Belgische langspeelfilm in vorm?
Vormexperimenten en grensverleggende beeldtaal in de Belgische langspeelfilm
Erik Martens
Het is geen toeval dat in kleine productielanden verrassend veel eigenzinnige films het licht zien. Omdat een gemiddelde film in België meer kost dan hij opbrengt, is het veiliger in te zetten op artistieke merite dan op financieel rendement. Het ligt daarom voor de hand dat Belgische filmers graag experimenteren. Dat deden ze al van in de jaren twintig van de vorige eeuw. Die vrijheid namen en nemen ze nog steeds vooreerst in het genre van de korte film. Deze films zijn zelden te zien in de bioscoop, maar wel op de festivals en ook geregeld in musea of galerieën, waar film en beeldende kunst elkaar raken. Vooral Nicolas Provost liet de jongste jaren van zich spreken op die fora. Zijn films werden er wereldwijd vertoond. Strikt genomen spreken we hier nog van de klassieke experimentele film, in die zin dat zijn films geen onderdeel uitmaken van installaties, zoals dat bij veel andere
■ Cineaste Caroline Strubbe, Laken, 2009 [© Piet Goethals]
landgenoten wel vaak het geval is (neem bijvoorbeeld veteraan Chantal Akerman). In zijn bekendste en ook meest bekroonde werk
Plot Point uit 2007 bouwt Provost met onschuldige beelden van een doodgewone dag op Times Square in New York een mysterieuze en spannende sfeer op die verwijst naar de taal van de genrefilm. In
Long Live the New Flesh, eerder dit jaar geselecteerd voor het festival van Berlijn, gaat hij op analoge wijze aan de slag met beelden uit het genre van de horrorfilm. Tegelijk grijpt hij ook in op de textuur van het beeld, dat hij visueel laat desintegreren.
Intussen maakt de cineast zich al enige tijd klaar voor een eerste langspeelfilm (The Invader). Naar eigen zeggen zou het een sociale thriller worden over de emotionele en economische overlevingsstrijd van een illegale immigrant in de nieuwe wereld. Uit deze korte parafrase blijkt meteen dat die langspeelfilm allicht gestructureerder zal zijn dan Provosts korte films. Dat is niet meteen een grote verrassing. Integendeel, het is eerder de regel. Langspeelfilms experimenteren even graag dan korte films, maar hun experimenten zijn doorgaans strakker omlijnd. De bioscoopfilm heeft in de regel een begin en een einde, een experimentele korte film niet noodzakelijk.
Het gros van de experimenterende Belgische cineasten beweegt zich op alle domeinen tegelijk. Meestal stellen ze de courante narratieve structuur van de klassieke langspeelfilm in vraag en maken ze films waarin het accent niet ligt op een welomschreven intrige, maar op sfeer en beeldende expressie.
Laat ons dat even concreet maken met een paar namen. We beperken ons tot de laatste vijf jaar en - voor alle duidelijkheid - we geven niet meer dan een paar tendensen aan. De volledigheid ligt ver buiten de ambitie van deze korte tekst.