Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 63
(2014)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| ||||
De GolfbrekerEr was een tijd waarin de poëziereeks De Golfbreker van uitgeverij Lannoo in Vlaanderen en Nederland hoge ogen gooide. Er verschenen geregeld bundels, vaak van gerenommeerde Vlaamse dichters: Hubert van Herreweghen, Anton van Wilderode, André Demedts of Herwig Hensen. Gevestigd talent als Gwij Mandelinck, Roland Jooris of Willy Spillebeen kregen eveneens een kans, naast andere, minder bekende maar knappe dichters als Frans Deschoemaeker of Eric Derluyn. De Golfbreker was in het poezielandschap een veilige thuishaven. Het was bovendien een troefkaart om als dichter uit te pakken met het feit dat een bundel in die reeks was verschenen. We spreken over de jaren tachtig van de vorige eeuw. Na het opdoeken van de reeks zwermde een aantal van deze dichters uit: Roland Jooris naar Querido en PoëzieCentrum, Willy Spillebeen en Frans Deschoemaeker eveneens naar PoëzieCentrum, Gwij Mandelinck naar De Arbeiderspers. Andere dichters uit de reeks werden later opgevangen door de Leuvense uitgeverij P. Na De Golfbreker gaf Lannoo af en toe nog een dichtbundel uit, onder meer van oudere, gevestigde thuisdichters als Aleidis Dierick, Hubert van Herreweghen en Anton van Wilderode, of van jongere auteurs als Marc Tritsmans, Mark van Tongele, Ivo van Strijtem, Koen Stassijns, Jan Lauwereyns en Bart Janssen. Jammer genoeg verdwenen enkele van deze dichters uit het zicht. Onder hen: Eric Derluyn, die momenteel zijn dichtbundels publiceert bij Uitgeverij C. de Vries-Brouwers in Antwerpen. Eric Derluyn volgde de humaniora aan het beroemde Klein Seminarie in Roeselare. In 1962 won hij de Streuvelsopstelprijskamp, een schrijfwedstrijd waar zestigduizend leerlingen uit heel Vlaanderen aan deelnamen. Nadien studeerde Derluyn Germaanse filologie in Leuven en werkte vervolgens een tijdlang als onderzoeker aan verscheidene projecten om later docent te worden aan de universiteit van Rijsel. Vroeger dan gepland gaf Derluyn zijn academische loopbaan op voor het schrijven, schilderen, beeldhouwen en voor het restaureren van huizen en meubelen. Hij bewoonde onder meer de zeventiendeeeuwse Panishoeve in Molenbeek-Wersbeek en het achttiende-eeuwse Refugiehuis van de Teutoonse Orde in Diest. Uiteindelijk belandde Derluyn in 1989 in het kasteel van Mascaraàs in Zuid-West-Frankrijk: een schitterende plek in de Béarn, die niet zo ver gelegen is van het stadje Pau en van de Pyreneeën. Het kasteel is een historisch monument uit de zestiende en de zeventiende eeuw met een omliggend park en een wijngaard. De schrijver beheert er eveneens een imposante bibliotheek met een collectie boeken uit de vijftiende tot de zeventiende eeuw. | ||||
Debuut en volgendeToen Eric Derluyn in 1969 debuteerde met de bundel De geliefden van Altena, kwam hij in de reeks Het noorderlicht van uitgeverij Desclée de Brouwer terecht. Het noorderlicht ‘wilde jonge literatuur uit de Nederlanden’ een kans bieden. Heel wat van de namen die in die reeks figureren zijn vandaag in de vergetelheid geraakt. Slechts enkele dichters kwamen in de annalen van de literatuurgeschiedenis terecht: Jozef Deleu, Lucienne Stassaert, Jo Gisekin, Eddy van Vliet en Herman de Coninck. Enkele anderen bleven vooral in de marge actief: Piet Brak, Gust Vermeille, Herman Fierens, Ignaas Veys of Paul Vanderschaeghe. Van een veertigtal anderen werd als dichter weinig of niets meer vernomen. Eric Derluyn past ergens tussen de eerste en de tweede groep in: hij bleef actief als dichter, betrad aanzienlijke reeksen zoals De Bladen voor de poëzie of de eerder vermelde reeks De Golfbreker, om vervolgens bij kleinere uitgevers zoals Leuvense Schrijversaktie of De Vries-Brouwers te belanden. Onterecht. De redactionele begeleiding die er bij de eerste bundels was (bij de uitgevers Desclée de Brouwer en Lannoo), was er in die latere fase niet meer, waardoor Derluyns bundels gaandeweg steeds lijviger werden maar er ontegenzeggelijk minder geslaagde gedichten tussen knappe poëzie terechtkwamen. Zo ging de coherentie die er in de eerste bundels in hoge mate was, jammer genoeg verloren. Na het erg geslaagde debuut De geliefden van Altena volgden nog sterkere bundels als Het eerbare bestaan van de egel (1980) en Geen mooier luchtschap (1982). De geliefden van Altena drijft op een sterk middeleeuwse inslag en setting, zoals dat in het hele oeuvre van Derluyn het geval zal blijven. De dichter gelooft sterk in de Muze en het geduld, in het wachten op de inval om tot een gedicht te komen. Hij wil, aldus de flaptekst, herinneringen, belevenissen en ervaringen kauwen en herkauwen om uiteindelijk tot die ene regel te komen en te kijken waar die zich opent. Derluyn plaatst zich nadrukkelijk buiten elke stroming en hanteert, dan al, een decoratieve stijl, vaak maniëristisch ook en muzikaal. De herinnering, neoromantisch van aard, wordt gekoppeld aan een meer fysiek taalspel waarin het gedicht het van zijn muzikaliteit moet hebben, het een ding wordt om zo nodig luidop te lezen en eventueel te kunnen beluisteren. In zijn eerste bundels grijpt de dichter vaak terug op enjambementen, klankassociaties, binnenrijm en alliteraties, zoals in het tweede deel van het gedicht ‘Neerwaarts dalen’: ‘U kan ik de wonde niet tinten / met tippen van vingers, mijn / kind, zo zelve gij zacht ze / bezwachtelt, met bittere winden / ombindt’. Met Het eerbare bestaan van de egel leverde Derluyn enkele gedichten die naar de keel grijpen en - zonder meer - tot de beste Vlaamse poëzie behoren. Zijn afdeling ‘Kleine muziekjes’ werd niet afdoende opgemerkt, hoewel Gaston Durnez in zijn bloemlezing Ik heb u lief er het allermooiste heeft uitgevist: Mijn klein muziekje, mijn
rimpeltje van licht,
ik dek het landschap met
zijn huizen en bomen dicht
opdat het nacht zou zijn
en jij heel zachte klank en
zachte glans zou zijn.
| ||||
[pagina 51]
| ||||
Van dit soort parels zijn er in Derluyns eerste bundels nog wel meer te vinden. Misschien komt dat doordat de dichter duidelijk met zijn materie aan het werk is gegaan, er aan bleef schaven, ook al moest daar heel wat tekst voor sneuvelen. Soms duurt het erg lang, zo noteerde Derluyn, dat ‘inschrijven, proberen, ontwerpen, beelden groeperen en groepen van beelden en zinnen en betekenissen vinden en nieuwe betekenissen ernaast ontdekken’. Niettemin bleef de dichter ‘het gevoel (behouden) dat er niets goeds bij is’, dat ‘een overvloed’ aan materiaal de vastheid van zijn poëzie in de weg stond. Niettemin ‘kan het gebeuren dat er ineens een ganse vorm uitvalt’, of ‘een plots inzicht’ dat vervolgens hooguit enkele regels uit de massa releveert. Met zijn bundel Geen mooier luchtschap (1982) manifesteerde Derluyn zich als een van de belangrijkere Vlaamse dichters. Deze bundel bevat te veel moois om er met kans op enige representativiteit uit te citeren. Volgend fragment uit ‘On-gedicht’ wens ik toch even aan te stippen: ‘Niet in een gedicht raak ik het / landschap meester, waaruit ik / mijn gedichten maak. // Op smalle spraak drijven die / blind zijn en wier handen / weinig hebben aangeraakt’. Onmacht, blindheid, het landschap en het reizen erin, het ontoereikende van de taal om de echte werkelijkheid achter de dingen te benoemen: het zijn belangrijke motieven gebleven in de poëzie van Eric Derluyn. | ||||
Jaren 90In 2007 pakte Derluyn na jaren van stilzwijgen verrassend uit met de bundel Asdag en nadien, zijn eerste bundel bij de Antwerpse uitgeverij De Vries-Brouwers. In feite is het één groot gedicht waarvan de dichter liefst had gehad dat de lezer het in één ruk uit zou lezen. Poëzie bedrijven ervaart de dichter als existentieel, en het was al even belangrijk dat hij met deze bundel de fusillade van de Duitse bezetter in herinnering bracht, uitgevoerd op ‘Schuwe Maandag 19 oktober 1914’, waarbij de Duitsers in Roeselare een grote groep mensen executeerde, onder wie Derluyns grootvader. De bundel handelt dan ook over macht en onmacht, en over de oorlogsgruwel die voor de lokale bevolking erg tastbaar was. In de daaropvolgende, meer recente bundels blijft de dichterlijke onzekerheid troef. Derluyn ervaart het leven als een spanningsveld van hardheid, brutaliteit en disharmonie, van uitzichtloosheid ook, van het dictaat van het momentane. Daartegenover plaatst de dichter een veeleer intuïtieve en archaïsche benadering van taal en partikels, zich er volop van bewust dat de taal in een traditie zit verankerd en uiteindelijk vorm geeft aan elk menselijk streven, hoezeer die mens zich ook van zijn onkunde en hopeloosheid bewust is. ‘Derluyn plaatst zich nadrukkelijk buiten elke stroming en hanteert een decoratieve stijl, vaak maniëristisch ook en muzikaal.’ Eric Derluyn blijft een verdienstelijke dichter die meer dan eens, ook vandaag nog, blijk geeft van een scherpe observatie, gefundeerd op een rake en intrigerende zegging en versificatie, technisch knap ook. Wel moet gepleit worden voor een van uitgeverswege strengere selectie uit het werk: de kwantiteit haalt het in dit oeuvre nog te vaak op de nochtans aanwezige kwaliteit, een kwaliteit zoals in deze versregels uit zijn meest recente bundel Een Reiziger, hij slaapt: ‘Toen de regen lang geleden / viel als stuifmeel / en deed bleek op gras / en op asfalt / de wolken breken: // half-april en alles amper, / even, zelfs de lente / nog maar half gekneed, / hoe dan het leven’. # Stefan Van den Bossche
Orgel van glas
Orgel van glas,
gebogen over
de gepuiste kas
van rug en ribben
zit roerloos de pad;
laat uit zijn helder
gefluit, ééntonig als in
ijsweer de lucht: een
dunne blauw dat inhoudt
elk verlangen, kleine
melkweg hangend in
de nacht.
Gedoken in
't gewicht van gouden
schelen zijn blik. Alleen
bezwaard door dit: een steen.
En over hem zeilt zuiver
zijn stem: een maan zo wit.
Eric Derluyn
(uit Orgel van glas)
| ||||
Recente bundels
|
|