevolg voortgezet. Thans hebben wij aan Minard's-Schouwburg een paar malen een bezoek gebracht, en vonden er den gang van zaken betrekkelijk goed.
Vooreerst zagen wij er het oorspronkelijk volksdrama ‘De Fabriekwerkers’ van Gustaaf Coryn opvoeren, waarin zich vooral de heeren Dhaenens, Rans, Vanden Einde, Wannijn, Vanden Kieboom, Lenaerts en Mej. Mina Bia onderscheidden. - Ofschoon er in dit stuk hartroerende toestanden voorkomen, zijn sommigen echter al te gezocht en derhalve onwaarschijnlijk. Het is overigens een oud stuk, - en dat de schrijver sedert veel voortgang gedaan heeft, bewijzen zijne latere voortbrengselen, o.a. ‘Satan,’ een goed fantastisch zangspel, dat hier door den troep van M. Driessens met bijval zou kunnen vertoond worden.
De tweede voorstelling die we bijwoonden bestond uit ‘De armen van Parijs,’ een fransch melodrama, waarmede wij het niet hoog op hebben. De vrouwelijke hoofdrol werd op verdienstelijke wijze vervuld door Mej. Eugenie De Terre, die in het hoog dramatisch vak goed op hare plaats is; doch in spel en voordracht wat te veel tot de ‘oude school’ behoort. De andere spelers kweten zich insgelijks goed van hunne taak, vooral de heeren Dhaenens en Rans. Mej. Ida De Gheel, de ingenue-rol, scheen ons echter teenemaal onvoldoende.
Ter vollediging van ons verslag van het Nederlandsch Tooneel te Gent, geven wij hieronder nog eenige mededeelin- | |
| |
gen, gedeeltelijk volgens eene bijzondere correspondentie, geteekend Cornelis Waterman
- ‘Wij zullen ons de moeite sparen te spreken over de fransche dramas als ‘Leon’, ‘De Bedelares’, ‘Jan de koetsier’, waarvan de handeling meestal op onmogelijkheden steunt. Wanneer men deze wegneemt, blijft er van zoo'n stuk niets meer. Het schoone drama ‘Vader Martin’ maakt eene loffelijke uitzondering.
‘Marie Antoinette’ van Geiregat zagen wij voor de tweede maal on het beviel ons thans nog beter dan de eerste. De verschillige toestanden zijn meestal zeer natuurlijk en hartroerend, de karakters onder dramatisch-historisch opzicht zeer goed weergegeven. Daarbij is de dialoog kernig en eenvoudig, waardoor het stuk op het gemoed des toeschouwers des te meer indruk maakt. Wat eerst nog wat langdradig was, is thans tamelijk ingekort, en hier en daar zijn er nog eenige andere verbeteringen aan toegebracht.’
Sedert werden nog de volgende oorspronkelijke stukken ten tooneele gebracht: ‘De Visschers van Blankenberg’ van Sleeckx, ‘Tamboer Janssens’ van Van Peene, ‘Praal en Pracht’ van Geiregat,’ De Dronkaard’ van Van Kerckhoven, en een blijspel van Schepens.
‘Over het algemeen wordt de opvoering goed verzorgd; de accessoires nogtans worden soms verwaarloosd. Een paar voorbeelden tot staving: In “Marie Antoinette” bestond het mobilier in het paleis van Versailles uit eene nieuwmodische markttafel en dito stoelen, de zelfde die men in de Tuileriën terug vond. In “Jan de Koetsier,” waarvan de handeling in het begin dezer eeuw voorvalt, kwam er een postuurverkooper op, die met borstbeelden van... Leopold II en dezes gemalin rondleurde! Dusdanige anachronismen op een ernstig tooneel kunnen zeker niet over het hoofd worden gezien.
De proefvertooningen zijn geeindigd, en de balloteering heeft bewezen hoe welwillend de geabonneerden tegenover de Directie zijn. Het is te hopen dat de Bestuurder zich voort dier welwillendheid waardig zal toonen, en dat de artisten die het meest stemmen verloren, de noodzakelijkheid eener ernstige tooneelstudie zullen inzien.’
A.J. Cosyn.
|
|