Het spel van licht en ruimte
Over architectuur en spiritualiteit
Marc Dubois
De betekenis van het woord spiritualiteit heeft te maken met een geestelijk bestaan. Het is de dimensie van de onstoffelijkheid, datgene wat tot de geest behoort en dat het materiële overstijgt. De muziekgeschiedenis heeft een indrukwekkende reeks composities opgeleverd waar het materiële achterwege wordt gelaten, werken die tot de geest behoren. Maar niet elke compositie bezit een graad van spiritualiteit omdat het materiële achter zich wordt gelaten. Van alles wat de mens maakt, is wat hij bouwt misschien het verst verwijdert van de dimensie onstoffelijkheid. In tegenstelling tot muziek, literatuur, film en andere cultuuruitdrukkingen is bouwen een menselijke handeling waarbij het materiële de bovenhand heeft en waarbij de creatie op een bepaalde plaats op onze aardbodem wordt verankerd. Wie Venetië bezoekt ziet 24 uur op 24 uur het werk van de architect Andrea Palladio en veel andere bouwmeesters. De muziekcomposities van de Vlaming Adriaan Willaert, de kapelmeester van San Marco, of de honderden creaties van Vivaldi die in de Dogenstad zijn ontstaan hebben niets permanents, lijfelijks nagelaten in Venetië. Deze werken zijn geboren in Venetië, maar zijn niet voor eeuwig verbonden aan deze stad. Een gebouw bezit daarentegen letterlijk en figuurlijk de dimensie van fundament. Een gebouw kan worden aangetast, een gebouw kan afbranden, een gebouw kan een geur uitstralen. Men spreekt van een Benedictijner spiritualiteit waarbij de nadruk ligt op de religieuze levensvisie. Maar komt hun levensvisie niet tot uitdrukking in de basistypologie van het kloostergebouw?
Een spirituele ervaring is erg persoonlijk. Een tocht naar Santiago de Compostella kan een keerpunt zijn in iemands leven. Voor een pelgrim die maanden stapt betekent de aankomst in de stad meer dan een fysiek eindpunt. De locatie en de daarbij horende architectuur, vormen een spirituele aankomst in een proces van zingeving. Andere mensen nemen de beslissing om het zelfde parcours af te leggen waarbij enkel de fysieke prestatie de bovenhand krijgt, zonder enige spirituele beweegreden.
In zijn inleiding wijst Jacques De Visscher erop dat de spirituele opgang begint wanneer er afstand wordt genomen van het louter materiële. Daarnaast benadrukt hij dat een esthetische wending niet voldoende is om te gewagen van een religieuze beschouwing. Kan architectuur überhaupt een spirituele dimensie bezitten, een onstoffelijke dimensie? Bouwen is ongetwijfeld een van de meest statische en trage activiteiten die de mens onderneemt. Architectuur heeft andere potenties die andere cultuuruitingen niet kunnen aanwenden. Een gebouw kan een permanente zingeving geven aan een specifieke plaats en het kan het daglicht manipuleren. Een componist of een auteur kan het daglicht meesterlijk omschrijven maar het concrete licht blijft afwezig. Maar is het daglicht niet de essentie van alles? Zonder daglicht geen leven en bijgevolg ook geen architectuur. Of zoals Louis Kahn het formuleerde, architectuur heeft de unieke kracht en mogelijkheid om het licht zichtbaar te maken.
Gebouwen ontstaan steeds vanuit een bepaalde behoefte, een noodwendigheid ligt steeds aan de basis om iets op te trekken. Dit is het louter construeren, de primaire daad om een bescherming, een dak boven je hoofd te hebben. In sloppenwijken worden shelters opgetrokken met recuperatiematerialen, bouwen is hier een zaak van primaire beschutting en heeft weinig of niets met architectuur te maken. Wat maakt nu een constructie tot een deel van de bouwkunst? Het is in de eerste plaats het aspect van het licht en de verhouding met de ruimte. Daardoor is het mogelijk een spirituele ervaring te bekomen die los komt van het louter constructieve. Wie voor de eerste maal de glasramen in Chartres ziet denkt niet aan natuursteen en glas. Het is de verwondering dat uit een gloed van het licht een wereld van verhalen en symbolen te voorschijn komt. Het glasraam reikt verder dan een aantal vierkante meters glasinvulling, om een translucide zone te maken tussen interieur en exterieur.
Keren wij even terug naar de kapel van Ronchamp van Le Corbusier, zijn meesterwerk dat in 1955 werd ingewijd. Wie Ronchamp op zijn reisroute plaatst op een dinsdag heeft pech, de kapel is gesloten zoals alle andere Franse musea. De kapel is niet langer uitsluitend een bedehuis, het is een beschermd monument dat binnenkort ook het statuut zal krijgen van UNESCO werelderfgoed. Patrimonium is de schakel bij uitstek van onze toeristische industrie, heden de grootste economische activiteit. In een veranderende samenleving krijgt een gebouw een andere betekenis en dit is geen hedendaags fenomeen. Hoeveel kerkgebouwen kregen na de Franse revolutie een andere bestemming! Vandaag leven wij in een internettijdperk en kunnen wij beelden van gebouwen over de gehele wereld op ons beeldscherm krijgen. Het is een virtuele wereld waarin wij ons alles kunnen toe-eigenen en die ver verwijderd is van de lijfelijke ervaring van een gebouw ter plaatse, de concrete plaats en het concrete licht. Ronchamp is meer dan een shelter, het is een plaats waar het daglicht op een subtiele wijze wordt gemanipuleerd tot een wonderlijke, spirituele ervaring. Het gebouw is een statisch gegeven, via het licht komt de materie tot leven. Elk uur van de dag en het jaar ervaart men Ronchamp anders omdat voor Le Corbusier het daglicht een wezenlijke bouwsteen was van de kapel. Voor de drie hoog geplaatste venstervlakken verwijst Le Corbusier naar een oplossing die hij in 1910 aantrof in Villa Adriana in Tivoli. In de massieve wand van Ronchamp zijn holtes aangebracht met daarin glas met een diversiteit aan kleuren en tekeningen. Het enige venster met helder glas is de plaats waar het beeld van Maria is aangebracht, de grens tussen het wonderlijke interieur en het exterieur, de hemel, de kosmos. Tussen de muren en het immense dak is er een flinterdunne lichtspleet. Met het licht wilde Le Corbusier de