Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 63
(2014)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| ||||
[pagina 7]
| ||||
Wat doet oorlog met een mens? Het is een vraag waarmee antropologen of sociologen mogelijk aan de slag kunnen. Voor een historicus is de vraag te weinig specifiek. Welke oorlog? Waar en wanneer? Met welke inzet en impact? Een veroveringsoorlog, defensieve oorlog, preventieve oorlog, burgeroorlog, totale oorlog, secessieoorlog, koloniale oorlog, genocidale oorlog, economische oorlog, grensoorlog, drôle de guerre, successieoorlog, vernietigingsoorlog, guerrillaoorlog, wereldoorlog,...? Al die oorlogen hebben een andere inzet en impact. Ze delen in de regel grootschalig geweld als belangrijkste kenmerk, al is dat niet altijd aanwezig. De Koreaanse oorlog is formeel nog steeds aan de gang maar heeft de laatste zestig jaar nog nauwelijks slachtoffers gemaakt, terwijl hij toch een grote impact heeft op de burgers van de beide Korea's. De ene oorlog is de andere niet. Historici houden zich bezig met specifieke en in tijd en ruimte gesitueerde oorlogen. Zij zoeken naar oorzaken en gevolgen, het verloop en de impact. Zij vergelijken en ontdekken patronen die zich vaak, maar niet altijd voltrekken. Zij wijzen op verschillen en eigenheden. | ||||
GeschiedschrijversOorlogen hadden een diepe impact op de geschiedenis. Het is dan ook niet verbazend dat geschiedschrijvers er altijd een bijzondere aandacht voor hadden van Tacitus' Historiae tot de hedendaagse megasellers over de Tweede Wereldoorlog van Anthony Beevor. Maar de professionalisering van de geschiedschrijving in de negentiende eeuw bezorgde de ‘histoire bataille’ een slechte reputatie. Beschrijvingen van veldslagen en verhalen over krijgsheren, die tot dan toe de geschiedschrijving beheersten, werden in groeiende mate als irrelevant beschouwd. Oorlogen werden geïncorporeerd in politieke geschiedenis en vanaf de twintigste eeuw in sociale geschiedenis. Aan universiteiten werd nog nauwelijks krijgsgeschiedenis gedoceerd. Grootschalig oorlogsgeweld kreeg nochtans juist op dat moment een grotere impact op de geschiedenis dan ooit tevoren. De in 2012 overleden Britse historicus Eric Hobsbawm typeerde de periode tussen 1914 en 1989 als een ‘eeuw van uitersten’; een schizofrene epoche waarin aan de ene kant meer mensen dan ooit in de wereldgeschiedenis omkwamen in oorlogen, zowel in absolute als in relatieve cijfers. Aan de andere kant hebben nooit meer mensen het beter gehad door de welvaarts- en welzijnsboom die zich in die periode voordeed. De verspreiding van de welvaart, de successen in technologie en gezondheidszorg, en processen van politieke en economische democratisering leidden ertoe dat massa's mensen een relatief comfortabel, gelukkig en lang leven leiden. Ondanks twee wereldoorlogen, totale oorlogsvoering, genocide, ongeziene massamoord en de dreiging van een planetaire destructie door massavernietigingswapens. ‘Het doorkruisen van de voorspelbare patronen noopte tot vindingrijkheid.’ | ||||
Historisch oorlogsonderzoek in BelgiëVandaag is er aan de departementen geschiedenis van de Belgische universiteiten maar één onderzoeksgroep die zich expliciet toelegt op de geschiedenis van oorlog, die van ‘Oorlog, crisis en hedendaagse maatschappij’ van de UGent. Hij richt zich op de impact en de gevolgen van de geweldservaring op de West-Europese liberale democratieën. Oorlog wordt gedefinieerd als een acute crisiservaring. Oude zekerheden komen vaak in razendsnel tempo op de helling te staan. Terwijl verandering zich in de geschiedenis doorgaans geleidelijk en procesmatig voltrekt, geschiedt zij in oorlogstijd schoksgewijs. Gegrepen door de maalstroom van de internationale politiek, ondergingen de West-Europese samenlevingen radicale veranderingen. De frontervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog en het dictatoriale bezettingsregime tijdens de Tweede Wereldoorlog vormen daarvan uitgesproken voorbeelden. Maar ook het leven van alledag raakte veel van zijn vanzelfsprekendheid kwijt. Weinig facetten van het maatschappelijke leven ontsnapten aan de weerslag van de ‘totale’ oorlog. Net het abrupte karakter van de verandering verklaart waarom mensen het leven in oorlogstijd als zoveel intenser ervoeren, gedwongen tot onmiddellijke en aanhoudende aanpassing aan de wijzigende omstandigheden. Mensen werden voor nieuwe keuzes gesteld. Nieuwe problemen rezen. Nieuwe mogelijkheden boden zich aan. Routineuze verhoudingen, praktijken en attitudes voldeden niet langer. Het doorkruisen van de voorspelbare patronen noopte tot vindingrijkheid. Hoe mensen omgingen met die ingrijpende maatschappelijke veranderingen is een belangrijke onderzoeksvraag. Het onderzoek van de oorlog als crisiservaring is niet enkel op zichzelf waardevol. Of en hoe het gedrag van individuen en sociale groepen tevens een inzicht biedt in de maatschappelijke verhoudingen en in de onderliggende mens- en wereldbeelden is een tweede belangrijke onderzoeksvraag.
In 1945 zwegen dan wel de wapenen, de erfenis van de oorlogen bleef doorwerken op de West-Europese samenlevingen. De herinnering aan en de gevolgen van de Eerste en vooral de Tweede Wereldoorlog spelen nog altijd een grote rol in het denken en doen van West-Europese burgers. De democratie werd versterkt met de uitbouw van verzorgingsstaten. Ook de genera- | ||||
[pagina 8-9]
| ||||
ties die na 1945 zijn opgegroeid in vrede en in welvaartssamenlevingen kunnen zich niet onttrekken aan de veelomvattende invloed van wat Hobsbawm de ‘age of catastrophe’ noemt. Waaruit die invloed dan wel precies bestaat en hoe dat proces van beïnvloeding in zijn werk gaat, is een derde onderzoeksvraag. Zo wordt de maatschappelijke betekenis van de evoluerende positie van oorlog en genocide in het collectieve geheugen in diverse samenlevingen aan de orde gesteld.
In 1917 was Jérôme Renneboog (1892-1958) aan het front. Hij was toen student farmacie en nam er foto's, zoals hier in Hoogstade (Alveringem) aan de herberg ‘In de Groene Poorte’. De Italiaanse koning Victor Emmanuel III (1869-1947) bracht daar op zaterdag 29 september 1917 samen met koning Albert I een bezoek aan het front. Na de aankomst per auto volgde een erebegroeting. Opmerkelijk is het verschil in gestalte tussen de Belgische en de Italiaanse vorst. (© Beeldarchief Jérôme Renneboog, Aalst)
Op federaal niveau is het in Brussel gevestigde Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA) een belangrijk kenniscentrum. Het vond zijn oorsprong in de maatschappelijke strijd om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Toen België er bij gebrek aan historische knowhow niet in slaagde de in Oostenrijk verblijvende oorlogsmisdadiger Robert Verbelen veroordeeld te krijgen, begreep de overheid de noodzaak van een gespecialiseerde instelling. Zo werd in 1967 het Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog opgericht ‘om alle nodige maatregelen te treffen voor het inventariseren, bewaren en excerperen van de documenten of archiefstukken welke betrekking hebben op de Tweede Wereldoorlog, zijn voorgeschiedenis en zijn gevolgen’, luidens het Belgische Staatsblad. Gaandeweg verruimde dit centrum zijn focus wat uiteindelijk in 1997 leidde tot een nieuwe benaming en missie. Thematisch staan nu de twee wereldoorlogen, hun oorzaken en gevolgen, ook op langere termijn, centraal. Andere conflicten en totalitaire ideologieën die de maatschappij in de twintigste eeuw hebben getekend - fascisme en nazisme, communisme, koude oorlog, kolonialisme en dekolonisatie - vormen de verdere aandachtspunten. Binnen dit geheel gaat de aandacht in het bijzonder naar fenomenen als geweld, genocides en massamoorden, burgeroorlogen, nationale en etnische tegenstellingen en zuiveringen, religieuze conflicten, gedwongen migraties, maar ook naar mensenrechten, internationale conflictbeheersing en Europese eenwording. ‘Van sommige oorlogen blijft nauwelijks een Belgisch spoor over.’ De onderzoeksprogramma's van de twee genoemde kenniscentra tonen goed aan hoe oorlogsgeschiedenis in België geen ‘histoire bataille’ meer is maar sociale geschiedenis in de ruime zin van het woord. De krijgsgeschiedenis in de strikte zin van het woord is overigens ook in sterke mate bevrucht door de sociaalhistorische invalshoek. De oorlogsbeleving van gewone soldaten komt zo in beeld. Toch blijft die nieuwe krijgsgeschiedenis in ons land mager. Aan de geschiedenis van het Belgische leger werden bijvoorbeeld maar vijf proefschriften gewijd. | ||||
Belgische oorlogservaringenHet is begrijpelijk dat de twee wereldoorlogen bovendrijven in het Belgische historisch onderzoek. Na 1830 was België als neutraal land bijna een eeuw lang niet betrokken bij oorlogen, de tiendaagse verrassingsaanval van het Nederlandse leger in augustus 1831 niet te na gesproken toen de verdreven koning Willem I probeerde België opnieuw te onderwerpen, maar verdreven werd, niet door het nauwelijks bestaande Belgische leger, maar door Franse troepen. Na 1945 werd België niet meer rechtstreeks betrokken bij een internationale oorlog, tenzij in het kader van operaties onder de vlag van de Verenigde Naties - Belgische blauwhelmen - en de NAVO. Ook voor België was 1914-1945 dus een ‘age of catastrophe’. Wie de vraag stelt naar de betrokkenheid van Belgen bij oorlogen krijgt een complexer beeld van vele tientallen oorlogen. Soms compleet vergeten conflicten zoals de Mexicaanse oorlog in 1862-'65 waar een ‘Belgisch legioen’ met vrijwilligers meevocht aan de zijde van keizer Maximiliaan van Mexico of de strijd van Belgische pauselijke zoeaven in Italië in dezelfde periode. Soms gaat het om de strijd van enkelingen zoals de vrijwilligers in de tweede Zuid-Afrikaanse Boerenoorlog in 1899-1902 of in de Latijns-Amerikaans guerrillaoorlogen in de jaren 1980. Soms is het zelfs een eenmansactie zoals die van Muriel Degauque die zich als zelfmoordterrorist opblies in Irak in 2005. Van sommige van die oorlogen blijft nauwelijks een Belgisch spoor over, letterlijk in de vorm van gedenktekens en andere materiële relicten, of figuurlijk in het collectieve geheugen. Andere werpen hun schaduw tot op vandaag. Zo bijvoorbeeld de brutale koloniale oorlog die Leopold II in ‘zijn’ Kongo-Vrijstaat (1885-1908) liet voeren om de bevolking te onderwerpen aan de plundereconomie. De precieze impact ervan is moeilijk te meten, maar historici zijn het erover eens dat het een humanitaire catastrofe was die miljoenen mensenlevens eiste. Die werkelijkheid werd lange tijd verdrongen en zelfs ontkend in de talrijke propagandaschriften waarin Leopolds ‘beschavingswerk’ werd geprezen. Het door Leopold opgerichte Koninklijk Museum voor Midden-Afrika was er het meest sprekende voorbeeld van. Het duurde een eeuw vooraleer het museum in Tervuren de gruwelijke werkelijkheid een plaats gaf. In het hedendaagse Africamuseum werd het monumentale standbeeld van Leopold II letterlijk en figuurlijk in de hoek gezet. Het toont meteen goed aan hoe sommige oorlogen nog voortwoeden lang nadat het laatste schot is gelost. | ||||
Body count in the age of catastrophyHet grootschalige geweld dat de meeste oorlogen kenmerkt, leidt in de eerste plaats tot slachtoffers. Het oplijsten van die slachtoffers zegt vaak al iets over de inzet en het verloop van een oorlog. Een vergelijking van de Belgische oorlogsslachtoffers uit de Eerste en de Tweede Wereldoorlog is leerrijk. In de Eerste Wereldoorlog stierven circa 50.000 Belgen of 0,65 procent van de bevolking van wie 38.000 militairen en 12.000 burgers. In de Tweede Wereldoorlog verloren ongeveer 80.000 ‘Belgen’ het leven of 0,94 procent van de bevolking. Belgen tussen aanhalingstekens omdat van de circa 28.900 uit België afkomstige joden er slechts een minieme fractie (minder dan 5 procent) de Belgische nationaliteit had. De meeste joden die in België verbleven, hadden een vreemde nationaliteit, vaak als vluchteling uit Duitsland of Oost-Europa. Als je die groep buiten beschouwing laat, dan kan je besluiten dat de twee wereldoorlogen in verhouding tot de bevolking ongeveer evenveel Belgische slachtoffers maakten. De verhouding tussen militairen en burgers is omgekeerd met die van de Eerste Wereldoorlog. Dat is begrijpelijk aangezien het Belgische leger in de Eerste Wereldoorlog vier jaar strijd leverde, terwijl dat in de Tweede Wereldoorlog beperkt bleef tot een Achttiendaagse Veldtocht. Het aantal militaire slachtoffers in de Eerste Wereldoorlog had overigens veel hoger gelegen mocht het Belgische opperbevel zich aangesloten hebben bij de geallieerde tactiek van grote offensieven. Om politieke redenen beperkten de Belgen zich tot kleine acties in de vier jaar stellingenoorlog aan de IJzer waardoor de verliezen laag bleven. Tweederde van alle militairen sneuvelde tijdens de korte bewegingsoorlogen in het begin (augustus-oktober 1914) en op het einde van de oorlog (oktober-november 1918). Tijdens de Tweede Wereldoorlog vielen er zowat 19.000 burgerslachtoffers als gevolg van het oorlogsgeweld in gevechten en bombardementen, van wie velen als ‘collateral damage’ van de geallieerde bommen. Onge- | ||||
[pagina 10]
| ||||
veer 2.600 arbeiders kwamen om het leven als (verplicht) arbeider in Duitsland en een 14.500 burgers stierven wegens verzetsactiviteiten of als politieke gevangene door executie of in Duitse gevangenschap. Strikt genomen moeten daarbij ook nog een duizendtal collaborateurs worden geteld die door het verzet werden vermoord, terwijl ook nog zo'n 4.000 collaborateurs aan Duitse zijde sneuvelden. Het onderscheid tussen burgers en militairen is in de Tweede Wereldoorlog niet zo duidelijk. De verzetslui die in gewapende acties sneuvelden, kunnen ook als militaire slachtoffers worden beschouwd. Het fenomeen van de partizanenoorlog was onbekend in de Eerste Wereldoorlog toen het verzet zich beperkte tot het verzamelen en doorgeven van inlichtingen over de vijand en tot de clandestiene pers. De Belgische regering reageerde verontwaardigd toen de Duitse invaller beweerde dat Belgische burgers op Duitse militairen hadden geschoten en zo het internationale oorlogsrecht hadden geschonden. Dat bleek ook niet het geval te zijn geweest. Het was een alibi om de moordpartijen in de eerste maanden van de oorlog te verschonen toen zo'n 5.500 Belgische burgers werden geëxecuteerd door het Duitse leger in opmars. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moedigde de Belgische exilregering in Londen haar landgenoten aan om de wapens op te nemen tegen de bezetter. Het internationale oorlogsrecht was niet meer van tel ten aanzien van een bezetter die iedereen criminaliseerde die zich verzette tegen de nationaalsocialistische orde of die door de nationaalsocialistische ideologie tot vijand werd verklaard zoals de joden.
Tijdens '14-'18 werden veel mensen ingezet die uit de koloniën kwamen. We kunnen terecht spreken van het mondialiseren van de oorlog wat het gebeuren effectief tot wereldoorlog maakt. Jérôme Renneboog fotografeerde een tentenkamp waarbij een kleurling staat alsof hij de opdracht heeft dit tentenkamp te bewaken. Meer info over de plaats en uit welke kolonie deze soldaten kwamen, staat niet vermeld op de achterzijde van de foto. (© Beeldarchief Jérôme Renneboog, Aalst)
De stad Ieper met haar indrukwekkende Lakenhalle was een mooie middeleeuwse stad. De vernieling tijdens de Eerste Wereldoorlog was bijna volledig met als gevolg dat er ook voorstanders waren om deze stad als ruïne te behouden en het nieuwe Ieper ernaast te bouwen. De vernieling van de Lakenhalle legde Renneboog vast met het beeld van de spitse zijtoren die wonderlijk bleef staan. (© Beeldarchief Jérôme Renneboog, Aalst)
‘Sommige oorlogen woeden voort lang nadat het laatste schot is gelost.’ Dat in de beide wereldoorlogen een groot aantal burgerslachtoffers waren te betreuren (1 op de 3 in de Eerste Wereldoorlog; 2 op de 3 in de Tweede Wereldoorlog) heeft natuurlijk te maken met het feit dat België telkens voor jaren werd bezet door een vijandelijke mogendheid. Die bezettingservaring heeft in belangrijke mate de impact van beide oorlogen bepaald. Hierboven werd die ervaring omschreven als een crisis waarbij mensen zich in een hoog tempo dienden aan te passen aan de omstandigheden. Voor het gros van de bevolking betekende dat zich plooien naar de wensen van de nieuwe machthebbers. Slechts enkele procenten van de bevolking waren bereid zich te verzetten tegen de bezetter met de inzet van hun leven en goed. Ook maar enkele percenten van de bevolking - in de Eerste Wereldoorlog nog minder dan in de Tweede - gingen over tot collaboratie met de bezetter. Het verschil tussen medewerking met de bezetter met de bedoeling diens doelstellingen te ondersteunen en medewerking met de bedoeling erger te voorkomen, is in de praktijk niet zo gemakkelijk te onderscheiden. Het is een grens die vaag is en bovendien ook varieert naargelang de oorlogskansen. Zo waren vele Belgische burgers en gezagsdragers er in de zomer van 1940 van overtuigd dat Duitsland de oorlog had gewonnen en voor lange tijd de heerser zou zijn op het Europese continent. Er was dan ook een grote bereidheid om samen te werken met de nieuwe machthebbers. De Belgische strafwet, die de grens tussen geoorloofde en niet-geoorloofde samenwerking vastlegt, werd soepel geïnterpreteerd. Dat veranderde naarmate de oorlogskansen keerden. Over het al of niet geoorloofd zijn van samenwerking met de bezetter bestaan overigens vele misverstanden. Het internationaal oorlogsrecht - en ook de Belgische wet - schreef voor dat gezagsdragers | ||||
[pagina 11]
| ||||
verplicht waren samen te werken voor zover dat niet indruiste tegen de wet. Maar die werd zoals gezegd in het begin van de oorlog erg soepel geinterpreteerd. Toen de bezetter bijvoorbeeld in oktober 1940 de Belgische gemeentes oplegde een jodenregister aan te leggen, deden die dat zonder uitzondering, terwijl de Belgische grondwet het onderscheid van burgers op basis van religie en ras verbiedt. Toen anderhalf jaar later in juni 1942 het dragen van een gele davidster verplicht werd, weigerden de gemeentebesturen van het arrondissement Brussel die uit te reiken. In Antwerpen, Luik en Charleroi gebeurde dat wel. De reden van dat verschil is complex, maar het toont in ieder geval aan dat er een keuze bestond. Die was er in principe ook voor de joodse bevolking. Zij kon zich niet laten registreren of later de davidster niet dragen, maar daarop stonden zware straffen waardoor die keuzevrijheid theoretisch was. Vele joden gehoorzaamden om erger te voorkomen, zich niet realiserend dat ze zo bijdroegen tot hun doodvonnis. Dit dramatische voorbeeld zet de zaken op scherp en toont goed aan op welke wijze oorlog de condition humaine bepaalt. De crisissituatie van een oorlog en de grote en snelle veranderingen die dat met zich meebrengt, verplichten mensen om voortdurend keuzes te maken. In oorlogstijd zijn dat vaak keuzes van leven of dood. | ||||
Bibliografie
# Bruno De Wever is historicus en behoort als docent tot de Onderzoeksgroep Oorlog, crisis en hedendaagse maatschappij van de UGent. |
|