Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 58
(2009)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
25 jaar sinds Gekke Mustafa
| |
EngagementHet literaire landschap is sinds Gürs debuut met name in Nederland gewend geraakt aan auteurs met een multiculturele achtergrond. Natuurlijk waren er altijd al auteurs met een Surinaamse, Antilliaanse of Indische achtergrond die hun werk publiceerden in Nederland, maar de opkomst van en de grote interesse en aandacht voor multiculturele auteurs sinds de jaren negentig, mag worden aangemerkt als een wending in de Nederlandse letteren. Naast Kader Abdolah zijn auteurs zoals Abdelkader Benali, Hafid Bouazza, Mustafa Stitou, Naima el Bezaz, Rodaan Al Galidi, Khalid Boudou, Clark Accord, Fouad Laroui, Naema Tahir en Yasmine Alias ingeburgerde namen. In Vlaanderen trekt vooral Rachida Lamrabet de aandacht. Ook is het inmiddels duidelijk dat er een grote verscheidenheid is onder de schrijvers en dat een gedeelde ‘exotische’ achtergrond niet betekent dat het werk van deze auteurs stilistische en thematische overeenkomsten vertoont. Er zijn auteurs die net als Gür en Kader Abdolah met hun schrijven een bijdrage willen leveren aan maatschappelijke verhoudingen of een voorbeeld willen zijn voor komende generaties. Anderen, met Hafid Bouazza als belangrijkste pleitbezorger, willen juist niet worden aangesproken op hun persoonlijke achtergrond of hun maatschappelijke positie omdat ze vinden dat die geheel los staat van de literatuur: ware literatuur trekt zich niets aan van etnische, religieuze of gender verschillen. Echter, los van hoe de auteur zichzelf positioneert of presenteert, blijken er nog altijd andere verwachtingen te bestaan voor auteurs met een multiculturele achtergrond. Daarvoor zijn ze waarschijnlijk nog te nieuw en bovendien te opmerkelijk in een tijd die in hoge mate wordt gekenmerkt door integratievraagstukken, multicultureel samenleven en de rol van godsdienst daarin. Aangemoedigd door de exotische naam op de omslag en de steeds groter wordende auteursfoto op | |
[pagina 267]
| |
de achterflap wordt de lezer gesterkt in de verwachting dat de auteur de eigen multiculturele achtergrond tot de drijvende kracht achter het schrijverschap maakt, of zelfs, dat de auteur fungeert als spreekbuis voor de eigen culturele groep. De boodschap en de boodschapper staan bij. de migrantenauteur niet vanzelfsprekend los van elkaar en de verleiding bestaat om te speuren naar autobiografische informatie of authentieke trekjes in de tekst. De scheidslijn tussen de tekst en de auteur, de zogenaamde autonomie van de tekst, geldt niet, of althans niet zonder slag of stoot, voor de multiculturele auteur. Dat is niet altijd een nadeel; de samenvoeging geeft het literaire werk ook een zekere status: als inside report, als authentieke informatiebron. Daarbij speelt ongetwijfeld nog een ander element mee. Vooral in Nederland bestaat er het gevoel dat de literatuur na jarenlange opsluiting in de ivoren toren zich meer op straat moet begeven. Een literatuur die zich aan de zijlijn ophoudt, sluit niet meer aan bij de turbulente tijden waarin wij nu leven. Het autonomieprincipe van de literaire tekst mag wel eens op de schop. Engagement is het modewoord en daarmee staat het verband tussen literatuur en waarneembare werkelijkheid (altijd al een heikel punt) weer hoog op de agenda. Sommige schrijvers schromen niet langer om te claimen dat hun activiteiten belangrijk, zelfs noodzakelijk zijn. Literatuur kan immers een helende functie vervullen: zij kan inzicht verschaffen in een ondoorzichtige wereld en zo invloed uitoefenen op maatschappelijke verhoudingen. Ramsey Nasr, de begin 2009 verkozen Nederlandse Dichter des Vaderlands, spreekt duidelijke taal: ‘Nederland heeft een dichter nodig’.Ga naar eindnoot2 Ook Kader Abdolah schuwt de grote woorden niet. Bij het verschijnen van zijn vertaling van de Koran en de roman over het leven van de profeet Mohammed verklaarde hij: ‘De Nederlandse samenleving heeft mij de[ze] opdracht gegeven’.Ga naar eindnoot3 De literatuur kan zich niet onttrekken aan de tijdsgeest die beheerst wordt door vraagstukken over de ontmoeting met de ander, samengevat in de term multiculturaliteit of de multiculturele samenleving. De multiculturele auteur die deze ontmoeting belichaamt wordt als (noodgedwongen) buitenstaander tegen wil en dank uitgenodigd om hun proefondervindelijke ‘waarheid’ met de lezer te delen. Zij zijn de informanten, hun culturele dubbelpositie is de garantie voor authenticiteit. In sommige opzichten is er sinds Gürs debuut toch ook nog niet zo veel veranderd. Laten we terugkeren naar het begin. | |
OptimismeBijna tien jaar had Gür het rijk alleen als immigrantenschrijver. In 1993 publiceerde Kader Abdolah zijn eerste verhalenbundel (De adelaars) en afgezien van de inhoud van de verhalen, sprak zijn stijl sterk tot de verbeelding: Abdolah schreef zijn verhalen in tegenstelling tot Gür direct in het Nederlands. Het bleek het begin van een stroomversnelling. In 1994 werd Mustafa Stitou tijdens Poetry International als Neerlands eerste migrantendichter van eigen kweek voorgesteld. Gür en Abdolah waren immers als volwassenen naar Nederland gekomen en dus gevormd in hun geboorteland. Stitou, die maar een paar maanden oud was toen hij met zijn ouders vanuit Marokko naar Nederland vertrok, vertegenwoordigde de dagelijkse realiteit van de meerderheid van de Nederlandse allochtone jeugd, ook wel aangeduid als de tweede generatie. Ingeleid door Remco Campert (‘eindelijk weer een dichter’) maakte het festivalpubliek kennis met de jonge Nederlandse dichter van Marokkaanse afkomst wiens jongste herinneringen in Lelystad lagen, in de polder nog wel. Kort daarop verscheen ook de eerste bundel van zijn hand, Mijn vormen. Er was reden tot feest; nu de eerste allochtone auteur met de zegen van een gevestigde crack als Remco Campert was binnengestoten in literair Nederland, zouden er spoedig meer volgen. ‘In Nederland begint een tweede generatie allochtonen literair mondig te worden’ verklaarde Jan Hendrik Bakker in de Haagsche Courant in september 1995. Hij verwees hiermee onder andere naar Naima El Bezaz die in 1995 verantwoordelijk was voor de eerste roman van een ‘allochtone’ schrijver direct geschreven in het Nederlands: De weg naar het Noorden. De roman vertelt het verhaal van de jonge Marokkaan Ghali die naar Europa vertrekt om in de harde wereld van de illegaliteit terecht te komen. Tien jaar na Gekke Mustafa zijn er thematisch en stilistisch nog weinig verschillen aan te wijzen tussen El Bezaz en Gür. Dat geldt in mindere mate ook voor het werk van Hans Sahar die in hetzelfde jaar debuteert met zijn roman Hoezo bloedmooi. Bij Sahar staat opnieuw de tegenstelling tussen twee werelden centraal, maar dit keer vastgelegd vanuit het perspectief van de tweede generatie: de spanning tussen de traditionele opvattingen en levensstijl van de ouders tegenover de mores van de school en vriendenkring. Het betreft hier echter nog steeds een variatie op de klassieke migrantenthema's, zij het dit keer overgoten met een sausje adolescentenspleen. Een echte breuk met de sociaal-realistische verhalen van Gür, El Bezaz en Sahar wordt geforceerd door twee jonge auteurs van Marokkaanse afkomst, Adelkader Benali en Hafid Bouazza. In tegenstelling tot hun voorgangers worden zij vooral geprezen om de literaire kwaliteit van hun debuut. Bouazza krijgt vooral veel waardering voor de manier waarop hij speelt met het klassieke migrantenverhaal en voor het opvallend bloemrijke taalgebruik in zijn verhalenbundel De voeten van Abdullah. Benali wordt geprezen om de vaart en de humor van zijn debuutroman Bruiloft aan zee. Maar er is ook onzekerheid. Ton Anbeek, destijds hoogleraar Nederlandse letterkunde in Leiden, vraagt zich bijvoorbeeld hardop af of de literaire kritiek de stijl en het taalgebruik van Bouazza ook zo hoog hadden gewaardeerd als Bouazza een schrijver van Nederlandse komaf zou zijn geweest.Ga naar eindnoot4 Met andere woorden: Bouazza's taalgebruik, dat teruggrijpt op veelal vergeten Nederlandse woorden, zaait verwarring: is dit nu aanstellerij of is het literatuur? Een vergelijkbare verwarring ontstaat naar aanleiding van Benali's Bruiloft aan | |
[pagina 268]
| |
zee. Hans Goedkoop constateert in zijn recensie in NRC Handelsblad: ‘Ik twijfel wel eens of een scène vol gekeuvel schilderachtig Marokkaans is, orale verteltraditie, of gewoon mislukt.’Ga naar eindnoot5 Goedkoop geeft aan dat hij niet weet of hij een interessant cultureel inkijkje krijgt - hij wil dat uiteraard positief waarderen - of dat hij simpelweg een rommelige passage leest. Het mag duidelijk zijn: door hun achtergrond vallen de auteurs op binnen de tot dan toe voornamelijk monoculturele Nederlandse literatuur. Maar er is meer: hun werk wordt ook gekenmerkt door een mate van literaire onherkenbaarheid. Deze auteurs kleuren niet binnen de lijntjes, ze trekken zich weinig aan van literaire conventies, ze zijn out of the box. | |
SpruitjesluchtIn 1999 wijdt het tijdschrift Literatuur een speciale editie aan ‘literaturen in het Nederlands’. Gastredacteur Bert Paasman verwoordt het optimisme over en het vermoede maatschappelijke potentieel van de nieuwe literatuur als hij speculeert over de invloed van migrantenliteratuur: ‘Biedt [migrantenliteratuur], bedoeld of onbedoeld niet een nieuwe en ruimere blik op de wereld, op andere volkeren en culturen? Relativeert ze onze eigen culturele verworvenheden niet, of onze nationale eigenschappen, onze gekoesterde of verfoeide normen en waarden? Onze literaire concepties? Maakt ze onze cultuur universeler?’Ga naar eindnoot6 De kern van deze overweging is dat de nieuwe literatuur onze culturele grenzen en beperkingen zal openbreken: de cultuur zal universeler worden, onze eigen normen en waarden, ja wellicht zelfs onze eigenschappen zullen veranderen. Paasman merkt dit zonder twijfel aan als een positieve ontwikkeling: hij ziet het als de bevrijding van het Laaglandse kleindenken, vaak samengevat met de aanduiding ‘spruitjeslucht’. Ondertussen is sinds de jaren negentig het debat rond de multiculturele samenleving verhard. We leven nu in een ‘tijd van onbehagen’, er is sprake van een crisis, Nederland is een natie die ‘wanhopig op zoek is naar een moraal’, niet alleen in de literatuur, maar vooral in de politieke en maatschappelijke verhoudingen en de falende multiculturele samenleving wordt als boosdoener naar voren geschoven. De gastarbeider is allang geen gast meer, maar heet inmiddels allochtoon of probleemjongere. Sinds 11 september en na de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh zijn we collectief angstiger geworden en dat uit zich veelal in politieke spierballentaal. Daar staat tegenover dat de interesse in verhalen ‘uit het oosten’ een vlucht heeft aangenomen. Al in 1997 was het bestverkochte boek in Nederland de roman Het lelietheater van Lulu Wang over het China ten tijde van Mao's Culturele Revolutie gezien door de ogen van een klein meisje en in 2007 werd Het huis van de moskee van Kader Abdolah uitgeroepen tot de op één na beste Nederlandstalige roman aller tijden. Internationaal is De vliegeraar van Khaled Housseini een wereldwijde hit. Daarnaast is de interculturele ontmoeting inmiddels een geliefd onderwerp voor menig schrijver en hun werk kan rekenen op veel aandacht: de Gouden Uil 2009 voor Alleen maar nette mensen van Robert Vuijsje is daar een goed voorbeeld van, evenals de veelbesproken en verfilmde roman Los van Tom Naegels uit 2005. | |
Stereoscopische blikDe multiculturele samenleving als literair onderwerp is dus niet langer meer het exclusieve domein van de multiculturele auteur. Daarmee is echter geen einde gekomen aan de speciale positie van de migrantenauteur. De auteur als informant, als authentieke bron die inzicht kan geven in bijvoorbeeld politieke geschiedenis of zelfs het leven van Mohammed (Abdolah), of die uit de eerste hand verslag kan doen van een identiteitsconflict (Sahar, El Bezaz, Tahir) behoort nog altijd tot het verwachtingspatroon. Een veelgehoorde veronderstelling is daarbij dat de auteur die toegang heeft tot meerdere culturele codes een soort tussenpositie inneemt, tussen de wereld van de (voor)ouders en de wereld van de nieuwe omgeving. In een poging om zich een plaats te vinden, moet de migrant volgens Salman Rushdie, ‘nieuwe wegen vinden om zichzelf te beschrijven, nieuwe wegen vinden om mens te zijn’.Ga naar eindnoot7 En vooral in dat laatste ligt voor Rushdie ook een groot potentieel: juist door het gebrek aan continuïteit, juist dankzij de culturele verstoring is de migrantenauteur in een uitgelezen positie om zich uit te spreken over universele menselijke gevoelens van verlies, van het afgesloten zijn van ons verleden. De auteur die niet alleen door het verstrijken van de tijd maar ook door de geografische positie en door linguïstische verschillen is afgesneden van zijn of haar verleden kan met een bijzondere autoriteit spreken over een universeel menselijk onderwerp als verlies. De migrantenauteur staat niet alleen tussen nieuwe en oude omgeving maar ook, en misschien wel steeds meer, binnen en buiten de maatschappij. Zij of hij maakt er ontegenzeggelijk deel vanuit maar, in tegenstelling tot de ‘autochtone’ burger, kan de auteur ervoor kiezen om de positie van de buitenstaander aan te nemen. Rushdie, noemt dit een ‘stereoscopische blik’, van binnenuit en van buitenaf. De Nederlands-Marokkaanse auteur Abdelkader Benali refereert ook aan deze binnen-buiten positie in een recensie van de roman Slangenkuil van zijn collega schrijver Moses Isegawa. Hij beschrijft Isegawa, geboren en opgegroeid in Oeganda maar tussen 1990 en 2006 woonachtig in Nederland, als ‘een begenadigd zwartrijder in het Centraal Station van de Nederlandse literatuur’. Dit lijkt op het eerste gezicht misschien een denigrerende aanduiding, maar het beeld van de zwartrijder heeft vele connotaties. Het verwijst niet alleen naar de etnische afkomst van de schrijver, maar ook naar het ‘clandestiene’ van de literaire productie in andermans taal en literaire cultuur. De zwartrijder houdt zich niet aan de regels, maakt gebruik van een systeem zonder de verantwoordelijkheden ervoor te dragen. Bovendien kan de zwartrijder altijd ontkennen op de hoogte te zijn van de regels van het spel en heeft zij of hij daardoor meer vrijheid. En ten slotte is de zwartrijder op reis, op pad, op | |
[pagina 269]
| |
zijn of haar eigen weg, maar de route ligt niet vast: wie een conducteur dreigt tegen te komen moet immers bereid zijn het reisplan te wijzigen. Caryl Phillips, een Britse auteur van Caraïbische achtergrond, komt met een vergelijkbare positie in zijn essay ‘Extravagant Strangers’. Hij gelooft dat niet alleen de inhoud van het literaire werk maar vooral ook de vorm wordt beïnvloed door de maatschappelijke positie van de auteur. Auteurs met een multiculturele achtergrond zijn volgens Phillips meer geneigd om te experimenteren met verhaalaspecten zoals het tijdsverloop, de focalisatie en de manier van vertellen van een verhaal. Ook Phillips benadrukt impliciet dat de scheiding tussen de schrijver als kunstenaar en de schrijver als burger, juist in het geval van de migrantenauteur niet scherp te trekken is. Deze buitenstaanders stellen conventies en tradities in vraag niet omdat ze vertrouwd zijn met verschillende culturen maar juist omdat ze worden buitengesloten door een traditie die hen laat voelen dat zij er geen deel van uit maken. Daarmee wil Phillips niet zeggen dat er een heimelijke samenzwering gaande is die bewust mensen wil uitsluiten, maar meer om de manier waarop een natie - in zijn geval Groot-Brittannië - zich presenteert. Volgens Phillips is de Britse culturele identiteit geworteld in het idee van continuïteit, ‘wij zijn wie we zijn omdat we altijd zo geweest zijn’.Ga naar eindnoot8 De geschiedenis is in die veronderstelling een ononderbroken lijn en datzelfde geldt voor het Britse volk. Een dergelijke voorstelling van de culturele identiteit kan niet openstaan voor hen die alleen al op grond van hun huidskleur een breuk met de traditie vormen. Die geïmpliceerde uitsluiting zetten de schrijvers om in het aanvallen van de traditie, volgens Phillips. Phillips constatering dat de migrantenauteurs sterk geneigd zijn te experimenteren met de literaire vorm, lijkt, als voorzichtig gestelde generalisatie, ook van toepassing op de Nederlandstalige situatie. Onze migrantenauteurs lijken zich ook minder van traditie of conventies aan te trekken: ze gaan vrijer met het medium om, mengen met meer gemak realiteit en droom, feit en verbeelding, spelen met literaire autonomie en zelfs met de taal zelf lijken ze zelfbewuster om te gaan dan menig autochtone auteur. Of dat het gevolg is van de multiculturele achtergrond, de stereoscopische blik of de culturele uitsluiting valt moeilijk met zekerheid vast te stellen. Zeker is wel dat de verklaring die Phillips aandraagt de meest oncomfortabele is. Daarmee verschuift immers de nadruk van de biografie van de auteur naar de autochtone culturele traditie, het nationale zelfbeeld, of zelfs de culturele identiteit en juist op dat gebied heeft de ‘crisis’, de onzekerheid, toegeslagen. In het eerste decennium van de 21e eeuw is het zoeken naar en het definiëren van wat het is om Nederlander te zijn in een tijd van migratie en globalisatie bijna een nationale obsessie geworden. In vergelijking met de eerdere uitspraak van Bert Paasman over de nieuwe migrantenauteurs, waarin juist het openbreken van het Nederlands-zijn wordt geroemd in tegenstelling tot het hervinden ervan, is het contrast scherp. Geprezen als krachten die de spruitjeslucht zouden doen vervliegen, worden de migrantenauteurs (trouwens alle auteurs) omringd door een cultuur die meent zichzelf kwijtgeraakt te zijn en die te pas en te onpas oproept aan te geven ‘waar de grenzen liggen’. Vooral de vaderlandse geschiedenis wordt naar voren geschoven als een mogelijkheid om de verloren gewaande culturele cohesie, of goed burgerschap, te herwinnen. De redenering is daarbij: ‘Zonder kennis van het eigen verleden weten we niet wie we zijn. We kunnen nieuwkomers niet uitleggen wat we belangrijk vinden en waarom.’Ga naar eindnoot9 Het is echter een nieuwkomer, Farooq Khalid, - onder andere vertaler van Nederlandse literaire werken naar het Urdu - die zonder aarzeling beweert dat het lezen van literatuur je kostbare culturele kennis kan verschaffen: ‘voor mensen die iets willen bijdragen aan de samenleving is het heel zinvol de grote Nederlandse literatoren te lezen. Je leert er het gedrag van Nederlanders door te begrijpen, hun geschiedenis en mentaliteit.’Ga naar eindnoot10 Dit is opnieuw literatuur als inside report, maar dan wel vanuit een heel andere hoek. Het mag duidelijk zijn dat noch literatuur noch een historische canon pasklare oplossingen bieden voor de maatschappelijke vragen waarvoor we ons gesteld zien. Echter, om literatuur op te sluiten in het vacuüm van de esthetica is evenmin bevredigend. Juist in het project van de herdefinitie kunnen migrantenauteurs een bijdrage leveren, niet als buitenstaanders maar als burgers middels het publieke debat en, als ze daarvoor kiezen, als schrijvers door hun literatuur. Het wordt tijd om de schrijvers de artistieke vrijheid te gunnen waar ze recht op hebben, te erkennen dat ze deel uitmaken van onze culturele traditie en ze niet bij voorbaat te reduceren tot hun biografische gegevens. Als ze daardoor inboeten als literaire vernieuwers, zoals Phillips suggereert, dan is dat een prijs die we als samenleving voor lief moeten nemen. |
|