De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 3
(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
1ste tooneel.
| |
[pagina 54]
| |
2de tooneel.
| |
3de tooneel.
| |
[pagina 55]
| |
Mikken.
- Vader, wat zou ik mêer kunnen aandoen? Mij dunkt deze kleêren zijn heel wèl, voor menschen gelijk wij.
De Boer.
- Voor ons, ja, kind; maar lieden uit de stad zijn aan de pracht gewoon, en als wij iets heel schoon vinden, dan is het voor hen nog maar alledaagsch.
Mieken.
- Welnu, vader, 'k zal doen zooals ge 't verkiest, (Af) .
| |
4de tookeel.
| |
[pagina 56]
| |
De Boer.
- Dat de koolen aanbranden! Aan mij is zeker wel meer gelegen dan aan de koolen! (Na eene poos, in het spiegeltje ziende) . Nu sta ik er alsof ik op het schabbelleken moest komen! (Kortaf) Cathrien, blijf hier, zeg ik u!
Cathrien.
- En wat zal ik hier doen?
De Boer.
- Wat ge hier zult doen? (Zich den halsdoek afrukkende) . Ziet ge niet wat hier te doen valt? Als ge mij niet helpt ben ik nog in geen heele uur gekleed!
Cathrien.
- Ha, 't is er uit! ik kan u helpen! Waarom hebt ge mij dit niet van den beginne af gezegd?
De Boer.
- Waarom? Waarom? Kan of mag...?
Cathrien.
- Kom, Kom, zwijg maar; ik zal u dat ding eens rond den hals knoopen dat gij er extra presentabel zult uitzien!
De Boer.
- Presentebel, Cathrien, wat is dat?
Cathrien.
- Een verken dat in de vuiligheid gelegen heeft, dat is niet presentabel.
De Boer.
- (stampvoetend) Onverdragelijke babbelkous!
Cathrien.
- Kunt ge daar niet tegen? Zeg het maar; zoo schei ik er dadelijk uit.
De Boer.
- Neen, neen, doe maar voort! (Hij zucht diep.)
Cathrien.
- Ja, ja, zucht nu maar; als ik van u wat rond mijne ooren krijg, zou ik ook mogen zuchten.
De Boer.
- Ta, ta, ta, waar gij acht op neemt!
Cathiren.
- (hem een lichten stoot tegen den arm gerende) . Daar, loop nu maar gauw naar uwe kamer; straks vindt mijnheer Oscar u nog in uwe hemdsmouwen.
De Boer.
- (In het heengaan) Zeg, Cathrientje, gij, die in rijke huizen gewoond hebt, gij weet dat allemaal: als mijnheer Oscar binnen gekomen is, hoe heb ik mij dan te gedragen?
Cathrien.
- Wel... ik bied hem eenen stoel aan; gij drukt hem de hand en stelt hem uwe dochter voor. Dan verneemt gij naar zijne gezondheid en spreekt hem over het weder, over...
De Boer.
- Ja, ja, als ik tot dàr ben zal 't wel gaan. Dank u, Cathrientje! (De boer af.)
| |
5de tooneel.
| |
[pagina 57]
| |
6de tooneel.
| |
7de tooneel.
| |
8ste tooneel.
| |
[pagina 58]
| |
gaat trouwen met 'nen heer uit de stad. Ik verkoop hier den heelen boel en ga mêe naar Brussel op mijn renten leven. Daar heb ik niets te doen dan wat te wandelen en 's avonds mijn dikke pint faro te gaan drinken... Frêe, jongen, wilt ge mijn gedoen hier overnemen?
Frederik.
- Ja, pachter, uwe dochter en ik, wij tezamen, wel te verstaan.
De Boer.
- Mijne dochter! die gaat naar Brussel, zeg ik u. Denkt ge dat ik haar hier langer tusschen de beesten en de boeren wil laten?
Frederik.
- Wel pachter, pachter! Is 't waarlijk gemeend wat ge daar zeg?
De Boer.
- Gemeend? Zeker is 't gemeend! (Men klopt.) Ha! daar is zelfs de heer van wien ik u sprak.
| |
9de tooneel.
| |
10e tooneel.
| |
[pagina 59]
| |
kelijk heet. Zijt ge te voet naar hier gekomen? Ik zie geene sporen aan uwe laarzen.
Oscar.
- Ja, pachter, 'k ben expres te voet gekomen; voor ons, hoeren uit de stad, is het zoo agréable, wat in de volle lucht te kunnen marcheeren.
De Boer.
-'t Is anders toch nog al ver; gij zijt vast vermoeid?
Oscar.
-Vermoeid! oh! pas du tout! Als men bij 'nen goeden vriend gaat, en hoopt aldaar de kennis te maken van een adorable jufvrouw, dan voelt men geen de minste vermoeidheid, integendeel.
De Boer.
- (Half luid, tot Cathrien) Hebt ge dat gehoord? (Tot Oscar) Mijnheer Oscar, wat is het toch schoon, geleerd te zijn! Gij zegt daar dingen waaraan ik nooit zou gedacht hebben.
Oscar.
- O, pachter Spaanhove gij flatteert mij!
De Boer.
- In 't geheel niet, mijnheer Oscar. (Tot Mieken) . Maar Mieken, kindlief, gij zegt niets?
Mieken.
- Vader, gij laat er mij den tijd niet toe!
Oscar.
Dat is juist, heel juist; bravo Mademoiselle Mimi, bravo!
De Boer
(voldaan.)
- Ja, ja, wacht maar tot dat ze in gang is, gij zult wat hooren! En zij kan fransch ook, weet ge?
Oscar.
- O! daar heb ik niet aan getwijfeld!
De Boer.
- Zij heeft te Meezekoten twee jaar school gelegen in 't meiskens-pensionaat.
Cathrien
(half ter zijde).
- Dat spreekt van zelfs, dat het geen jongens-pensionaat was! (Tot denboer) : Meester, de soep is opgediend.
De Boer.
- Hoe! De soep is opgediend, en gij zegt het ons niet?
Cathrien.
- Neen? Wel 't is juist dat wat ik doe!
De Boer.
- 't Is goed: 't is goed!... Mijnheer Oscar, langs hier, als 't u belieft; we zullen in de groote kamer eten.
Cathrien
(ter zijde tot den Boer)
-Zijn dàt manieren? Maak plaats! (Zij duwt hem van de kamerdeur weg) . Gij zoudt waarachtig bekwaam zijn de eerste van al binnen te gaan.
Oscar.
- Mademoiselle Mimi, mag ik u mijnen arm offreeren? (Na eenige saluades trekken zij de kamer binnen)
.
| |
[pagina 60]
| |
11de tooneel.
| |
12de tooneel.
| |
[pagina 61]
| |
Cathrien.
- Ha, ha, ha! Dat ware nog een grootere Hanne! Waarlijk gij verdient dat men u in eene kooi opsluite.
Kobe.
Met u voor gaaike? 'k Ben kontent, 'k ben kontent!
Kathrien.
- Hoor, hoor! op den duur zal hij nog geestig worden, onze Kobe!
Kobe.
- Cathrien, gij zijt altijd dezelfde, altijd gaarne lachen, ik weet dit van over lang! Willen wij nogtans vandaag eens serieus spreken?
Cathrien.
- Ja, spreken wij nu eens serieus... Maar ge moet daar met dien Hanne niet blijven staan; geef hem hier, 'k zal hem in dezen korf zetten.
Kobe.
- En hem een beetje eten geven, he?
Cathrien.
- Ta, ta, ta! Daar is geene haast bij! Spreken wij nu eerst eens serieus, opdat ik wete hoe gij dit doet.
Kobe.
- Och, Cathrien, gij zijt weeral aan 't gekscheren!
Cathrien.
- Gekscheren! ik? Ik luister als een pastor in den biechtstoel.
Kobe.
- Cathrien... hm!... Cathrien, 'k ben ik al niet jong meer, ziet ge wel, en gij ook... Neen, neen, dàt is 't niet! Wat ging ik daar nu vertellen? Zeg Cathrientje, zult gij nog luisteren?
Cathrien.
- Luisteren, wat doe ik anders? Gaat ge haast serieus beginnen?
Kobe.
- Ja, Cathrien, nu gaat 't er door! Cathrien, mijne moeder is dood, dat weet ge...
Cathrien.
- Wel wat klap! Ze is al over de drij maanden begraven, zou ze niet dood zijn?
Kobe.
- Ja 't is maar bij manier van spreken, ziet ge wel; ge moogt dat zòò niet opnemen, of anders geraak ik nooit op den hoek. Zult gij nog luisteren, Cathrientje?
Cathrien,
- Wel ik hou niet op van luisteren, wat wilt ge meer hebben?
Kobe.
- Cathrientje, 'k zon willen trouwen!...
Cathrien.
- En dan?
Kobe.
- Wel... dan zou ik eene vrouw hebben!
Cathrien.
- En dan?
Kobe.
- En dan, en dan! Dan gelijk op een ander!... Cathrien, ge zijt eene onverdraaglijke plaagster! | |
[pagina 62]
| |
13de tooneel.
| |
14de tooneel.
| |
[pagina 63]
| |
15de tooneel.
| |
16de tooneel.
| |
17de tooneel.
| |
[pagina 64]
| |
De Boer.
- (Tot den beenhouwer) . Wilt ge zwijgen, onbeschofterik! Kent ge wel mijnheer Oscar?
De Beenhouwer.
- Of ik hem ken? (Frederik komt binnen) . Wij maken deel van dezelfde meezensocieteit. Zou ik hem niet kennen?
Oscar,
(halfluid tot den beenhouwer).
- Jef, als ge wilt zwijgen, ge krijgt honderd frank.
De Boer.
- En is mijnheer Oscar dan geen négociant?
De Beenhouwer.
- Wie noemt zich hedendaagsch geen négociant? De mosselmans zullen haast ook négocianten zijn.
De Boer.
- Gij zijt een onbeschofterik, gij! Durft gij nog houden staan dat mijnheer geen deftige burger is, van hooge afkomst?
De Beenhouwer.
- Ha, ha, ha! (Zich den buik vasthoudende van lachen) . Ha, ha, ha! Een deftige burger van... hooge... afkomst! Ja, ja, van hooge afkomst, dat is hij zeker, zijn vader woonde op het zesde, onder de hanebalken. Hij heeft voor mij meer dan tien slaaplijven gemaakt.
De Boer.
- Wat hooren wij hier al! Mijnheer Oscar, sluit dien man toch den mond, of ik zou beginnen te gelooven...
De Beenhouwer.
- Gij gelooft ervan wat ge wilt; maar ik zeg niets dan de waarheid! Daar is Cathrien, de keukenmeid, die kan het getuigen. (Tot Cathrien) . Cathrientje, gij hebt immers dien manken kleermaker wel gekend, in de Berlaimontstraat; hij woonde op het zesde?
Cathrien.
- Zeker heb ik hem gekend! De man was zoo een beetje bijzichtig.
De Beenhouwer.
- Juist! Welnu, dat was Oscars vader...
De Boer.
- De vader van dezen heer Oscar?!
De Beenhouwer.
- De vader van dezen heer Oscar! Een braaf en deftig man, die zijn best deed om door de wereld te komen. Zijn zoon is ook een brave en oppassende jongen, 't Is niet voor niet dat hij al zeven honderd frank in 't jaar wint, en dat zijn patroon, de voddenkoopman van op de Hoogstraat, hem tegen Nieuwjaar honderd frank opslag beloofd heeft!
De Boer.
Maar dat is schandalig dat! Oscar! of hoe ik u heeten moet, wat hebt gij op dit alles te antwoorden?
De Beenhouwer.
- Hij zal daar niets op antwoorden; want 't is al loutere waarheid. | |
[pagina 65]
| |
Oscar
(zich boos makende)
- Jef, dat gaat te ver! Zoudt ge willen gelooven...!
De Beenhouwer
(half luid).
- Zwijg, jongen, 'k heb van Cathrien vijftien frank gekregen, en een vet konijn. We zullen van avond daar eens lustig bij leven! Uwe zaak hier kon toch niet lukken; dat was niet serieus; en daarbij gij zijt veel te braaf om zoo iets tot het einde toe door te drijven. Het beste dat ons te doen staat, dunkt mij, is ons stillekens van kant te maken.
Oscar.
- Dat dunkt mij ook. (Zij vertrekken) .
| |
18de tooneel.
| |
19de en laatste tooneel.
| |
[pagina 66]
| |
Kobe.
- Gij stemt toe?! Heilige Sinte Jacobus mijn patroon! Ik ben de gelukkigste mensch van de wereld. Cathrien (Zij plaatst zich vooraan op het tooneel en zingt):
Wijze: Onze plicht is weer verricht. 1
Onze meester is geleerd
Van zijn hoovaardije;
'k Vraag niet meer }bis.
Dan dat de Heer }bis.
Elkeen ervan bevrije. }bis.
2
En ons Mieken is zoo blij
Dat ze mag gaan trouwen;
Frederik! }bis.
Is in zijn schik, }bis.
't Is lief om aan te schouwen }bis.
3
Heeft Oscarken uit de stad
't Lesken waargenomen,
't Zal voortaan }bis.
Om vodden gaan, }bis.
Maar om geen meisjes komen. }bis.
Cathrien (voortgaande, nadat Kobe haar de hand gegeven en iets in het oor gefluisterd heeft). 4
Hoort nu wat mij Kobe zegt,
Juffers, damen, mannen:
‘Wie thans juicht, }bis.
U eer betuigt, }bis.
Dien breng ik ook 'nen Hannen’.Ga naar voetnoot(1) }bis.
Overijsche, 1872.
EINDE. |
|