Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 55
(2006)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |||||
In en om de kunstMuziekCiCliC Records Project: vrijplaats voor geïmproviseerde muziek
| |||||
Een eigen labelEen bijkomend aspect van die moeilijke verkoop is dat platenfirma's er niet happig op zijn veel geld te investeren in jazzmuzikanten, noch in hun producten, noch in de marketing
Flyer van het muzikantencollectief [© CiCliC Records Project]
ervan. Dat geldt met name voor de ‘majors’ - grote, internationale platenmaatschappijen met een vestiging in België of de Benelux die gespecialiseerd zijn in goedverkopende, populaire muziekgenres. In hun genrecatalogus is jazz vaak niet meer dan een ondergeschoven kind dat zich tevreden moet stellen met een handvol kruimels. Gelukkig leveren enkele kleine, onafhankelijke, lokale labels als het Brusselse Igloo, het Brugse W.E.R.F. en het Torhoutse Jazz'halo-Tonesetters uitstekend werk. Helaas vormen hun relatief schaarse uitgaven slechts een druppel op een hete plaat: tal van jazzmuzikanten komen er niet of te onregelmatig aan bod. En muzikant zijn, zeker als je zelf ook nog componeert, impliceert tenslotte toch de behoefte aan een regelmatige creatieve output? Om aan die frustrerende toestand te verhelpen, richtten een aantal van onze meest ondernemende muzikanten in de loop der jaren zelf een eigen label op. Enkele voorbeelden: WIMpro (Fred Van Hove en André Goudbeek), RAT Records (Bruno Vansina) en Contour Records (Piet Verbist). Andere muzikanten brengen hun cd's in eigen beheer uit en zorgen zelf voor de verspreiding ervan, bijvoorbeeld na afloop van hun concerten of via hun website. Kortom, positief aan de moeilijke economische situatie van veel jazzmuzikanten is dat ze hen dwingt tot creativiteit en vindingrijkheid. Wie het meest te lijden hebben onder het gebrek aan opname- en uitgavemogelijkheden, zijn de beoefenaars van de free jazz en de vrije, geïmproviseerde muziek. De experimentelen onder de jazzmuzikanten, zeg maar, al vinden velen onder hen ‘jazz’ terecht een te beperkend etiket voor hun muzikale activiteiten. Hun muziek vraagt dikwijls een zo grote luisterbereidheid dat zelfs ervaren jazzliefhebbers erbij afhaken. Als een schaarse witte raaf als W.E.R.F. zo nu en dan toch een cd in het free genre uitbrengt, dan is dat slechts mogelijk door de subsidies die het van overheidswege ontvangt. Zonder die overheidssteun zou veel free jazz en vrije, geïmproviseerde muziek zelfs nooit geregistreerd en aan een publiek, hoe klein ook, voorgesteld kunnen worden. | |||||
CiCliC Records ProjectIn het voorjaar van 2005 startten de muzikanten Eli Van de Vondel (B), Erik Rottiers (B) en Giovanni Barcella (I) in Gent onder de vleugels van Maha Works vzw met een eigen label: CiCliC Records Project. Maha Works, opgericht in 2001 door Lazara Rosell Albear (Cuba) en Eli Van de Vondel, houdt zich als organisatie bezig met de uitvoering van projecten die de grenzen van diverse kunstdisciplines overschrijden en met het maken van films. De drang om te experimenteren vormt in al haar activiteiten een leidraad. De naam ‘Maha’ ontleenden de oprichters aan het gelijknamige Indische woord dat staat voor ‘nobel’. Vanuit hun artistieke visie is het niet minder dan een intentieverklaring: het streven naar puurheid en authenticiteit, het weren van geestdodende clichés en het nukkig weerstreven van de dagelijkse druk die de maatschappij ons oplegt, vormen er de hoofdbestanddelen van. Het zijn niet toevallig ook de bekommernissen van de oprichters van CiCliC. | |||||
[pagina 324]
| |||||
Niet-conventioneel instrumentarium [© CiCliC Records Project]
Volgens een tekst op hun website is CiCliC Records Project ‘een niet-conventioneel opname- en cd-label en tegelijkertijd ook een internationaal collectief voor jazz en experimentele muziek’. Niet-conventioneel wil zeggen dat CiCliC geen aparte cd's uitbrengt van een bepaalde groep of muzikant. Het concept van het label is gebaseerd op een ‘lidmaatschap voor luisteraars’ - zeg maar abonnees - van twaalf maanden. Voor de basisprijs van € 105 ontvangt elk lid om de vijf weken een nieuwe opname. Na een jaar heeft hij zo tien cd's in zijn bezit. Momenteel telt CiCliC Records Project abonnees in België, Nederland en Duitsland. Tussen die abonnees niet enkel individuen, maar ook culturele instellingen en organisaties die het label zo een broodnodig duwtje in de rug willen geven. Reclame maken de oprichters via hun website, via gerichte mails en door het verspreiden van flyers en posters in café's, restaurants en tijdens eigen of andermans optredens. Ze trachten daarnaast hun naambekendheid op te drijven door op jazzfestivals een standje te bemannen waar ze hun cd's uitzonderlijk ook apart te koop aanbieden. Op veel belangstelling van de gespecialiseerde pers, die ze nochtans recensie-exemplaren van de uitgebrachte cd's bezorgen, mochten ze tot nog toe echter niet rekenen. In Nederland verscheen in 2005 welgeteld één artikel over het label (De Volkskrant, 4 augustus 2005), in Vlaanderen nog niet één. Enkel op de blog ‘Oorgetuige’ (oorgetuige.skynetblogs.be), een site voor ‘hedendaagse muziek en ander nieuw geluid in Vlaanderen’, en op de Vlaamse muziekwebsite ‘Kwadratuur’ (www.kwadratuur.be) kregen ze een weinig aandacht. Toch genoten Eli Van de Vondel en Erik Rottiers, die hun muzikale krachten soms bundelen onder de naam ‘Adervacht’, de eer om op 18 augustus van dit jaar het 33ste Free Music Festival in het Antwerpse cultuurhuis de Singel te openen. Los van Maha Works vzw, dat steun krijgt van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en van het Vlaams Audiovisueel Fonds, ontvangt CiCliC Records Project zelf financiële middelen van de Vlaamse Gemeenschap, van de Stad Gent en van de Gentse concertzaal De Rode Pomp, waarmee het label ook samenwerkt. Sponsoring vanuit de privésector geniet CiCliC vooralsnog niet. Begrijpelijk: weinig firma's voelen zich geroepen geld te stoppen in een project dat bijna per definitie verlieslatend is en dat verder ook niet kan rekenen op een brede publieke en mediatieke belangstelling. En zelf zijn de oprichters van het label te veel muzikant en te weinig boekhouder om zich in te laten met lobbywerk. Gelukkig voor hen zijn er nog altijd de abonnees, die zij beschouwen als een soort van mecenassen zonder wie hun project bij voorbaat gedoemd is te mislukken. | |||||
Internationaal collectiefHet ‘internationaal collectief’ van CiCliC bestaat voorlopig uit enkele tientallen muzikanten. Onder hen zowel instrumentalisten als vocalisten, zowel muzikanten die instrumenten bespelen uit het traditionele, akoestische jazzinstrumentarium als muzikanten die experimenteren met sound processing, tapes en elektronica. Buiten de oprichters zelf zitten daar namen tussen als Bart Maris (B), Dajo De Cauter (B), Peter Jacquemyn (B), Ronald Lecourt (B), Monika Lilleike (D), Bernd Wegener (D), Assif Tsahar (USA), Marek Patrman (CZ), Tatsuya Nakatani (Japan) en Paolo Bartoletti (I). De meesten onder hen verdienden al ruimschoots hun sporen, zij het in de ‘mainstream’ jazz, zij het in het genre van de free jazz en de vrije, geïmproviseerde en experimentele muziek. Trompettist Bart Maris bij- | |||||
[pagina 325]
| |||||
voorbeeld is zowat alomtegenwoordig in de Belgische muziekwereld. Hij maakt deel uit van ensembles als Flat Earth Society, Electric Barbarian, Moker en Rackham, en leidt daarnaast ook nog zijn eigen groep Bart Maris & Les Poubelles. Wat de muzikale en artistieke achtergrond van de oprichters van CiCliC betreft: die is heel divers. Pianist Erik Rottiers studeerde aan de Antwerpse Jazzstudio en ondernam een zelfstudie klassieke muziek. Alvorens de vrijere toer op te gaan, speelde hij traditionele
Drummer Giovanni Barcella [© CiCliC Records Project]
jazz en vooral veel latin, zowel in binnen- als in buitenland. Gitarist Eli Van de Vondel volgde eerst een opleiding schilderkunst aan het Hoger Instituut Sint-Lucas in Brussel en aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen, studeerde vervolgens gitaar aan het conservatorium in Mechelen en legde zich daarna op eigen houtje toe op compositie, elektroakoestische klanksynthese en geluidstechniek. Vanaf het midden van de jaren tachtig was hij vooral actief als componist en muzikant in het theater, de film en de dans. Zo componeerde hij onder meer muziek voor theaterproducties van Alain Platel. Drummer Giovanni Barcella, afkomstig van Cortefranca nabij Brescia (I) maar nu al jaren woonachtig in het Gentse, leerde drummen aan het ‘CPM’ - een instituut te vergelijken met de Antwerpse Jazzstudio - van pianist Claudio Angeleri in Bergamo (I). Hij speelde met muzikant, componist en arrangeur Dick Van der Harst, en is of was lid van diverse groepen als Bart Maris & Les Poubelles, Backback en Moker. Zijn literaire fascinatie voor het werk van schrijvers als Antonin Artaud, Pier Paolo Pasolini en Cesare Pavese drijft hem ertoe tijdens cd-opnamen en concerten van CiCliC geregeld uit hun werk te reciteren. Tussendoor mengt hij ook wel eigen teksten en gedichten door de muzikale improvisaties. Die spoken-wordbijdragen zijn nu eens complementair aan de muziek, dan weer bedoeld als deconstruerende elementen wanneer de muziek een te ‘traditionalistische’ toer dreigt op te gaan. Sommige muzikanten kwamen bij het collectief terecht omdat de oprichters hen vroegen voor een specifiek project, anderen zochten zelf toenadering door aan te kloppen met eigen muzikale ideeën. In beide gevallen is het voor Van de Vondel, Rottiers en Barcella van belang dat de deelnemende muzikanten een open geest hebben en zich ervan bewust zijn dat CiCliC geen elitair muzikaal clubje is dat er een dogmatische muzikale ideologie op nahoudt. Hun grootste streven is muziek te maken waarin zoeken en aftasten, toeval en exploratie voorop staan, en waarin de persoonlijkheid en de persoonlijke ontwikkeling van elke muzikant volledig tot uiting kan komen. Toen zij CiCliC uit de grond stampten, was het de oprichters in de eerste plaats dan ook niet te doen om het ‘hebben’ van een eigen cd-label, als wel om het creëren van een platform waarop experiment en expressie alle mogelijkheden kregen. Wat dat betreft zou de volgende, door Barcella op de cd ‘Around Ronald, or better, Arounald’ (2005) gereciteerde tekst als motto kunnen gelden voor de filosofie van het collectief: ‘You said don't be at ease too much, because there is nothing worse when what you know is restated again.’ | |||||
De cd's en de muziekOpvallend aan de cd's van CiCliC is dat ze, anders dan bij cd's in populaire muziekgenres, geen aparte songcyclus en dus een afgerond geheel vormen, maar deel uitmaken van een ‘constante, interactieve en dynamische stroom’ van muziek. Dat laat de muzikanten niet alleen toe te werken in een breder muzikaal perspectief, het biedt hen ook de mogelijkheid om risico's te nemen en het experimentele karakter van hun muziek te benadrukken zonder compromissen te hoeven sluiten. Ze zijn met andere woorden niet gebonden aan door de reguliere platenfirma's vanuit commerciële overwegingen gedicteerde ‘formats’. Anderzijds speelt ook de idee ‘dat iets nooit af is en dat alles een ontwikkelingsproces is’ een rol. Muzikale ideeën hoeven op die manier niet gecomprimeerd te worden op één cd, met alle beperkingen die daarmee gepaard gaan, maar kunnen ontwikkeld en verspreid worden over meerdere cd's. Zo is elke uitgebrachte cd eerder een dynamische momentopname van tijdens het opnameproces ontwikkelde ideeën dan het resultaat van een vooraf uitgedacht statisch muzikaal model. Grote uitdaging voor de luisteraars is dat ze bereid moeten zijn mee te gaan in een constante stroom van muzikale ideeën die misschien niet altijd beantwoordt aan hun verwachtingen en hen zelfs teleur kan stellen. Door zich te abonneren op tien cd's per jaar tonen ze zich alvast bereid dat risico te nemen en zich te laten verrassen. Aan de andere kant heeft dat abonnementensysteem ook als gevolg dat de muzikanten er zich toe verbinden eens om de vijf weken een cd af te leveren. Zo bekeken zijn de luisteraarsabonnees tevens de opdrachtgevers van de muzikanten en ontstaat er een boeiende wisselwerking die bij officiële platenfirma's ondenkbaar is. De oprichters van CiCliC gaan zelfs zover te beweren dat de abonnees ‘mee-denkers’ zijn in het creatieve proces, in die zin dat zij als het ware voltooien wat de muzikanten doelbewust onafgewerkt
Pianist Erik Rottiers [© CiCliC Records Project]
lieten. In het geval van de tot nu toe verschenen cd's leidt dat tot muziek die in vrijwel alle gevallen hoge eisen stelt aan de luisteraars. Zonder een flinke dosis luisterbereidheid en concentratie is de kans groot dat velen onder hen het beluisteren van sommige cd's zelfs niet ‘overleven’, want veel jazz in de traditionele zin van het woord zul je er bijvoorbeeld niet op vinden. Volgens Van de Vondel, Rottiers en Barcella gaat CiCliC in de eerste plaats dan ook niet over jazz. Jazz zit wel in de muzikale bagage van het collectief, maar speelt verder geen beslissende rol in de improvisaties. Hoogstens is er sprake van een geestelijke verwantschap met de geïnstitutionaliseerde vorm van jazz waar de modale jazzliefhebber al tientallen jaren bij zweert. Het is dan ook veelbetekenend dat van het veertiental cd's dat CiCliC vooralsnog op de wereld losliet er slechts één is die composities bevat die zijn opgebouwd volgens het beproefde recept: thema, solo's, thema. Op alle andere cd's komen vaak erg lange improvisaties voor waarvan de muzikale organisatie veelal steunt op ‘blokken’ en structuren, want zelfs free is nooit helemaal free en de idee van totale vrijheid leidt alleen maar tot het soort van chaos dat iedere vorm van communicatie in de weg staat. | |||||
Geen serialiteitGevraagd naar de levensvatbaarheid en de toekomst van hun geesteskind CiCliC Records Project, antwoorden Van de Vondel, Rottiers en Barcella dat het geenszins in | |||||
[pagina 326]
| |||||
hun bedoeling ligt ‘serialiteit’ te creëren. Ze willen daarmee zeggen dat het hen niet zozeer gaat om het aan de lopende band uitbrengen van cd's - al is dat nu juist wat ze volgens hun rigoureuze abonnementensysteem wél doen - als wel om het regelmatig getuigenis afleggen van een doorgedreven vorm van muzikaal onderzoek, waarvan zij vooralsnog niet weten tot welke ontdekkingen het zal leiden. Elke uitgebrachte cd kan op die manier beschouwd worden als een stand van zaken in een lang onderzoeksproces. Zolang zij aanvoelen dat deze werkwijze niet verzandt in steriliteit en dat de ‘spirit’ levendig blijft, zal het trio ermee blijven doorgaan. Tenzij economische wetmatigheden daar anders over beslissen natuurlijk. Niet onbelangrijk daarbij ten slotte is ook dat zij elke uitgebrachte cd zien als een verweer tegen oorlog, ongelijkheid en andere uitzichtloze situaties in de wereld. Met die stellingname halen Van de Vondel, Rottiers en Barcella hun muziek al bij voorbaat van het voetstuk waarop het door zijn hermetische karakter door sommigen geplaatst zou kunnen worden, en brengen ze haar daar waar ze thuishoort: in de wereld, onder de mensen. Als een oproep tot een ethisch reveil.
Website: www.ciclic-records.com | |||||
De evenknie van Paganini en Liszt: Adrien François Servais
| |||||
Biografische schetsAdrien François Servais werd op 6 juni 1807 geboren in Halle, een bedevaartsoord ten zuiden van Brussel. Behalve schoenlapper was zijn vader ook kerkmuzikant, om het gezinsinkomen aan te vullen. Vanaf zijn twaalfde maakte ook zoon Servais deel uit van het kerkorkest. Zijn muzikale opleiding begon op de viool en de klarinet, maar rond zijn negentiende schakelde hij over op de cello. In de Brusselse Ecole royale de Musique leerde Servais van Nicolas Platel de knepen van het vak. Vervolgens werd hij solo-cellist in het orkest van de Koninklijke Muntschouwburg en assistent aan de tot Koninklijk Conservatorium omgevormde Ecole royale. Servais begon te experimenteren met zijn instrument, zodat hij er stilaan klanken uit haalde die zijn collega's niet voor mogelijk hielden. Een virtuoos was geboren. Zijn hele verdere carrière heeft hij rondgereisd. Toch vond hij de tijd om les te
Adrien François Servais (Pierre Petit, Parijs, ca. 1860)
[© privé-verz.] geven in het Koninklijk Conservatorium van Brussel. Servais was er celloleraar van 1848 tot zijn overlijden in zijn geboortestad Halle, op 26 november 1866. Met zijn echtgenote Sophie Feygin, die hij in Rusland had leren kennen, kreeg Servais zes kinderen. Twee van hen, Franz en Joseph, traden in de muzikale voetsporen van hun vader: Franz werd pianist, componist en dirigent, Joseph cellist van Europees formaat. Servais' oudste dochter Sophie trouwde met de Pools/Franse beeldhouwer Cyprien Godebski, en zijn jongste dochter Augusta met de beroemde Wagnervertolker Ernest van Dyck. Servais' kleindochter Misia Godebska - beter bekend als Misia Sert - speelde een vooraanstaande rol in het Parijse artistieke leven dankzij haar vriendschap met onder meer Auguste Renoir, Henri de Toulouse-Lautrec, Serge Diaghilev, Igor Stravinsky, Maurice Ravel en Coco Chanel. Een artistieke familie dus. | |||||
Rondreizend virtuoosIn de negentiende eeuw verwaterde het adellijke mecenaat, waardoor voor vele muzikanten een belangrijke bron van inkomsten wegviel. Maar de negentiende eeuw bracht ook de romantiek, die de virtuoos op de voorgrond plaatste, en de opkomst van de burgerij, die een belangrijke muziekconsument werd. Een virtuoos wou gezien en gehoord worden. Net als honderden andere musici koos Servais daarom voor een reizend bestaan. Zijn eerste reis naar Parijs in 1833-1834 betekende de start van een internationale carrière. In 1835 kwam Londen aan de beurt. Hij trad er op met de beroemde Royal Philharmonic Society en speelde er variaties op God Save the King voor het Britse koningspaar William IV en Adelaide van Saksen-Meiningen. In 1836 bracht Servais een tweede bezoek aan Parijs en in de eerste maanden van 1837 trok hij door Nederland. Het reizen begon pas echt met zijn eerste reis naar Rusland in 1839-1840, negentien maanden lang. Een jaar later ondernam hij een tweede concertreis naar Rusland. Servais' eerste verblijf in Wenen in het voorjaar van 1842 werd een triomf. Hij gaf er twaalf optredens, onder meer tijdens het eerste concert van de latere Wiener Philharmoniker, op 28 maart 1842. Hij ontmoette er ook Johann Strauss Vater, die zijn opus 141, Minnesänger Walz, aan Servais opdroeg. Met een tournee door Duitsland in 1844 was zijn faam ook daar gevestigd. In Berlijn gaf hij twee concerten in het Königliches Schauspielhaus en één in de Zangacademie. In het Gewandhaus in Leipzig speelde hij aan de zijde van Felix Mendelssohn en Ferdinand David. In Dresden maakte hij tijd voor een bezoek aan Robert Schumann. De Duitse tournee was maar een aanloopje voor een lang verblijf in Rusland; pas in juli 1846 was Servais terug in Halle. In 1847 liet hij er door Jean-Pierre Cluysenaer een riante villa bouwen. Dat betekende geenszins het begin van een sedentair bestaan: tot zijn overlijden in 1866 bleef Servais grote reizen ondernemen. Die brachten hem onder meer naar Polen, Oekraïne, Tsjechië, Hongarije, Roemenië, Turkije, Scandinavië en de Baltische Staten. Drieëndertig jaar lang trad hij op in de meeste grote steden in eenentwintig (huidige) Europese landen, in beroemde zalen, voor haast alle Europese vorstenhuizen en aan de zijde van collegavirtuozen als Franz Liszt, Anton Rubinstein, Felix Mendelssohn, Henri Vieuxtemps en Clara Schumann. Servais was dan wel een ‘ster’, toch nam hij zelf heel wat van de praktische organisatie op zich. Dat was zeker het geval bij een concertreis, die hij ondernam met als motto ‘espérons et risquons!’. Servais verzuchtte ooit: ‘Ah! Le métier de donneur de con- | |||||
[pagina 327]
| |||||
certs!’, doelend op de vele praktische beslommeringen waarmee een virtuoos te kampen had. In Keulen liep het ooit eens bijna fout: Servais had zich van dag vergist en kwam pas aan halverwege het concert. Dirigent en orkest waren bereid om prima vista te begeleiden, zodat het publiek niet ontgoocheld moest worden... | |||||
Een internationale sterServais werd in hoge mate geapprecieerd door de muziekwereld. Cellisten, violisten en pianisten speelden en bewerkten zijn composities en droegen eigen werk aan hem op. Grote namen als Hector Berlioz, Gioaccino Rossini en Giacomo Meyerbeer spraken zich lovend uit over de cellist. Vooral zijn virtuositeit wekte bewondering, en in tweede instantie de composities waarmee hij zijn technisch kunnen tentoonspreidde. Vaak werd Servais vergeleken met Niccolò Paganini, wiens virtuositeit hij moeiteloos evenaarde. Dat leverde hem de bijnaam ‘de Paganini van de cello’ op. Al viel ook de benaming ‘de Liszt van de cello’ wel eens. Regelmatig mocht Servais optreden voor een koninklijke familie. Dat leverde hem een aardige reeks onderscheidingen op, onder meer van Koning Leopold I van België, Koning Willem II en Willem III van Nederland en de koning van Denemarken. In 1859 benoemde Keizer Franz Joseph van Oostenrijk Servais tot Kaiserliche und Königliche Kammer-Virtuos. Die titel werd hoogst uitzonderlijk toegekend; op dat moment droegen slechts acht andere musici hem. Net als de popidolen van nu werden de sterren van toen met de nodige media-aandacht vereerd. Waar Servais ook verscheen, de plaatselijke pers kondigde zijn concerten aan, recenseerde ze en publiceerde allerlei weetjes over hem. Niet enkel de virtuozen bewogen zich in een ‘Europese ruimte’; ook pers en publiek hadden een ruim blikveld. De pers pikte in op de vraag van het lezerspubliek, dat zijn sterren wilde volgen, waar ze zich ook bevonden. Servais' optredens en concertreizen kregen dan ook ruime weerklank in de internationale pers, tot in de Verenigde Staten. Vanzelfsprekend werd Servais ook vanuit Brussel aandachtig gevolgd, meer dan welke andere Belgische musicus. Enkel de vioolvirtuozen Henri Vieuxtemps en Hubert Léonard kregen een gelijkaardige plaats toebedeeld. | |||||
Vernieuwer van de cellotechniekServais heeft niet alleen rondgereisd met zijn instrument, hij hield zich ook bezig met de verdere ontwikkeling van de cellotechniek. Hij maakte zich erg verdienstelijk wat het linkerhandspel en de boogvoering betreft. Bij het linkerhandspel bouwde Servais verder op de techniek van zijn voorgangers. Zo verwerkte hij in zijn composities dubbelgrepen, trillers en flageolettonen en duimspel. Met lange passages in duimspel en hoge posities breidde Servais de toonomvang van de cello aanzienlijk uit. Vooral in de boogtechniek zorgde hij voor enorme vooruitgang. Servais hanteerde een zeer soepele boogvoering, waarvoor hij zowel boven- als onderarm gebruikte. Zo werden akkoordbrekingen in een snel tempo, zeer lange boogbindingen en staccato in op- of afstreek mogelijk. Bovendien wordt hem de uitvinding van de eindpin toegeschreven. Tot halverwege de negentiende eeuw hield een cellist zijn instrument tussen de benen geklemd; het steunde op de kuiten. Dat resulteerde in een ietwat krampachtige strijkbeweging en bemoeilijkte het bespelen van het lage register. Af en toe werd wel gebruik gemaakt van een bankje of een stuk hout om de cello te ondersteunen. Servais kwam als eerste op het idee steeds te spelen met een houten of metalen staaf, bevestigd onderaan zijn cello. Het instrument kon nu soepeler gehanteerd worden; er werd gespeeld met het hele lichaam, met als resultaat een grotere virtuositeit. Dit bracht een revolutie teweeg in het cellospel, al duurde het enkele decennia eer de speelwijze met steunpin ingeburgerd was. Als leerkracht bracht Servais deze vernieuwingen over op zijn leerlingen, die op hun beurt latere generaties beïnvloedden. Jonge cellisten kwamen vanuit heel Europa naar Brussel om les te krijgen van Servais. Eén van Servais' meest getalenteerde leerlingen was de Duitse Hélène De Kattow. In 1861 behaalde ze haar Eerste prijs en vanaf dan bezocht ze heel wat Europese steden en zelfs New York, waarbij ze vaak werken van haar leermeester vertolkte. Onder de Belgen zijn vooral Ernest Demunck, Jules Deswert, Adolphe Fischer, Gustave Libotton en zijn eigen zoon Joseph Servais vermeldenswaard. De talrijke technische innovaties van Servais en zijn ongekende meesterschap brachten de Belgische celloschool tot bloei. Ook verwerkte hij deze technische moeilijkheden in zijn Six Caprices, opus 11. Deze zes studies voor cellosolo met begeleiding van een tweede cello worden vandaag de dag nog over de hele wereld aangeleerd in muziekacademies en conservatoria. Servais' vele concertreizen hebben de impact van zijn bijdrage versterkt: via zijn reizen droeg hij bij tot de profilering van de cello als soloinstrument en verspreidde hij nieuwe technieken. Op die manier heeft hij een kapitale rol gespeeld in de ontwikkeling van de cellotechniek en heeft hij de Belgische celloschool op de kaart van Europa gezet. Tegelijk bezorgde hij het jonge België een positief en kunstzinnig imago. Vaak werd Servais aangekondigd als ‘violoncelle solo de Sa Majesté le Roi des Belges’, een titel die hem al in 1835 was toegekend. Servais' cello is al even beroemd als zijn voormalige eigenaar: Servais bespeelde een Stradivariuscello, in 1701 vervaardigd door Antonio Stradivari. Servais bekwam de stradivarius vermoedelijk rond 1840 via de gerenommeerde Parijse instrumentenbouwer en -verkoper Jean-Baptiste Vuillaume. De Russische prinses Youssoupov zou opgetreden hebben als mecenas. Na Servais' dood kreeg zijn zoon Joseph het instrument in handen. Na vele omzwervingen kwam de ‘Servais Strad’ in 1981 terecht in het Smithsonian Institute in Washington. Kenners noemen het de beste cello ter wereld. De bijzondere afmetingen zorgen voor een onvergelijkbare klankkleur. Af en toe wordt de Servais bespeeld door grote solisten. In 1992 bijvoorbeeld nam de Nederlander Anner Bijlsma het instrument ter hand voor een opname van Bachs zes suites voor cello solo. | |||||
Cellist-composerIn de eerste helft van de negentiende eeuw was het repertoire voor cello solo erg beperkt. Het instrument deed immers vooral dienst als basso continuo. Virtuozen als Servais begonnen daarom uit noodzaak zelf te componeren. Zo toonden ze dat de cello méér in zijn mars had dan enkel begeleiden. Deze cellist-composers hielden vanzelfsprekend ook rekening met de muzikale smaak van hun publiek. Dat hoorde graag de
Servais' standbeeld op de Grote Markt van Halle, door Cyprien Godebski, 1869 [foto Guido François, 2002]
| |||||
[pagina 328]
| |||||
A.F. Servais met zijn stradivariuscello (Ghémar Frères, Brussel, ca. 1862) [© Zuidwestbrabants Museum Halle]
romantische opera's, dus brachten ze de bekende melodieën naar de salons en de concertzalen; Liszt en Chopin deden hetzelfde. De namen van Rossini, Donizetti, Wagner, Verdi en Meyerbeer vinden we ook in Servais' oeuvre terug. Vele titels bevatten dan ook de woorden ‘fantaisie’ of ‘variations brillantes’. Zijn bezoek aan bepaalde steden vertaalde Servais muzikaal in onder meer Souvenir de Bade (het bekende kuuroord Baden-Baden in Duitsland), Souvenir de St. Pétersbourg en Souvenir de Czernowitz (in Oekraïne). Sommige cellisten waagden zich ook aan een concerto. Servais schreef er vier. Servais componeerde een honderdtal werken voor zijn instrument, meestal met begeleiding van piano, kwartet of symfonisch orkest. Eerst en vooral zijn er zijn 21 opussen, waaronder bijvoorbeeld Souvenir de Spa (op. 2), Fantaisie sur le Barbier de Séville de Rossini (op. 6), Six Caprices (op. 11) en Morceau de Concert (op. 14). Een twintigtal composities verscheen postuum of is steeds in manuscript gebleven. Daarnaast zijn heel wat werken niet meer teruggevonden. Voor een hele reeks composities werkte Servais samen met bevriende virtuozen als de Vervierse violist Henri Vieuxtemps, de Luikse violist Hubert Léonard, de Gentse violist Joseph Ghys en de Antwerpse pianist Jacques Gregoir. Vooral de samenwerking met Gregoir was vruchtbaar; ze resulteerde in een dertigtal duo's voor cello en piano. Tot slot bewerkte Servais een tiental werken van andere componisten voor cello. Het leeuwendeel van Servais' oeuvre verscheen in druk bij B. Schott's Söhne in Mainz, een gerenommeerde muziekuitgeverij met een lange traditie. Dankzij een dertigtal uitgevers in heel Europa werden de meeste van zijn nagenoeg honderd composities gedrukt en herdrukt, tot de jaren 1920. Nadien beleefden enkel de bekendste werken nog een aantal herdrukken. De Six Caprices zijn bijvoorbeeld verkrijgbaar in recente edities bij Schott (Mainz), Editions Billaudot (Parijs), Ricordi (Milaan) en International Music Company (New York). Vóór alles waren Servais' composities bestemd voor zijn eigen gebruik. Hij speelde vrijwel uitsluitend eigen werk; uiterst zelden verscheen de naam van een andere componist op het programma. Dat getuigde van durf en vertrouwen in het eigen kunnen. Die aanpak had succes: publiek en recensenten waren meestal vol lof. | |||||
Stijgende belangstellingNet als vele andere virtuozen was Servais vooral beroemd als vertolker. Het einde van de concertcarrière betekende meestal ook een snelle duik in de vergetelheid. Tenzij men ook als componist naam en faam verworven had: dan werd de eeuwige roem veel bereikbaarder. Toch is Servais verder blijven leven in het collectieve geheugen van de cellowereld. Die blijft zich Servais' bijdrage tot de ontwikkeling van de cellotechniek herinneren. Zes composities zijn nog verkrijgbaar; voor de rest van zijn oeuvre is men aangewezen op oudere uitgaven, bewaard in muziekbibliotheken. Heel wat van Servais' composities worden vandaag nog gespeeld over de hele wereld en zijn te beluisteren op een veertigtal geluidsdragers. Die opnamen zijn onder meer het werk van de Smithsonian Chamber Players (met cellisten Anner Bijlsma en Kenneth Slowik), I Fiamminghi (met celliste France Springuel), het Adrien François Servaisensemble (met cellist Roel Dieltiens), de violisten Gidon Kremer en Renaud Capuçon en de cellisten Marie Hallynck, Alexander Baillie en Gautier Capuçon. In Halle en omgeving kent vrijwel iedereen Servais, muziekliefhebber of niet. Vanuit zijn geboortestad hem opnieuw bekender laten worden in binnen- en buitenland, dat is de droom van de vzw Servais, die in 2003 werd opgericht. De vzw werkt nauw samen met het Zuidwestbrabants Museum Halle, dat een uitgebreide Servaiscollectie herbergt. Samen vormen ze een soort internationaal Servaisaanspreekpunt. Dat hieraan nood was, bewijzen de vele vragen van cellisten naar partituren en de reacties van musicologen en historici die Servais in hun eigen onderzoek ontmoeten. De interesse voor Servais zit duidelijk in de lift. Servais’ tweehonderdste geboortejaar in 2007 moet een scharnierjaar vormen. Het Festival Servais 2007 viert die verjaardag van 26 november 2006 tot 25 november 2007 met concerten, tentoonstellingen en randanimatie. Activiteiten zijn gepland in onder meer Antwerpen, Brussel, Gent, Halle, Heist-opden-Berg, Luik en Turnhout. Koning Albert II heeft zijn Hoge Bescherming verleend aan het geheel van de activiteiten. Meer info op www.servais2007.be.
Contactadres vzw Servais: Beertsestraat 45, 1500 Halle, peter@servais-vzw.org | |||||
Plastische kunstHet Planetenpad van Beisbroek Jef Claerhout, een verteller met metaal
| |||||
[pagina 329]
| |||||
Jef Claerhout
der groot, zien wij zijn voorkeur uitgaan naar rondingen, ovalen, ellipsen, over het algemeen dus de mildere vormen, die dan ook passende onderwerpen uitdrukken. Hierbij heeft deze kunstenaar altijd oog voor het pittige detail, soms minuscuul aangebracht, maar vooral in zijn ironiserende creaties uitlopend op een originele en onverwachte pointe. Hij gaat daarbij de technische moeilijkheden nooit uit de weg. Precies in details en onderdelen ontwaart men zijn volle meesterschap. Zelfs in zijn laspunten is hij creatief. Jef Claerhout is in eerste instantie een smid. Hij heeft door jarenlange ervaring en taai volhouden het wellen, solderen en lassen van metaal perfect onder de knie. In deze man is een wondere, vaste eenheid gegroeid tussen de kunstenaar en de technicus. Dag na dag gaat hij om met ijzer, staal, nikkel, chroomnikkel, koper, messing, tombak, soms met goud en zilver. De hardnekkige, moeilijke en soms weerbarstige materialen in plaat, blok of staaf zijn de allereerste gegevens. Daarbij komt nog een tweede kardinaal element: het vuur. Hephaistos was de god van vuur, smeedwerk en pottenbakkerij. Met zijn helpers, de cyclopen, met hamers en tangen gewapend, kent hij alle geheimen van het smeltproces. Zij smeden de bliksems van Zeus. IJzersmeden, ook in onze tijd, hebben nog steeds iets van die mythologische geheimzinnigheid. Zij kunnen metaal uit erts toveren, uit metaal een voorwerp maken of een kunstwerk. In alle tijden en in alle gemeenschappen is de smid een meneer, die geëerbiedigd en zelfs ontzien wordt. Altijd en overal, in alle afbeeldingen en culturen is hij een forse, krachtige verschijning en ondanks de raadselachtigheid die hij koestert, is hij veelal vlot en goed ter tale. Zo alvast is Jef Claerhout. Hij is een verteller met metaal. Hij kan over elk van zijn creaties een heel verhaal debiteren. Verbeelding, fantasie, inspiratie, zelfs de wereld van het sprookje, het volksverhaal en natuurlijk van de mythologie zijn bij hem goed beveiligd. Even kenmerkend is zijn grote liefde voor de natuur en voor het dier, paarden en vogels vooral. Van zijn familie en vooral zijn grootvader heeft hij zijn hang naar het mythische en het fantastische meegekregen. In 1960 trouwde Jef Claerhout met de onderwijzeres Thérèse Bouckaert en zij kregen Barbara, Xavier, Virginie en Matthias. De autodidact Jef is intussen een specialist geworden, die overigens alom gewaardeerd wordt. Humoristische, ironische, of tragische onderwerpen zitten vervat in zijn vertelzucht met Gulliver of Don Quichote. Zijn reusachtige kopersculptuur over Gulliver verhuisde naar een kunstverzameling in San Francisco. Voor de sporthal in Anderlecht maakte hij een 18 meter lange fries. En hij zorgde ook voor talrijke monumentale beelden, groepen of installaties die zowel een publieke als een privé functie kregen. Zoals Peegie op de Botermarkt in Roeselare, het Paard van Vivenkapelle, het Uilenspiegelmonument in Damme, Het vijfdelig monument in Sijsele / Seyssel, Frankrijk, de Verteller van Vichte, ook genoemd het Jacquardmonument, Fons Sapientiae of Fonske op het Fochplein in Leuven, Sculpturen in het Zegemeer in Knokke, in Tielt het levensgroot beeld van de heks Tanneken Sconynx. In Brugge staan verschillende beelden van Claerhout: Papageno en een bladzijde partituur nabij de Stadsschouwburg, Leda en de Zwaan bezoeken Brugge, op het Walplein. Af en toe verlaat Claerhout dit tranendal en treedt hij buiten de wereld met een even grote inspiratie. Een van zijn recente grote werken is het Planetenpad (2005) in het domein Beisbroek in Sint-Andries | |||||
Het domein BeisbroekDit gebied van 98 ha is sinds 1975 eigendom van de Stad Brugge. Het vormt, te zamen met het domein Tudor en het Chartreuzinnengoed, een aaneengesloten stadsbos ten zuiden van Brugge. De naam Beisbroek staat voor een vochtig terrein en zou al in de 12de eeuw in gebruik geweest zijn. Het Landhuis of Kasteel Beisbroek staat er in het midden en omvat een druk bezocht natuureducatief centrum en de al even bekende Volkssterrenwacht met waarnemingstoren en koepel. Deze Sterrenwacht
Op haar schoot draagt Moeder Gaia de Aarde [foto: Peter Stinissen]
beschikt over een hypermodern Zeiss planetarium waarmee meer dan 7000 sterren geprojecteerd kunnen worden. Ook overdag en bij minder goed weer kunnen de sterren in hun volle pracht bewonderd worden. Het Planetenpad van Beisbroek is nu, met de vrijstaande beeldsculpturen van Jef Claerhout, een unieke brug tussen wetenschap en kunst, in de vorm van een schaalmodel van ons zonnestelsel. Het pad, waarlangs de beelden opgesteld staan, is 835 meter lang, zodat 1 meter in het model overeenkomt met 9 miljoen kilometer in de ruimte. | |||||
De zon en de negen (of acht) planetenZe staan er allemaal op een rij, door Claerhout gesmeed tot grillige, aantrekkelijke en goed herkenbare creaties. De Zon is de moederster, de vuurvogel die zijn staart ontplooit in de vorm van een uitstralend licht. Mercurius of Hermes bij de Grieken, Wodan bij Germanen en Kelten, is de behendige boodschapper van alle goden. Venus is de godin van liefde, schoonheid en vruchtbaarheid. De Aarde of de Blauwe planeet is voorgesteld als Gaia met de Levensboom, die de elementen licht, water en aarde met elkaar verbindt. In haar rechterhand draagt zij de maan. Mars, de oranjerode planeet, wordt voorgesteld als de god van de oorlog, wuivend onder een helmbos. De Planetoïden, vele duizenden kleine en onregelmatige hemelobjecten worden in het pad vertegenwoordigd door Ceres, de godin van de oogst. Jupiter, de reuzenplaneet met driehonderd keer meer massa dan de aarde, figureert hier als opper- | |||||
[pagina 330]
| |||||
Op het grasveld vóór het kasteel staan resp. de Zon, Mercurius, Venus, de Aarde en Mars op een rij
[foto's: Peter Stinissen] god van hemel en aarde. Hij draagt zijn bliksem en zijn boodschapper, de arend, staat naast hem. Saturnus, de planeet met het ringenstelsel, torst hier het heelal met al zijn krachten. Uranus is de gekantelde planeet, pas in de 18de eeuw ontdekt. Claerhout gaf hem alle sterren van de hemel mee. Neptunus
De liefdesgodin Venus draagt in haar hand een planeetje van 6,5 cm diameter. In werkelijkheid is de middellijn van die helse planeet 12.100 km en de gemiddelde temperatuur 480†C
of Poseidon wilde bij de verdeling van het universum onder de goden, meester van de zee zijn. Hij werd een kille, blauwe wereld, hier uitgebeeld als een dikke kikker, die een vis in de lucht houdt. Pluto, een kleine ijsplaneet, werd de god van de onderwereld. Zijn driekoppige hond Cerberus bewaakt de ingang van de onderwereld. Pluto is de kleinste van alle planeten. De Internationale Astronomische Unie heeft dit jaar in vergadering in Praag, Pluto gedegradeerd tot een dwergplaneet. Een planeet, zo werd aldaar nog eens herhaald, is een hemellichaam dat rond de zon draait, dat door zijn zwaartekracht tot een bolvorm geplet wordt en dat de omgeving van zijn omloopbaan heeft schoongeveegd van zwerfvuil. Deze laatste conditie was door Pluto niet vervuld. Voortaan zijn er dus maar acht planeten meer. Helemaal aan het eind van het pad staan nog de Ijsdwergen, precies op 835 meter wandelafstand van de zon. | |||||
Zes PlanetenpadenNaast Beisbroek bestaan er in België nog vijf andere Planetenwandelwegen. In Achel, Limburg, ligt het oudste pad, ontstaan in 1985. In de Kempense Kattenvennen in Genk ligt een pad van 1,4 km. In deze beide Limburgse paden wordt de informatie gegeven via borden. In Sankt-Vith in de Oostkantons, zijn de planeten voorgesteld met echte bollen van natuursteen of metaal, een realisatie van twee locale technische instituten. Ook in Urania, de volkssterrenwacht van Hove is er een schaalmodel van het zonnestelsel. De planeten zijn er voorgesteld met kleine betonnen paaltjes met bovenop een infobordje. ‘Ruimte voor Muco’ werd in 2004 ingehuldigd met een reeks sculpturen van Oostende over Brussel, Oudergem, en Tongeren tot in Florenville, tien kunstwerken, steeds geïnspireerd door de mythologie, werk van de kunstenaar Tim Roosen uit Sint-Truiden. Tegelijk verscheen ook een boek met dezelfde titel, eveneens met uitleg over elke planeet en over enkele aspecten van de ziekte mucoviscidose. Dit is het tweede grootste planetenpad in België; het grootste ter wereld ligt in Kiruna, Zweden. | |||||
InterviewJezuïeten en kunst Interview met Jan Koenot S.J. naar aanleiding van het Jubileumjaar van de Jezuïeten
| |||||
[pagina 331]
| |||||
Jan Koenot S.J. tijdens zijn lezing over spiritualiteit in de hedendaagse beeldende kunsten in de Oude Abdij van Drongen n.a.v. de officiële voorstelling van Vlaanderen nr. 310
[Foto: Dimka Vanderhaeghen] bevestiging van zijn roeping als schrijver, het toegenomen besef van wat ‘werkelijk’ is; dat zijn kenmerken van de geestelijke troost, zoals Ignatius die definieert. Een tweede element dat mij bij Ignatius treft, is zijn nadruk op de zintuiglijke ervaring. Geloof is voor hem geen louter theoretische aangelegenheid, maar een doorleefde ervaring. Zo raadt hij de gelovige aan ‘met de ogen van de verbeelding’ datgene te zien waar hij in zijn gebed mee bezig is (het leven van Christus, het goddelijk mysterie,...). En na het zien komen het horen, ruiken, proeven, aanraken. Dat is volgens mij bijzonder relevant. Je kunt een grote, en dogmatisch correcte theologische kennis opdoen zonder dat het je leven verandert. Daarmee zijn God noch de mensen gediend, en bedrieg je gemakkelijk jezelf. Alleen datgene wat je met je eigen zintuigen ondervonden hebt, raakt en verandert je vanbinnen. Dat blijkt ten overvloede uit de actualiteit. Wij weten dat er dagelijks duizenden mensen van honger omkomen. Maar pas als de televisie beelden van een catastrofe toont, schieten wij in actie. Ignatius nodigt ons uit met al onze zintuiglijke vermogens de geboorte, de daden, de lijdensweg en de verrijzenis van Jezus Christus te aanschouwen, zodat wij doordrongen raken van de realiteit ervan. Diezelfde oefening geldt voor het lot der mensen. Wij moeten de krachten die in onze wereld aan het werk zijn - de goede én de boze, de constructieve én de destructieve krachten - zo scherp mogelijk waarnemen om er conclusies uit te trekken. Visuele beelden kunnen daarbij helpen. Ze werken op ons gemoed, lokken reacties uit, nestelen zich in ons geheugen of onderbewuste. Niet voor niets wordt kunst onder dictatoriale regimes aan banden gelegd: tirannen remmen de groei van hun volk naar bewustwording, waarheid en vrijheid af. In Saudi-Arabië zijn naar verluidt toneelzalen en bioscopen verboden. Vergelijk die politiek met de pedagogie van de eerste jezuïeten, die juist theater, muziek en tekenkunst op hun colleges stimuleerden! Er wordt tegenwoordig gemakkelijk van een heropbloei van de religie gesproken, terwijl een aantal zogenaamd religieuze boodschappen of voorschriften meer met inbeelding dan met realiteit te maken heeft. De toepassing van de zintuigen waar Ignatius toe aanspoort, is een goed middel om de reële basis en toedracht onder ogen te zien van datgene wat wij ervaren, beweren, denken, geloven. Dat moet ons ervan weerhouden in fantasma's verstrikt te raken. Kunstwerken die een scherper besef bijbrengen van de realiteit van wat mensen meemaken en waar zij aan toe zijn, van wat zij doen en wat zij belijden, spelen daarom een onontbeerlijke rol in het langzame proces van vermenselijking (en vergoddelijking) van de geschiedenis. Tussen haakjes: wij moeten opletten wanneer wij bij Ignatius het woord imaginatio lezen. Daarmee bedoelt hij het menselijk vermogen tot beeldvorming, een noodzakelijke schakel in de kennisverwerving. Dat vermogen staat normaliter in dienst van de waarneming en kennis, of van de droom, maar kan allicht ook vertroebeld raken en leiden tot waanvoorstellingen. ‘Verbeelding’ (imagination) zoals Ignatius dat bedoelt, staat echter lijnrecht tegenover ‘inbeelding’ (imaginaire). Dat de mensheid zich vaak liever in een ingebeelde dan in de feitelijke wereld ophoudt, heeft natuurlijk meerdere oorzaken.
Is het zo dat de orde van jezuïeten al vanaf de oprichting sterk bezig was met kunst en cultuur? De orde wordt sterk verbonden met de contrareformatie en de daarbij horende kunst van de barok. Hebben we die kunststroming aan de jezuïeten te danken? Ignatius en de eerste gezellen hebben een orde opgericht om Gods Woord te verkondigen en ‘de zielen te helpen’: om mensen geestelijk én materieel bij te staan. In principe konden zij met dat programma alle kanten uit. Het inzicht dat het succes van het protestantisme in Duitsland grotendeels aan het verval van de katholieke kerk te wijten was, hebben de jezuïeten ertoe bewogen zich voor een innerlijke hervorming van die kerk in te zetten. Door een samenloop van omstandigheden hebben zij zo'n tien jaar na de stichting van de orde een college opgericht. Dat was oorspronkelijk niet voorzien. De formule sloeg in en in geen tijd werden zij overal uitgenodigd soortgelijke colleges neer te zetten. Daar hoorde telkens een kerk bij. Zo ontstond er ineens over heel Europa een bouwwoede, waarbij de Gesù van Rome model stond. Maar de jezuïeten hadden nooit bewust het plan opgevat een eigen stijl te ontwikkelen en te propageren. In de zestiende eeuw gold als interne regel dat hun kerken sober en functioneel moesten zijn, met een goede akoestiek en zonder zijbeuken, zodat alle aanwezigen een goed zicht op het hoogaltaar hadden. Maar de ‘sponsors’ van hun kerken wensten pracht en praal en heel snel begrepen de jezuïeten zelf dat architectuur, schilderijen en beeldhouwwerken prachtige instrumenten waren om de spirituele pedagogie van de Geestelijke Oefeningen en de geloofsinzichten van Ignatius in een monumentale taal om te zetten. Cultuurhistorisch stond hier heel wat op het spel. Zoals talrijke revolutionaire bewegingen ging de Reformatie gepaard met een beeldenstorm. De aardse werkelijkheden werden als ambivalent en door zonde getekend van de hand gewezen. De aarde werd van de hemel gescheiden. Geloof moest ingaan op Gods Woord rechtstreeks ‘uit den hoge’. Daarentegen gaat de ignatiaanse spiritualiteit ervan uit dat God zichzelf aan de mensen via al het geschapene meedeelt. Het ligt voor de hand dat geleerde jezuïeten de argumenten van de Hervormers weerlegden en de rol van beelden in de geloofsbeleving gingen verdedigen. Zo hebben zij via de bevordering van kunst en cultuur een belangrijke rol in de Contrareformatie gespeeld.
De jezuïeten gedenken in dit feestjaar het feit dat Franciscus Xaverius en Pierre Favre vijfhonderd jaar geleden geboren werden. Beiden behoorden tot de oorspronkelijke groep van zeven vrienden. En 450 jaar geleden overleed Ignatius in Rome. In die vijfhonderd jaar geschiedenis is uiteraard heel wat gebeurd. Wat zijn voor u de grote namen of momenten uit de geschiedenis van de jezuïeten op het gebied van kunst? Ik geef liever een paar interessante voorbeelden, zonder te beweren dat dit nu de belangrijkste momenten waren. Vóór de brand die in 1718 het gebouw geteisterd heeft, was de Antwerpse Ignatiuskerk (thans Carolus Borromaeus) een van de mooiste jezuïetenkerken van Europa. Het rijkelijk versierde interieur bewijst hoezeer de jezuïeten geloofden in de kracht van het beeld om de communicatie tussen hemel en aarde tot stand te brengen: om de heilsboodschap van Jezus Christus visueel te verkondigen en om de gelovigen nu reeds op te nemen in de hemelse sferen. Rubens ontwierp negenendertig plafondschilderijen en voor de uitvoering ervan stond de jonge Van Dyck hem bij. Bijzonder sprekend is de | |||||
[pagina 332]
| |||||
aandacht die aan het hoogaltaar werd besteed. Boven het altaar was plaats voor een reusachtig schilderij van 5,35 op 4 meter, goed zichtbaar ook voor wie achteraan in de kerk stond. Om in functie van het liturgische jaar voor afwisseling te zorgen werden meerdere schilderijen aangekocht - onder meer van Rubens - die in een grote reserveruimte achter het altaar werden opgeborgen. Via een uniek katrolsysteem konden de schilderijen af en toe worden verwisseld. De jezuïeten schakelden aldus de modernste
14de Statie uit de Kruisweg van Hilde Van Sumere: de Verrijzenis.
[Foto: Hilde Van Sumere] technieken in om via wisselende beelden de aandacht van de gelovigen te boeien. Zouden zij nú leven, dan zouden diezelfde jezuïeten boven het altaar een enorm projectiescherm plaatsen en bij de nationale en internationale meesters van de videokunst - een Claerbout of een Viola bijvoorbeeld - werken bestellen die afwisselend volgens de liturgische tijden zouden worden getoond. Helaas is de Sint-Carolus Borromaeus geen jezuïetenkerk meer. Een tweede boeiende voorbeeld is dat van Louis-Bertrand Castel (1688-1757), een Frans jezuïet die, onder meer voortbouwend op de optische studies van Newton en van zijn erudiete ordegenoot Athanasius Kircher (1602-1680), dertig jaar lang gesleuteld heeft aan een ‘clavecin pour les yeux’. Kunst kon volgens hem geen grootser doel nastreven dan klanken zichtbaar te maken en aldus de ogen te laten delen in het genot dat muziek de oren verschaft. Met zijn revolutionair klavecimbel wilde hij een spektakel creëren dat kleuren veel levendiger maakte dan wat met verf op het onbeweeglijke vlak van een schilderij mogelijk is. Hij bestudeerde de analogie tussen kleuren en klanken en zowel zijn theoretische geschriften als zijn alleszins nooit helemaal voltooide uitvinding vonden een ruime weerklank. Diderot wijdde er een lovend artikel aan in zijn Encyclopédie (1753). Pater Castel behoort uit wetenschappelijk, technisch én esthetisch oogpunt tot het ras van de voorlopers: het onderzoek naar de overeenkomst van kleuren en klanken is in de kunsttheorie van de negentiende eeuw steeds centraler komen te staan en heeft mede geleid tot het ontstaan van de niet-figuratieve schilderkunst. Pas in de twintigste eeuw is dankzij de elektronica zijn droom werkelijkheid kunnen worden. Concerten met lichtshow zouden hem gefascineerd hebben! Bekender is wellicht het voorbeeld van Giuseppe Castiglione (1688-1766), een Italiaanse jezuïet die vijftig jaar lang hofschilder in China is geweest. Hij heeft in dienst van meerdere keizers gestaan en zich verreweg aangepast aan de plaatselijke gebruiken. Zijn stijl is geëvolueerd naar een combinatie van westerse en oosterse elementen. Onder zijn invloed zijn Chinese kunstenaars over de wetten van de perspectief gaan nadenken. Castiglione is een uitstekend voorbeeld van ‘inculturatie’. Hij bewijst dat de jezuïetenspiritualiteit de geest voor de waarden van andere culturen opent en tot dialoog aanzet.
Ook vandaag blijven de jezuïeten sterk bezig met kunst en cultuur. U staat zelf bekend als een groot kunstminnaar. Ooit publiceerde u als een der eersten over rockmuziek, een onderwerp waar nog steeds onderzoek naar gebeurd. Recent nog was er het doctoraat van Johan Ardui onder de titel ‘Rockin’ in the Free World. God, rock en de roep om bevrijding’. Kunnen we iets leren uit de hedendaagse muziek? Hedendaagse liedjes worden ook vaak gebruikt in godsdienstlessen of themavieringen. Kan dat of zijn er ook risico's? Waar moeten we op letten? Rock heb ik ervaren als een van de sterkste uitdrukkingsvormen van onze tijd. Ik geef een voorbeeld. Hoeveel prietpraat is er bij de jongste millenniumwisseling niet verkocht. Maar toen begin 2000 Exterminator van Primal Scream uitkwam, wist ik meteen: dit is de sound die het ware gelaat van onze wereld blootlegt. Achteraf bekeken, na 11 september 2001 en de reactie van de machthebbers van de Verenigde Staten op de terroristische aanvallen, zou je sommige songs van die cd haast profetisch noemen. Over rock ben ik gaan schrijven om iets te delen van de intense beleving van de muziek. Als je veel gekregen hebt, wil je er wat van doorgeven. Daar kwam een intellectuele nieuwsgierigheid bij. De rockwereld is bijzonder complex en als je die bestudeert, betreed je het terrein van allerlei disciplines: de sociologie van de jeugdcultuur en van subculturen, de analyse van de media en de cultuurindustrie, de psychologie van de massa,... Je stoot ook op fundamentele cultuurhistorische vragen. Zo heeft Greil Marcus punk in verband gebracht met een ondergrondse beweging die van dada over de situationisten tot de huidige alternatieve muziekcultuur in de westerse maatschappij werkzaam is gebleven. Dergelijke benaderingen hebben mij sterk geboeid. Voorts heeft de rockcultuur prominente figuren voortgebracht en, zoals men er baat bij heeft goede auteurs te frequenteren, zo wordt je leven rijker als je kunt luisteren naar Bob Dylan, Neil Young, The Cure, Sonic Youth, Spiritualized, Radiohead, Mogwai, noem maar op. Men heeft mij wel eens om een bijdrage over popmuziek voor catechetisch gebruik verzocht, maar dat heb ik altijd geweigerd. Ik vind niet dat je rock waar dan ook voor kunt ‘gebruiken’, ook niet voor een godsdienstles. Het is al erg genoeg dat men songs volgens psychoakoestische principes zo bewerkt dat ze klanten in de winkels tot koopgedrag aanzetten. Winstbejag bederft in onze maatschappij ook wat ons het dierbaarst is. Een song - ik spreek hier niet van geprefabriceerde producten die niets met het wezen van rock te maken hebben - is de uitdrukking van intieme menselijke roerselen, aspiraties en ervaringen, en dat mag niet geïnstrumentaliseerd worden. Echter, als jongeren of leraren zelf door een lied getroffen zijn, is het normaal dat zij dat ter sprake brengen. Zoals men ook over een film of een gedicht kan uitwisselen. Het is nuttig dat jongeren leren stil te staan bij datgene wat hun leven vult en dat zij bijvoorbeeld ontdekken op hoeveel verschillende niveaus muziek in hun bestaan binnendringt en hoeveel betekenislagen erin vervat zitten. Waardevolle songs kunnen de reflectie over de grote levensvragen voeden. En zoals men op een uitvaartdienst een gedicht kan voorlezen, zo kan het ook passend zijn een song te laten horen als men weet dat die voor de overledene een bijzondere betekenis heeft gehad. Als het gaat om een godsdienstles op een christelijke school, dan komt daar echter nog het volgende bij. Het is goed dat jongeren met hun taal en vanuit hun leefwereld daarin aan hun trekken komen. Maar er moet tevens aandacht geschonken worden aan de christelijke boodschap zelf, want de jongeren hebben het recht daarover geïnformeerd te worden. Nu hebben Athene en de Bijbel in het Westen een cultuur van het (geschreven) woord teweeggebracht, terwijl de | |||||
[pagina 333]
| |||||
jongeren vandaag veelal leven in een wereld van beeldschermen, visuele tekens, orale communicatie (via gsm) en muziek. Hoe wordt daarin betekenis uitgedrukt? Hoe valt in die context Jezus Christus als het vleesgeworden Woord Gods te verkondigen? Woorden zijn niet het enige, maar verwoording is een onvervangbaar moment van de joods-christelijke religieuze beleving. Hier ligt voor onze tijd een moeilijke opdracht.
Vandaag gaat uw interesse blijkbaar meer uit naar de hedendaagse beeldende kunst. Ook daarover verschenen reeds tal van bijdragen van uw hand. Bij welke kunstenaars vindt u vandaag inspiratie voor uw spiritualiteit? Ik bemerk op uw bureau bijvoorbeeld een beeld uit de Kruisweg van Hilde Van Sumere. Dat werk is een voorstudie van de 14de Statie van haar Kruisweg en bij haar is die statie de Verrijzenis. De overgang van Dood naar Verrijzenis - paaszaterdag als u wilt - staat in mijn spirituele beleving centraal. Daarom ben ik heel blij met dit beeld. Het witte marmer is een prachtig materiaal. Deze kleine sculptuur is een massief stuk, waarvan de rechterhoek lichtelijk naar achteren schuift. Dat geeft een verticale lijn die mij aan Newman doet denken. Je kunt die breuklijn als een litteken van het lijden aanvoelen, maar je kunt er ook een opening in zien, zoals wanneer de zware steen wegrolt van het graf. Kortom, dit beeld staat hier op mijn werktafel als een rustpunt dat leven uitstraalt. Er zijn heel wat werken die mij inspireren. Alle kunstenaars naar wie ik verwezen heb in mijn bijdrage over spiritualiteit in de hedendaagse kunst in deze jaargang van Vlaanderen hebben mij op de een of andere wijze diep geraakt. Bacon, Chillida, Muños, Laib, als ik ergens een werk van hen aantref, is het of ik een goede vriend terugzie. Twee jaar geleden werden Rothko, Richter en Viola gelijktijdig tentoongesteld in het Guggenheimmuseum van Bilbao: onvergetelijk, een topontmoeting op het hoogste niveau! Ik zou nog zoveel andere namen kunnen noemen. Neem Jeff Wall. Het licht, de scherpte van zijn foto's, zijn zoeken naar waarheid en schoonheid, dat grijpt mij aan. Ook klassieke werken treffen mij. Op mijn schrijftafel liggen nu afbeeldingen van een Bewening van Ribera en een Ecce Homo van Titiaan. Die vloeken niet met Van Sumeres niet-figuratieve Verrijzenis!
Het in dialoog gaan met kunst en cultuur blijft een van de grote doelstellingen van uw orde. In Vlaanderen gebeurt dit vooral door het gewaardeerde tijdschrift Streven, waarvan u ook meerdere jaren hoofdredacteur was. Tijdschriften hebben het vandaag niet gemakkelijk om te overleven. Voor welke uitdagingen staan tijdschriften als de onze in de toekomst volgens u? De vroegere leescultuur bestaat nauwelijks nog. Maar de nieuwe media, met name het internet, hebben de oude niet vervangen. Ze scheppen nieuwe mogelijkheden die toe te juichen zijn, maar maken traditionele media niet overbodig. Tijdschriften en websites hoeven niet met elkaar te concurreren: het zijn verschillende kanalen, met een eigen stijl en voor een ander gebruik. Je kunt wel zoeken naar complementariteit. Wanneer je een tijdschrift aan een website koppelt, kun je via de website een ruimer publiek naar het tijdschrift verwijzen. Op de website kun je ook materiaal plaatsen dat in het gedrukte medium overtollig zou zijn. Het tijdschrift is daarentegen beter geschikt voor lectuur en bewaring in een bibliotheek. De grootste uitdaging ligt echter volgens mij op een dieper niveau: willen wij nog kritisch denken? Kranten en tv moeten omwille van de reclame-inkomsten voortdurend hun oplage of kijkcijfers in de gaten houden. Machtige bewegingen leggen de publieke opinie een zogenaamd ‘correct’ denken op. Het ontbreekt bij velen aan historisch perspectief. Ook in de V.S. wordt de persvrijheid wel eens beknot. Het beeld dat de media ons van de wereld voorschotelen is hoogstens de halve waarheid. Er is vandaag niet minder dan vroeger behoefte aan onderzoek, studie, analyse, bewustwording en actie. Maatschappelijke en culturele tijdschriften hebben volgens mij juist daar een rol te spelen. Ze moeten de lezer oefenen in vrij en kritisch denken. Ze moeten ingaan tegen sentimentalisme en de kunst van de redelijke argumentatie in ere herstellen. Naast beelden en muziek hebben wij immers ook het denken nodig om mens te worden: om leugens te ontmaskeren, onrecht aan te klagen, goed en kwaad te benoemen, onze bestaanservaring te verhelderen en te kiezen voor waarden. Elke constructief kritische bijdrage in een tijdschrift, hoe bescheiden ook, maakt deel uit van het universele denkwerk dat mensen over generaties en grenzen heen met elkaar verbindt en een dam opwerpt tegen onverschilligheid, manipulatie, fanatisme en waan. Vanwege onze rijke traditie hebben wij, westerlingen, tegenover de wereldbevolking op dit punt een bijzondere verantwoordelijkheid. Dat geldt evengoed voor geloofszaken. In een waarschuwing tegen valse profeten benadrukte Ignatius het belang van een helder verstand, dat in staat is te onderscheiden (letterlijk: ‘un entendimiento claro y distinto’, zoals Descartes, oud-leerling van een jezuïetencollege, later zal spreken van ‘idées claires et distinctes’). Al wat vandaag tot de vorming van een dergelijk verstand kan bijdragen, lijkt mij broodnodig. | |||||
TentoonstellingLicht en donker, sterk realisme en een vleugje sensualiteit Een tentoonstelling over Caravaggio in Düsseldorf
| |||||
[pagina 334]
| |||||
De Emmaüsgangers (doek, 141 × 196,2 cm) geschilderd door Michelangelo Merisi da Caravaggio Londen, National Gallery [persfoto]
De Emmaüsgangers (doek, 150 × 232 cm) toegeschreven aan Theodoor Rombouts (?) Brugge, O.-L.-Vrouwekerk
Zeker is in elk geval dat tientallen kunstenaars zich op dit schilderij hebben geïnspireerd om hun Emmaüsgangers te maken. Zo hangt in de kooromgang van de Brugse O.-L.-Vrouwekerk een doek (150 × 232 cm) met hetzelfde thema waarbij het plakkaatje onderaan onomwonden vertelt dat dit om een werk van Caravaggio gaat. Vermoedelijk heeft de Antwerpenaar Theodoor Rombouts (of een ander Vlaamse caravaggist) het geschilderd. Het doek in Londen dateert uit de vroege zeventiende eeuw toen Caravaggio als gast bij de familie Mattei in Rome logeerde en het kan als zeer geslaagd worden beschreven. Het verhaal is uiteraard bekend en gaat terug op het evangelie van Lucas (24, 13-34) en specifiek op het vers: ‘Eenmaal met hen aan tafel nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak en gaf het hun. Nu gingen hun de ogen open en ze herkenden Hem.’ Juist die herkenning wordt met veel pathos, dynamiek en dramatiek weergegeven. Om dit te bereiken trekt hij alle registers van zijn kunnen open: de theatrale gebaren van figuren, de sterke groepering rondom de tafel, de tactiele uitvoering van de stoffen, de stillevenelementen met slagschaduwen op het witte laken, de verkortingen van de anatomisch perfecte lichamen, het aangepaste warme koloriet met een variatie aan op elkaar afgestemde tinten, de verbaasde gezichten, de licht- en donkereffecten met soms subtiele variaties, de werkelijk uit het leven gegrepen personages, de oversnijdingen door de lijst, de aandachtloze maar niet onbelangrijke achtergrond, het plooienspel van de kledij, sfumatotechnieken en de compositie die het volledige beeldvlak beheerst. Het decorum wordt inderdaad tot de essentie herleid. En let verder even op de baardloze Jezus, de dwaal die minimaal over de boord van de tafel wordt geplooid om zowel het geweven wollen tapijtkleed lichtjes te verbergen en tezelfdertijd te accentueren en de fruitmand die gedurfd over de rand uitsteekt. Die laatste moet ook in het echt hebben bestaan, want Caravaggio beeldt die geregeld uit, meestal met rottende appels, vergane bladeren en overrijpe vruchten. Hij schilderde die rieten fruitmand zelfs als één op zichzelf staand werk. Dit doek (31 × 47 cm) wordt bewaard in de Pinacoteca Ambrosiana in Milaan en werd lange tijd aan een Vlaamse kunstenaar toegeschreven. Een gelijkaardige rieten mand, met ander fruit, houdt een jongen vast op het gelijknamige schilderij in de Galleria Borghese in Rome.
Identieke kenmerken vinden we terug op het schilderij met de voorstelling van Johannes de Doper die op de affiches en het andere drukwerk van de hoger aangehaalde tentoonstelling werd afgebeeld. De houding van de wat sensueel getinte knaap - vermoedelijk was Caravaggio homo - is overduidelijk geïnspireerd op één van de ignudi's die Michelangelo Buonarroti al fresco aanbracht op het plafond van de Sixtijnse kapel in Rome. Deze naakte mannen hebben waarschijnlijk geen symbolische of narratieve betekenis. Ze tonen gewoon de schoonheid van het lichaam in allerlei houdingen. Ongetwijfeld heeft Caravaggio een model gebruikt, mogelijk wel één van zijn lievelingsknapen die hij misschien wel meer afbeeldde. In elk geval strookt een dergelijke uitbeelding van Johannes de Doper niet met de gangbare traditie. In dit werk steekt duidelijk een dualiteit. Enerzijds toont Caravaggio met zijn eigen kenmerkende middelen een jonge heilige, anderzijds choqueert hij door de toch wat seksueel getinte weergave. In feite gaat het om een intiem geschoren adolescent tijdens zijn | |||||
[pagina 335]
| |||||
De H. Johannes-de-Doper (doek, 129 × 94 cm) door Michelangelo Merisi da Caravaggio, uit circa 1599-1600 Rome, Pinacoteca Capitolina [persfoto]
puberteit, verdoezeld door de titel. Het onderwerp vormt slechts een middel om een plastisch naakt weer te geven, een mens van vlees en bloed met hier een wat idealistisch trekje. Dat er geen schaamharen werden weergegeven is echter niet uitzonderlijk en komt in de schilderkunst veel voor, veel minder in de beeldhouwkunst. Het diagonaal op het doek (129 × 94 cm) geplaatste en anatomisch juiste lichaam, dat daarbij nog een draaibeweging maakt, toont de technische vaardigheid van de kunstenaar. Wat vervelend kijkt de (volks)jongen ons aan. De zachte wol van de ram, die de door knaap frivool wordt omarmd en hem bijna kust, correspondeert met het vel onder het naakte lichaam dat benadrukt wordt door het witte van het onderkleed en het rood-bruine van de mantel. Het schilderij werd in het begin van de zeventiende eeuw uitgevoerd en hangt momenteel in Pinacoteca Capitolina in Rome. Ook van dit werk bestaan diverse kopieën. Een gelijkaardige sensualiteit en erotische uitstraling vinden we ook terug in het doek (156 × 113 cm) dat de zegevierende Amor voorstelt en dat in de Staatliche Museen
Voorstelling van één van de ignudi's die Michelangelo Buonarroti in 1509 schilderde op het plafond van de Sixtijnse kapel in Rome.
van Berlijn wordt geconserveerd. Terwijl bij het eerste werk het tactiele van de wol of het vel opvalt, zijn dit hier de pluimen van de vleugels of het metaal van het harnas dat onderaan ligt. Dit extreem realisme viel niet bij iedereen uit die tijd in de smaak. Soms zien we nog het vuil onder de nagels van zijn personages zitten. We kunnen zijn voorstellingen bijna als filmisch omschrijven. Ze vertonen in elk geval een verwantschap met de fotografie. Misschien drukken ze ook het innerlijke van de zoekende Caravaggio uit, zijn eigen temperament. Zijn leven vormde bijna een aaneenschakeling van mislukkingen en is vandaag nog steeds met een zweem van mystiek en dramatiek omgeven. Rond hem en zijn werk hangt dan ook iets legendarisch, iets mysterieus waarvan de tentoonstelling in Düsseldorf misschien een beetje meer de sluier oplicht. In elk geval, in zijn tijd was hij waarschijnlijk de meest revolutionaire schilder van Europa. |
|