| |
| |
| |
Samenstelling Geert Swaenepoel
Bibliotheek
Filosofie en religie
Frans Maas, Jacques Maas en Klaas Spronk (red.)
De Bijbel spiritueel. Bronnen van geestelijk leven in de bijbelse geschriften. Meinema & Pelckmans, Zoetermeer, 2004, 793 p. € 55
Heeft de bijbel nog iets te bieden aan de huidige cultuur? De grote verhalen boeien de postmoderne mens niet, wel het persoonlijk getuigenis en levensverhaal. De bijbelse roepingsverhalen spreken juist over de authentieke zoektocht naar de eigen identiteit. Zin wordt niet langer gevonden, wel uitgevonden. Het gaat eerder om zingéving dan zin-vinding. De bijbel geeft geen pasklare antwoorden, maar reikt verhalen aan. Het individu heeft de vrijheid om daar actief mee om te gaan. Onze tijd heeft de behoefte om aangeraakt te worden. De bijbel spreekt van een geborgenheid van Godswege die aansluit bij dit hedendaags levensgevoel. De bijbel is vanouds het boek waar mensen troost en uitdaging, bemoediging en voedsel voor de ziel zochten en vonden. Ook voor eigentijdse vragen omtrent zin en onzin, goed en kwaad blijft de Schrift een onuitputtelijke bron. De Bijbel spiritueel bevat een kleine honderd essays die de verschillende boeken van de bijbel aftasten op hun spirituele rijkdom. Elk hoofdstuk maakt één woord of begrip uit een bijbelboek tot thema. Wat dit thema in het licht van eigentijdse zinvragen kan betekenen, is de vraag van elke bijdrage. Hoe wordt het Woord vandaag vlees? Het verwijzen naar poëzie, opera, film, literatuur, kunstwerken en eigentijdse gebeurtenissen zet de verbeelding in beweging zodat de bijbel opnieuw gaat leven. De Bijbel spiritueel is een ideaal lees- en werkboek, een mooi vervolg op De Bijbel literair.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Beeldende kunst
Paul Tanghe
Toeternitoe, Zin, onzin en waanzin van de hedendaagse beeldende kunst. Lannoo, Tielt, 2004, 272 p. € 17,95
Al sinds zijn universiteitsjaren is kunst voor bedrijfsleider en bankier Paul Tanghe een noodzakelijk tegenwicht voor zijn zakelijke activiteiten. Kunst loont echter maar de moeite als een zingevende activiteit. Net op dat punt maakt de hedendaagse kunstproductie het ons niet gemakkelijk. De hedendaagse beeldende kunst lijkt meer op onzin en waanzin. Vanuit de behoefte om te begrijpen en te interpreteren ging Paul Tanghe op rijpere leeftijd filosofie studeren. De vrucht van jarenlange omgang met kunst en het zoeken naar een filosofisch kader voor de zin, onzin en waanzin van de hedendaagse beeldende kunst kregen een neerslag in het boek Toeternitoe. Vanuit een beschrijving van het ontstaan en de belangrijkste kenmerken van de hedendaagse kunst, gaat de schrijver in het tweede deel op zoek naar een kritische duiding. Hiertoe sluit hij eerst domeinen uit die niets met kunst te maken hebben, om nadien op zoek te gaan naar de verwantschap met het spel, het rituele handelen en de religieuze ervaring. Aldus krijgt de beeldende kunst een plaats binnen het geheel van menselijke activiteiten. In een derde deel onderzoekt de auteur op een dieper niveau een aantal basiskenmerken zoals het sublieme, het abjecte, de tijdsbeleving, de theatraliteit en de evocatie om zo in een laatste deel te komen tot een eigen standpunt in de discussie over de zingevende functie van kunst, maar ook wat betreft het gebrek aan zin en de vele vormen van waanzin binnen de hedendaagse kunst. Dit boek is een vlot leesbare inleiding in de hedendaagse kunst voor wie er maar weinig of niets van afweet. Op een heldere manier laat de auteur ons kennis maken met het compleet nieuwe van de hedendaagse kunst door het wegvallen van iedere dogmatische norm, zowel op formeel als op ethisch en inhoudelijk vlak. Alles is toegelaten tot en met het abjecte, pornografische en
destructieve, met een grote verscheidenheid tot gevolg. De uitgebreide voetnoten en bibliografie bieden een kans tot verdere studie van thema's die in dit boek eerder oppervlakkig worden aangekaart. Voor de diepere duiding en het filosofisch kader is Paul Tanghe duidelijk schatplichtig aan zijn Leuvense meesters, de professoren van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte. Toeternitoe lijkt bij momenten een bloemlezing uit hun werk. Maar zoals een dwerg die steunt op de schouders van reuzen komt Tanghe hierdoor tot een hoger inzicht in de zin en waanzin van de hedendaagse kunst die te maken heeft met de angst voor de dood en het trauma van het onvervulde. Hedendaagse kunst is een erkenning en een verzoening met onze eindigheid. Kunst is een balsem op onze wonde.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
C. Pescio, red.
Leonardo. Kunst en wetenschap. Kok, Kampen, 2004, 144 p. e 19,50
Dat er over Leonardo da Vinci al honderden boeken zijn geschreven, hoeft niet te worden bewezen. Ze bestaan in allerlei formaten en uitvoeringen. Ook de kwaliteit ervan is wisselend. Deze uitgave is een aangenaam en vlot leesbaar boek waarbij diverse aspecten van de grootmeester opnieuw worden behandeld. In feite gaat het hier om een vertaling uit het Italiaans. Een zestal auteurs schreven het samen: Luca Antoccia, André Chastel, Paolo Galluzzi, Domenico Laurenza, Rodolfo Papa en Carlo Pedretti. Ze behandelden zowel zijn biografie als zijn kunst en zijn belangstelling voor wetenschap, techniek en anatomie. Met andere woorden een volledig overzicht, rijkelijk geïllustreerd met uitsluitend kleurenafbeeldingen. Daarvoor maakten de samenstellers gebruik van Leonardo's schilderijen, handschriften en tekeningen. Hier en daar worden werken van andere meesters als vergelijkingsmateriaal weergegeven. De onderschriften zijn even verhelderend als de eigenlijke tekst. Het boek bevat geen nieuwe gegevens, wel een goed overzicht van het talent van deze meester. De uitgave is zeker een inleiding en een basis voor verdere studie.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Carmen Gimenez and Alexander S.C Rower (ed.), Francisco Calvo Serraller
Calder: Gravity and Grace. Phaidon Press, London, 2004, 266 p. € 75
De carrière van Alexander Calder (1898-1976) overspant een flink deel van de 20ste eeuw. Hij is wellicht de meest bejubelde en invloedrijkste beeldhouwer van zijn tijd. Bij Phaidon Press verscheen dit jaar onder de titel Calder: Gravity and Grace over hem een prachtig uitgegeven monografie. Het boek sluit aan bij de gelijknamige tentoonstelling die in 2003 en 2004 eerst in het Guggenheim Museum Bilbao en daarna in het Museo Nacional - Centro de Arte Reina Sofia in Madrid liep. Calder, ingenieur van opleiding, begon in 1926 in Parijs abstracte sculpturen te maken met draad, hout en metalen platen. Zijn eerste tentoonstelling van ‘mobiles’ (de naam werd bedacht door Marcel Duchamp) kwam er in 1932. De titel van voorliggende monografie geeft goed de essentie van Calders werk weer: zin voor dynamiek, evenwicht en beweging. Naast een verhelderend essay over de betekenis van zijn werk, bevat het boek een mooie staalkaart van werken uit het geheel van Calders loopbaan. De monografie brengt ook een selectie van interviews met Calder, van zijn eigen geschriften en van teksten van andere auteurs zoals Jacques Prévert, Fernand Léger, Marcel Duchamp en Jean-Paul Sartre. Een mooie selectie foto's van de kunstenaar, een chronologisch overzicht van zijn leven, een bibliografie en een overzicht van de tentoonstellingen vervolledigen dit boek. Daardoor is het zowel voor de kunstliefhebber als voor de kunsthistoricus een erg waardevol instrument.
[Geert Swaenepoel]
| |
J. Chipps Smith,
The Northern Renaissance. Phaidon, Londen, 2004, 448 p. € 24,95
Dat er over de kunst van Noordelijk Europa al honderden boeken zijn geschreven, hoeft niet meer te worden bewezen. Nu heeft Phaidon, die bekend is voor zijn uitgaven over kunst, een fraai en handig overzichtwerk gepubliceerd van de kunst ten noorden van de Alpen tijdens de vijftiende en zestiende eeuw. Hierbij wordt vooraal aandacht besteed aan de Zuidelijke Nederlanden en het huidige Duitsland, maar ook Frankrijk, Groot-Brittannië en de Noordelijke Nederlanden komen aan bod. De inhoud bezorgt ons niet alleen een goed beeld van deze periode in deze gebieden, maar de auteur, Jeffrey Chipps Smith, situeert de kunstenaars en hun oeuvre ook in het geheel van de maatschappelijke, culturele, religieuze en politieke context. Hierbij willen we specifiek ook op de titel wijzen, waarin het woord Renaissance staat. In de wereld van de kunstgeschiedenis wordt deze term en zijn betekenis niet steeds in deze context gebruikt, zelfs niet aanvaard. Zeker in Vlaanderen gebruiken kunsthistorici liever de term ‘Vlaamse Primitieven’ voor de kunst uit de late veertiende - vijftiende eeuw, hoewel daar discussie over bestaat. Door in dit boek het woord ‘Renaissance’ te gebruiken, krijgen we niet onbelangrijke interpretatie en meteen een niet onaardige accent verruiming waardoor meteen de kunst benoorden de Alpen door de auteur sterk wordt opgewaardeerd. Ook een andere manier van indelen appreciëren we, evenals het vrij volledig geschetste overzicht.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Raoul Maria de Puydt
Felix De Boeck. Stichting Kunstboek, Oostkamp, 2004, 192 p. € 59,90
Op een authentieke én eigenzinnige manier heeft Felix De Boeck (1898-1995) zijn weg gezocht in de schilderkunst. Na een fauvistische periode brengt hij in de jaren '20 abstract werk, waarmee hij internationaal een belangrijke rol speelt, om later te evolueren naar een magischsymbolisch oeuvre met grote thema's als moederschappen, barensnoden, zelfgaven en (zelf)portretten. Het koloriet varieert er eindeloos en punt en cirkel zijn de steeds herkenbare vormen, die tegelijk met hun symbolische inhoud verwijzen naar een transcendente wereld. In zijn instructieve inleiding wijst de auteur er terecht op dat de eenzame ‘patriarch van Drogenbos’ als Brabants fauvist en later als abstract schilder niet steeds of pas laat die erkenning kreeg. De viertalige editie bevat bijna tweehonderd, veelal paginagrote illustraties, die door een goed overwogen selectie een erg mooi overzicht bieden van de vormelijke en thematische evolutie van De Boeck. Dankzij de grafische zorg kan de lezer genieten van de kleurwerking van het oeuvre. In plaats van de minder relevante Nederlands- en Franstalige gedichten, had de auteur er wellicht beter aan gedaan in de vier talen gedachten en/of gedichten van De Boeck zelf op te nemen, die aan- | |
| |
sluiten bij zijn plastisch werk. Acht jaar na de opening van het De Boeckmuseum geeft dit heerlijk kunstboek, dat voor de ogen én de geest een weldaad is, ons de gelegenheid de spirituele en gelovige zoektocht van een begenadigd meester te (her)ontdekken.
[Patrick Lateur]
| |
Koen Broucke
De gevonden geschiedenis. Erfgoedcel Brugge, 2004, 128 p. (verkrijgbaar via www.koenbroucke.be of info@erfgoedcelbrugge, tel. 050/44 30 00)
‘Opgelet! Deze genealogische geschiedenis is ten dele fictief, ze is eenzijdig en ze is onvolledig.’ (p 7) De openingszin van beeldend kunstenaar, schrijver en historicus Koen Brouckes familiegeschiedenis is illustratief voor wat volgt. Boek en tentoonstelling - de acrylschilderijen achterin het boek vormen van deze laatste de catalogus - werden opgezet ter gelegenheid van de Erfgoeddag van 18 april 2004, die in het teken stond van families en familiegeschiedenissen. Broucke vatte het concept op als een unieke mogelijkheid om kritische kanttekeningen te plaatsen bij thema's als identiteit en (historische) waarheid, waar hij in zijn werk van de laatste jaren erg mee begaan is. Zijn stamboom, ofwel ‘tweeëndertig generaties Broucke’, dient dan ook met een fikse korrel zout te worden genomen - een ‘samengaan van onderzoek en verbeelden’ (p. 10) - en staat volkomen haaks op het sérieux waarmee dergelijke projecten gewoonlijk worden uitgewerkt. Hilarische zinnen als ‘Omdat we in de zestiende eeuw geen Brouckes vinden, sleuren we er maar een Vanden Broucke bij om de eeuw door te raken’ (p. 24), spreken wat dat betreft boekdelen. Om de lezer niet nodeloos in verwarring te brengen, liet Broucke de feiten in zwarte en de erbij verzonnen elementen in grijze inkt drukken. De opname van bijlagen, fotoreeksen, een notenapparaat, een lijst van afkortingen, een bibliografie en een essay van historicus Marc Jacobs over ‘uitgevonden genealogieën en andere kunstwerken’, zetten het quasi-wetenschappelijk karakter van de tekst nog extra in de verf. Ironisch is dat zij samen meer bladzijden in beslag nemen dan de eigenlijke familiegeschiedenis. Hartverwarmend zijn dan weer de opdrachten van de auteur aan zijn grootvader, vader en zonen. Zij verlenen aan het boek een waarheidsgehalte dat verder
reikt dan de gedeeltelijk verzonnen stamboom. Het motto van Edouard Herriot kon dan ook niet toepasselijker zijn: ‘Le vrai tombeau des morts, c'est le coeur des vivants.’
[Patrick Auwelaert]
| |
Koen Broucke
Tussen het grootste en het kleinste accordeon van de wereld. Een reconstructie van het leven van Joseph Fiers en andere wetenswaardigheden over de Brugse accordeonwereld. Erfgoedcel Brugge, 2004, 48 p. (verkrijgbaar via www.koenbroucke.be of info@erfgoedcelbrugge, tel. 050 / 44 30 00)
Naar aanleiding van Airbag, het accordeonfestival van het Cultuurcentrum Brugge (mei-juli 2004), vroeg de Erfgoedcel Brugge aan Koen Broucke om verhalen uit de Brugse accordeonwereld op te tekenen en in boekvorm te bundelen. Het werd geen volledige inventaris van het Brugse accordeonleven, wel ‘een zeer persoonlijk verhaal, van wie en wat me geïntrigeerd heeft in deze zo rijke en bonte wereld.’ Centraal staat de figuur van Joseph Fiers (1900-1983), ‘de grootste accordeonvirtuoos van zijn tijd, zeven jaar achter elkaar wereldkampioen’, die blijkens de achterflap voor de waardering van de accordeonmuziek zorgde door het volkse karakter van het instrument te verbinden met een klassiek repertoire. Broucke tracht 's mans ‘rise, decline and fall’ te reconstrueren, maar stuit daarbij op meer vragen dan antwoorden. Om ‘personen en gevoeligheden niet voor het hoofd te stoten’, laat hij in zijn onderzoek een reëel spoor naast een fictief spoor lopen. Dit laatste geeft hij tussen haakjes weer. Het is een ingreep die te vergelijken is met de in grijs gedrukte verzonnen tekst in De gevonden geschiedenis. Broucke wil ermee aantonen dat het biografische genre net zo goed vatbaar is voor halve waarheden en hele leugens dan eender welk ander tekstgenre. Dat alles met andere woorden te manipuleren is en dat het resultaat ervan niet noodzakelijk leidt tot een minder waarheidsgetrouw beeld dan de waarheid zelf, waaruit deze ook mag bestaan. Daarnaast verbeeldt het ook wat in de hoofden van talloze mensen leeft met betrekking tot hiaten in de levens van anderen, vooral als deze zich door natuurlijke aanleg en talent boven de grijze middelmaat weten te ontworstelen en zo een status bereiken die hen kwetsbaar maakt voor mystificatie. De tekst van dit bekoorlijk
uitgegeven boekje is op elke pagina afwisselend in wit en rood gedrukt over beurtelings in zwart-wit en kleur weergegeven videostills. Het achterhalen van de waarheid omtrent het grootste en het kleinste accordeon van de wereld laat ik graag aan de lezer over. Of aan zijn verbeelding.
[Patrick Auwelaert]
| |
Architectuur
Dirk Van de Perre
Op de grens van twee werelden. Beeld van het architectuuronderwijs aan het Sint-Lucasinstituut te Gent in de periode 1919-1965/1974. Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, Gent, 192 p. € 20
In 1988 verscheen de publicatie ‘De Sint-Lucasscholen en de neogotiek 1862-1914’, de KADOC-Studie uitgeven door de Universitaire Pers te Leuven. Hierin wordt de opleiding geschetst die een alternatief bood voor het classicisme en de kunstscholen. Centraal in de opleiding stond het vormen van vakbekwame ambachtslieden die trouw waren aan de christelijke neo-middeleeuwse kunstvisie. Een vervolg op deze analyse verscheen dit jaar. In ‘Op de grens van twee werelden’ wordt een beeld geschetst van het architectuuronderwijs aan het Gentse Sint-Lucasinstituut in de periode 1919-1965/1974. Tijdens het interbellum verlaat Sint-Lucas voorzichtig het neogotisch kunstproject dat aan de basis lag van zijn stichting in 1862. De school gaat de dialoog aan met het ‘modernisme’ zonder evenwel de verworvenheden van de eigen traditie op de helling te zetten. Naast de directeurs br. Denis (1919-1926) en br. Alfred (1926-1948) is het vooral br. Urbain (ir.-arch. Louis Van Mechelen) die deze periode intellectueel domineert. Ononderbroken, van 1921 tot aan zijn dood in 1984, verbleef hij in de Gentse communauteit. Zijn persoonlijkheid, zijn rusteloze zoektocht naar het wezen van de architectuur en zijn poging om christelijke traditie en moderne architectuur te verzoenen vormen de rode draad in deze studie. De auteur van het boek Dirk Van de Perre is doctor in de Geschiedenis en hoofddocent aan het Departement Architectuur Sint-Lucas Brussel-Gent. Het boek is het resultaat van een intensief driejarig archiefonderzoek en van een vijftigtal interviews met ooggetuigen. Het schetsen heeft steeds een belangrijke plaats gekregen binnen de opleiding. De tekenmethode was één van de peilers van het architectuuronderwijs, soms ten koste van het inhoudelijk debat rond de architectuur. Het boek bevat veel compositieschetsen uit de jaren vijftig
en zestig. De studie belicht uitvoerig de inbreng van Sint-Lucas bij de vernieuwing in de kerkbouw die rond 1958 tot ontwikkeling komt. De wedstrijd ‘Pro Arte Christiana’ in 1959 was een sleutelmoment in een zoektocht naar een nieuwe dimensie in de religieuze bouwkunst. Van de Perre gaat in op het oeuvre van Marc Dessauvage en op de positie die Geert Bekaert heeft ingenomen met zijn teksten. Ook een selectie van het werk van oud-studenten werd opgenomen in het boek.
[Marc Dubois]
| |
Fotografie
Bart Van Leuven en Rita Gijbels
In Pelle. Oostkamp, Stichting Kunstboek, 2003, 126 p. € 39,90
Zowel fotograaf Bart Van Leuven als bloemsierkunstenares Rita Gijbels hebben al meerdere succesvolle boeken op hun naam. Zo verscheen van Van Leuven ondermeer bij Lannoo Wonen en leven in Gent en bij Stichting Kunstboek Het culinaire standaardwerk van Marc Paesbrugghe. Ook oogste hij succes met foto's van het werk van Maarten Van Severen. Van Rita Gijbels verscheen Creatief schikken met groenten en fruit, dat ook in Duitse vertaling succes kende. Zij was in november 2002 te gast in de vermaarde Ellerslie Flower Show in Auckland in Nieuw Zeeland. Met In Pelle bundelen ze hun talenten en bewandelen ze nieuwe paden. In Pelle is latijn voor ‘op de huid’. En dat is letterlijk waar het in dit boek om draait. Bart Van Leuven en Rita Gijbels benaderen het menselijk lichaam als een landschap. Het naakte lichaam wordt aangekleed met florale en vegetale materie; lichaamsdelen worden door de confrontatie met bloemen en planten uit hun vertrouwde context gehaald en krijgen daardoor een compleet andere betekenis. Dat resulteert haast altijd in verbazing bij de lezer die de foto's bekijkt. In Pelle bundelt ruim zestig foto's: grappig, bevreemdend, onbetamelijk... De vreemde combinaties van lichaamsvormen en vegetatie werken deregulerend. De beste foto's zijn deze waar Van Leuven en Gijbels met hun combinatie de hoogste graad van abstractie bereiken. Het boek bevat ook een cyclus van zeven gedichten rond het menselijk lichaam die Gerardt 't Zand schreef met de beelden voor ogen. De Engelse vertaling van de gedichten is van de hand van Peter Flynn.
[Geert Swaenepoel]
| |
Klassieke literatuur
Aristoteles
Retorica. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Marc Huys, Groningen, Historische Uitgeverij, 2004, 276 p. € 38,75
Historische Uitgeverij bracht reeds vertalingen van belangrijke antieke retorische studies (o.m. Gorgias, Tacitus, Quintilianus). In de reeks ‘Aristoteles in het Nederlands’ verscheen nu ook de langverwachte Retorica. In tegenstelling met zijn leraar Plato, die als invloedrijk filosoof eeuwenlang de welsprekendheid zwaar heeft gehypothekeerd, is Aristoteles in zijn benadering van de retorica veel realistischer. Hij behandelt en ordent enerzijds de bekende elementen van de welsprekendheid: genres, argumentatievormen, taal en opbouw. Anderzijds onderzoekt hij de uitwerking van een betoog los van de werking van de logica. Hij besteedt ruime aandacht aan de persoonlijkheid van de redenaar, aan de maatschappelijke context en aan de emoties van de toehoorders. Met die benadering van de retoriek zet Aristoteles de zoektocht verder die door de sofisten vóór hem was ingezet. Zijn heel eigen aandacht voor het ethos en het pathos maakt zijn studie in het licht van de vernieuwde belangstelling voor het retorisch discours bijzonder actueel. Huys heeft van de taaie Retorica in zijn vertaling een erg toegankelijk boek gemaakt, waarin verhelderende inleidingen, glossarium en registers functionele leessleutels zijn. Met Gerbrandy's vertaling van Quintilianus, De opleiding tot redenaar, vormt deze Aristoteles van Huys een indrukwekkend tweeluik.
[Patrick Lateur]
| |
Desiderius Erasmus
Lof en blaam. Lof van het huwelijk - Lof van de geneeskunde - Lof der Zotheid - Brief aan Maarten van Dorp -Julius buiten de hemelpoort. Vertaald en toegelicht door Harm-Jan van Dam. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2004, 317 p. € 29,90
| |
| |
Als tweede deel van de zevendelige Erasmusbibliotheek verscheen onder de titel Lof en blaam een vertaling van vijf stukken van Erasmus. Vooreerst twee lofredes op de geneeskunde en op het huwelijk, waarbij men bij deze laatste niet mag vergeten dat Erasmus die beschouwde als een schooloefening en daarmee handig alle kritiek wegwuifde. Zijn meest beroemde Laus - waarin de Dwaasheid zelf aan het woord is en dus voortdurend balanceert tussen kritiek en eigenlijke lof - wordt gevolgd door de brief aan de Leuvense theoloog Van Dorp, waarin Erasmus zijn Lof der Zotheid verdedigt. Bijzonder leuk en in ons taalgebied tot dusver onbekend is de satirische dialoog die Erasmus in het spoor van zijn aanbeden Grieks voorbeeld Lucianus schreef over paus Julius II, mecenas van Michelangelo en Rafaël. De man wiens pausschap weinig meer oproept dan oorlog en macht, geldzucht en weelde, wordt in een gesprek bij de hemelpoort door Petrus het beeld van een evangelische Kerk en een echte paus voorgehouden. Dialogus, Julius exclusus e coelis is een van Erasmus' geestigste en vinnigste werken, waarvan hij zelf steeds het auteurschap heeft ontkend om voor de hand liggende redenen. Harm-Jan van Dam had met zijn vertaling van de Lof der Zotheid (2001) al bewezen Erasmus puntig te kunnen omzetten. Zijn andermaal bijgewerkte vertaling van de Laus kent hier een vijfde druk. Ronduit schitterend is zijn vertaling van de Julius exclusus. Alleen al daarom is dit tweede Erasmusdeel bijzonder welkom.
[Patrick Lateur]
| |
Literair essay
Bert Vanheste
De Baan op met Boon. Een averechtse leeswandeling in Aalst. De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2004, 103 p. € 7,50
Vanheste heeft als literair wandelaar zijn sporen al ruimschoots verdiend. Wanneer hij dan als een van de beste kenners en lezers van Louis Paul Boon een literaire wandeling door het Aalst van Boon bezorgt, is leesplezier én inleving verzekerd. Voor Vanheste is literair wandelen op de eerste plaats wandelen al lezend en zijn Aalsterse leeswandeling is dan ook doorspekt met royaal en goed gekozen fragmenten uit o.m. De Kapellekensbaan en Mijn kleine oorlog. Met de adem van Boon in de nek begeleidt Vanheste ons vanuit drie punten: Termuren, het Boonmuseum in het Oud-Hospitaal en de omgeving van Boons geboortehuis aan de Dendermondsesteenweg. Historische en biografische elementen spelen uiteraard mee op deze tochten, maar de nadruk komt bewust te liggen op het literaire werk zelf en op die manier herleeft Boon en zijn gedachtenwereld, zelfs op de plaatsen waar niets meer direct aan hem herinnert. Het meest verrassende in dit boekje is de manier waarop Vanheste schrijft en wijst. Hij neemt zijn lezer niet braafjes bij de hand, maar in een stijl die direct aan Boon herinnert, mijmert of fulmineert hij. Resultaat van de averechtse leeswandeling (van Isengrimus tot geboortehuis): een onweerstaanbare drang om een en ander van Boon te herlezen. En daarmee weet de auteur dat hij zijn doel heeft bereikt.
[Patrick Lateur]
| |
Martine Cuyt
Willem Elsschot. Man van woorden. Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2004, 278 p. € 19.95
Voor Willem Elsschot. Man van woorden interviewde Martine Cuyt een groot aantal tijdgenoten en kennissen van Willem Elsschot. Familieleden, intieme vrienden en collega-schrijvers halen ieder om beurt herinneringen aan de schrijver op. Cuyt sprak met de dochter van Elsschots oudste vriend Ary Delen, met Bert Decorte, Jos Vandeloo, Aster Berkhof, Mies Bouhuys, Hubert Lampo, Wannes Van de Velde, Jeanneke Boon, Angele Manteau. Ook nieuw ontdekte brieven en foto's vullen het caleidoscopisch beeld dat daardoor ontstaat aan. Vooral het privé-leven van de schrijver kwam daarbij aan bod. Cuyt probeert op die manier de man achter de mythe te tonen. Ze belicht Elsschot als echtgenoot en vader en als zakenman. Maar ook de minnaar en de liefhebber van een goed glas komen uitvoerig aan bod. Martine Cuyt besteedt in haar boek ook aandacht aan Elsschots vriendschap met Greshoff, aan Elsschot als cinefiel, aan Elsschot als lezer en aan zijn muzikale smaak. Niet alles in Willem Elsschot. Man van woorden is even relevant. De vele anekdotes die de auteur hier verzameld heeft vormen een aangenaam geheel om te lezen en zullen wellicht dankbaar gebruikt worden door toekomstige biografen.
[Geert Swaenepoel]
| |
Geert van Oorschot
Hierbij de hele God in proef. Brieven aan Willem Frederik Hermans. Bezorgd door Nop Maas, uitg. G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2003, 376 p. € 29
Uitgeverscorrespondenties zijn meestal een rijke bron van informatie. Ook als ‘geld’ het belangrijkste onderwerp is, bevatten ze nog genoeg andere interessante gegevens, zoals de ontstaans- en drukgeschiedenis van boeken, hun oplage- en verkoopcijfers, de moeizame totstandkoming van vertalingen, de gebruikte verkoopstrategieën, de literaire opvattingen van uitgever en auteur(s) en de vele machinaties binnen het literaire wereldje. En de brieven zeggen iets over het karakter van de correspondenten, zeker als het gaat om twee eigenzinnige figuren als Geert van Oorschot en Willem Frederik Hermans.
Van Oorschot begon zijn uitgeverij in 1945. Door zijn strijdbare optreden en zijn fraai verzorgde uitgaven wist hij in korte tijd een reputatie op te bouwen. Als uitgever van Hermans en Reve droeg hij bij aan de vernieuwing van de literatuur in het verzuilde Nederland van de jaren vijftig. Hermans publiceerde zijn eerste boeken bij verschillende uitgevers, totdat hij in 1949 met zijn eerste grote roman, De tranen der acacia's, bij Van Oorschot kwam. In de ruim tien jaren van hun samenwerking gaf Van Oorschot negen werken van Hermans uit, met als hoogtepunt De donkere kamer van Damocles (1958). Vanaf het begin was het werk van Hermans fel omstreden. Volgens Van Oorschot behoorde hij tot de ‘auteurs-buiten-derails’ en die hebben het altijd moeilijk in Nederland. In de beginjaren trokken auteur en uitgever samen ten strijde tegen met name de katholieke censuur. Dit tijdsbeeld speelt in de brieven voortdurend op de achtergrond mee. Ondanks hun ideële verbondenheid zijn Hermans en Van Oorschot nooit vrienden geworden. Daarvoor was er teveel wantrouwen. Al in 1953 liet Hermans bij Van Oorschot een accoutantsonderzoek instellen naar de oplage- en verkoopcijfers van zijn boeken. Voortdurend meende de auteur te kort te worden gedaan en eiste hij een gedetailleerde vastlegging van de afspraken. Het bracht Van Oorschot tot de verzuchting: ‘Héél, héél jammer dat je alles zo bevestigd moet hebben.’ Toen Van Oorschot in 1955 de tweede brochure in de reeks Mandarijnen op zwavelzuur weigerde uit te geven, voelde Hermans zich in de steek gelaten. De eerste brochure had hem veel vijanden in de literaire wereld bezorgd en nu ontnam Van Oorschot hem de enige mogelijkheid om zich verder te weer te stellen. De argumenten die de uitgever voor zijn weigering aanvoerde,
overtuigen niet echt. Het was vooral een kwestie van geld. De eerste brochure had niet het geldelijk gewin gebracht dat Van Oorschot ervan had verwacht. De verhouding tussen uitgever en auteur verslechterde in de loop van de jaren zo sterk dat ze hun verschillen uiteindelijk voor de rechter moesten uitvechten. De rechter besliste in het voordeel van Van Oorschot, maar in 1970 stelde een arbitragecommissie Hermans op alle punten in het gelijk.
De uitgave van alleen de brieven van Van Oorschot geeft onvermijdelijk een eenzijdig beeld dat vooral voor Hermans ongunstig uitpakt. Het is de consequentie van de weigering van de erven-Hermans ook de brieven van de auteur te laten publiceren. Het is te betreuren dat op deze manier de oude controverse ook na de dood van de hoofdrolsplers wordt voortgezet. De belangstellende lezer is de dupe. Hij moet nu wachten op een aparte publicatie van de retourbrieven, terwijl één uitgave van alle brieven natuurlijk de beste oplossing was geweest.
[Dick van Vliet]
| |
Ada Deprez, Walter Gobbers en Karel Wauters (red.)
Hoofdstukken uit de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde in de 19de eeuw. Deel 3. Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2003, 358 p. € 20
In juli 1999 kondigde de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent de verschijning aan van Hoofdstukken uit de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde in de 19de eeuw, onder redactie van Ada Deprez, Walter Gobbers en Karel Wauters. De redactie wou daarmee volgens de folder ‘alvast ten dele de leemte vullen die in Baurs Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden was gelaten door het uitblijven van het aan de Vlaamse negentiende eeuw gewijde Deel VIII.’ Met de verschijning van het derde en laatste deel Hoofdstukken uit de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde in de 19de eeuw wordt deze eertijds door Frank Baur opgezette onderneming afgesloten. De 19de-eeuwse literatuur in Vlaanderen, deze cruciale, maar blijkbaar weinig gewaardeerde en weinig bestudeerde periode uit onze literatuurgeschiedenis, wordt daarmee eindelijk recht gedaan. De redacteurs hebben gekozen voor de ‘capita of hoofdstukken-formule’. Dat laat toe alle belangrijke facetten van het onderwerp te belichten, zonder evenwel gebonden te zijn aan de eisen van een strenge eenheidsstructuur of -methodologie.
Dit derde en laatste deel opent met een diepgravende sociologische doorlichting van de 19de-eeuwse Vlaamse literatorenklasse van de hand van Els Witte. In haar bijdrage over de poëziebeoefening brengt Ada Deprez een representatieve staalkaart van 21 dichtersportretten. Bekende namen daaronder zijn ongetwijfeld Jan Frans Willems, Karel Lodewijk Ledeganck, Rosalie en Virginie Loveling en Pol de Mont. Daarnaast besteedt haar bijdrage ook aandacht aan het genootschaps- en tijdschriftenwezen. In het derde hoofdstuk ten slotte zorgt Frank Peeters voor een overzicht van onze toneelletterkunde en van het theaterleven. De bundel sluit met een reeks bibliografische ‘Addenda’ bedoeld als aanvulling én actualisering van de algemene ‘Bibliografie’ die de lezer in Deel 1 aantreft. De drie delen Hoofdstukken uit de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde in de 19de eeuw vormen samen een ongemeen belangrijke en interessante bijdrage tot onze literatuurgeschiedenis.
[Geert Swaenepoel]
| |
Literair proza
Leo Pleysier
De trousse. De Bezige Bij, Amsterdam, 2004, 74 p. € 13,50
Krap 74 bladzijden telt De trousse, de nieuwe novelle van Leo Pleysier.
Opnieuw is Rosa, het tantenonneke dat we kennen uit De gele rivier is bevrozen het hoofdpersonage. In deze nieuwe miniatuurvertelling laat de auteur het personage zelf aan
| |
| |
het woord. De trousse bevat de herinneringen van een hoogbejaard Vlaams nonnetje in een Indiaas hospitaal. Het tijdperk van de Vlaamse missiezusters loopt ten einde: het hospitaal krijgt een Indiase manager, de drie overgebleven Vlaamse zusters voelen zich wat aan de kant gezet. Rosa heeft een eenvoudig leven geleid en dat weerspiegelt zich in de simpele, eenvoudige taal waarin Pleysier haar laat mijmeren. Het is een relaas van het verzorgen van de armsten, van toewijding en gebed, maar ook van vriendschap. De trousse waarnaar de titel verwijst is de dokterstas die de stervende zuster Astrid aan Roza overhandigt. Wanneer Astrid gestorven is herstelt Roza haar door kanker vervormde vriendin met behulp van de chirurgische intrumenten in haar menselijke waardigheid, zodat ze mooi opgebaard kan liggen. Opnieuw levert Pleysier een bescheiden, maar o zo doordacht juweeltje af.
[Geert Swaenepoel]
| |
Ed van Eeden
Liefste litteken. Bert Bakker, Amsterdam, 2003, 160 p. € 16,95
Wiebe Crebolder is een jonge kerel die op een dag in Simone, caissière bij warenhuisketen Albert Heijn de liefde van zijn leven meent gevonden te hebben. De gedachte aan zijn meisje doet hem zijn studie filosofie verwaarlozen en ook zijn sociaal leven verschrompelt. Het belet hem bovendien een deftig bijbaantje te vinden om zich financieel boven water te houden. In het begin vullen ze hun leven met de geneugten van seks maar geleidelijk aan verziekt hun relatie en ontpopt Wiebe zich tot een dominante en perverse seksmaniak. Hij vernedert en kwetst haar zonder het te beseffen en etaleert een minachtend egoïsme. Om aan zijn verstikkende dwingelandij te ontsnappen wordt Simone secretaresse met een goed en vooral bevrijdend loon. De conflicten blijven niet uit, maar tot een breuk komt het niet omdat Wiebe stapelgek blijft op Simone en zij hem ondanks alles ook niet laat vallen. Hun liefde vindt zelfs een steviger basis wanneer zij elkaar vertellen over zichzelf en hun verleden. Wiebe's werd tijdens zijn kinderjaren geterroriseerd door zijn tweelingzusje Smegmeld. In haar boosaardigheid beschuldigde ze hun vader van incest; dat leidde tot de echtscheiding van hun ouders. Bij Simone was het thuis evenmin rozengeur en maneschijn. Liefste litteken is een romanrond de - erotische en andere - spannningen binnen een relatie. Van Eeden die eerder misdaadromans en non-fictie publiceerde beschikt over een vlotte pen, zet geloofwaardige personages neer en geeft aan deze roman flink wat vaart mee. Liefste litteken zal geen onuitwisbaar (lit)teken achterlaten in de literatuurgeschiedenis maar zorgt zeker voor enkele momenten van genot in de breedste betekenis van het woord.
[Frank Tubex]
| |
Tomas Lieske
Gran café boulevard. Querido, Amsterdam, 2003. 357 blz. € 17,50
Juni 1944. De achttienjarige Pili Eguren leert de ietwat oudere Alexander Rothweill op een niet-alledaagse manier kennen in de sneltrein naar Bilbao. Ze worden geliefden maar vinden het niet nodig om elkaar hun geheimen toe te vertrouwen. Wanneer ze in 1951 Spanje noodgedwongen moeten verlaten, trekken ze naar Nederland. Ze belanden bij de zonderlinge boer Fedde die leeft voor zijn vleermuizen. Daar in de moerassen komen alle draden samen, worden mensen letterlijk en figuurlijk in hun hemd gezet en achterhaalt de waarheid de leugen(s).
Tomas Lieske vertelt een stuk Europese, Spaanse en Nederlandse geschiedenis aan de hand van verschillende personages die elk op hun manier in en rond de oorlog betrokken waren. Meteen in de proloog wordt de broeierige toon van het boek gezet: het Hollandse landschap en de erotische geladenheid roepen een zinderende spanning op die in het hele boek aanwezig blijft. Het verhaal eindigt waar het begon. Daartussen bewegen Pili en Alexander zich. Pili in Spanje, waar ze tussen de nonnen opgroeit en Alexander in het oorlogse Europa, waar hij als meester-vervalser van verschillende walletjes eet. Erotiek speelt een belangrijke rol in hun relatie. Ook de Hollandse boer Fedde blijkt niet gespeend van enige erotische geladenheid. Een daverende ontploffing hangt in de lucht.
Structureel zit het verhaal knap in elkaar. Karakteriserend en gevoelsmatig ook. De manier waarop Lieske de gebeurtenissen van een twaalfjarige meisje in een verkrampt nonneninternaat beschrijft, blijft hangen. Hoe een kleine Hollandse jongen gedwongen wordt te zwijgen over de aanranding op zijn zus en later duidelijk overhoop ligt met zijn seksuele gevoelens, ook. De dubieuze persoon van Alexander roept afwisselend sympathie en afkeer op. Een mooi boek, zeker voor wie van de stijl van Lieske houdt. En die stijl is niet eenvoudig. Wanneer Fedde een bordje kapotmaakt, doet hij dat niet zoals u en ik dat zouden doen. ‘Het was onduidelijk of er in het bordje een barst zat; het was onduidelijk of er in het bordje een zwakke plek zat. Fedde probeerde gewoon het bordje dubbel te vouwen en het knalde plotseling aan scherven.’ (p. 283) Dit is mooi, dit roept de sfeer op die rond de eigenaardige Fedde hangt. Maar naast deze zinnen zitten er vaak andere constructies tussen die van pure bijzinnen naadloos in andere bijzinnen overgaan. En leest niet alrijd even vlot. Ook de specifieke Hollandse situaties en boerenpersonages komen soms bevreemdend over. Niettemin laat dit boek een onuitwisbare indruk na. En dat is altijd mooi.
[Joke Depuydt]
| |
Koen Peeters
Mijnheer sjamaan. Meulenhoff, Amsterdam, 2004, 222 p. € 17,50
In zijn nieuwe roman, Mijnheer sjamaan, speelt ene Ben de hoofdrol. Hij heeft als opdracht om in de Noorderkempen bodemstalen te nemen van het zand op een plek die Werkplaatsen heet, maar wat in feite een verlaten industrieterrein is. Een herkenbaar landschap voor wie de streek rond Balen, Dessel en Lommel kent. Ben moet op die manier voor een wat schimmige opdrachtgever de vervuiling die de verdwenen industrie heeft veroorzaakt, in kaart brengen. Hij doet dat door de gewezen fabrieksterreinen in rasters op te delen. Omdat het gebied afgelegen is logeert Ben in een verkommerd plaatselijk hotelletje, waar niet bijster veel te beleven is. Hij maakt er kennis met de uitbaatster, Polly. Zij is met haar zoontje teruggekeerd uit Australië. Haar ex doet wetenschappelijk onderzoek bij de aboriginals. Uit verveling gaat Ben in de buurt een cursus sjamanisme volgen. Hij komt er met zijn scepsis en ironie terecht in de bittere ernst van een groep mensen op zoek naar houvast. Precies die tegenstelling is de kern van Peeters' nieuwe roman: de menselijke zoektocht naar zekerheden en de onmogelijkheid die zekerheid te vinden. De auteur verpakt dit zware thema op de hem vertrouwde lichtvoetige wijze. Een geslaagde keuze.
[Geert Swaenepoel]
| |
Jeroen Theunissen
De onzichtbare. Meulenhoff, Amsterdam, 2004, 142 p. €16,50
Het is meteen raak. Op de eerste bladzijde al doet de auteur zijn verhaal uit de doeken. Een man zal eerst zijn vrouw en daarna zichzelf ombrengen. Voor een debutant kan dat tellen. Als stijlfiguur is het niet onoverkomelijk. De lezer hoeft ten minste het boek niet uit te lezen om te weten hoe het afloopt. Maar dan is er natuurlijk de vraag waarom iemand besluit tot een dubbele moord. Wat drijft zo'n man? Volgens de flaptekst ligt het antwoord in een ‘onvermijdelijke neerwaartse spiraal’. Nu verwacht de lezer alle heil van de personages.De auteur schuift er drie (én een onzichtbare) naar voren. Herbert Danigs is het prototype van de ietwat saaie, ongehuwde bankbediende met liefhebbende, maar relatief ‘oude’ ouders, een gedegen opleiding en een niet-onaardige baan (‘het werk zelf is gewoontjes’). Na zijn vakantie gaat Herbert op zoek naar een huurhuis. Anja Versteur leidt hem rond en is toevallig ook een leuke verschijning. Het vervolg laat zich raden. De driehoek wordt compleet met Bart Vanpoeke, Bartie voor de vrienden. Hij wordt in stilte verliefd op de vriendin van zijn vriend, wint met een win for life en vertrekt dan maar naar verre oorden. Af en toe vernemen we hoe hij lichamelijk aftakelt en bijna ten onder gaat aan allerlei excessen. De onzichtbare ik-verteller zweeft er tussen door. Anja krijgt een miskraam en vlucht in haar werk omdat Herbert onverstoorbaar doorgaat met werken en joggen. Zijn ietwat bizarre voorliefde voor het verleden zit verborgen in kartonnen dozen, zijn wereldje apart. Bladzijde na bladzijde glijdt hun leven in hun doorsnee-huis in een typische Vlaamse verkaveling af naar een chaos. Met het gekende resultaat. Het boek was in januari 2004 in avant-première bij De Nachten. Fijn voor de auteur (en de uitgever). Ongetwijfeld bezit Jeroen Theunissen literaire
kwaliteiten, hij was niet voor niets writer-in-residence van het tijdschrift Yang. Hij zou zelfs behoren tot de nieuwe Vlaamse lichting. Hij schrijft gebald, gebruikt niet te veel woorden, heeft ongetwijfeld veel geschrapt om over te houden wat nu in boekvorm ligt. Maar heeft hij wel de juiste stukken geschrapt? Met een ander verhaal zou de auteur veel meer tot zijn recht komen. Want stijl heeft hij. Zichtbaar.
[Joke Depuydt]
| |
Peter Holvoet-Hanssen
De vliegende monnik. Prometheus, Amsterdam, 2004, 208 p. €15
Na het lezen van dit boek voelde ik me alsof ik uit een kermisattractie zelf kwam. Mijn hoofd tolde van de gedachten, indrukken, woorden. Ik moest er even bij gaan zitten. Kleuren en cijfers bleven nazinderen. Een Antwerpse kermisexploitant, J. Enterhaeck heeft het niet meer voor de dichter H.H. sinds deze laatste de liefde van Haecks leven tot zijn muze nam. Hij drijft langzaam naar de waanzin en besluit zijn vroeger idool op te zadelen met een pakje ‘inhoud’, wat hij zelf geschreven en ingesproken heeft. Dan stapt hij eruit... H.H. is opgelucht wanneer de crematie achter de rug is en probeert toch wat met die nalatenschap aan te vangen. Hij spint draden van verhalen tot één geheel, dat er eigenlijk niet is. Een van de verhalen is dat van de zeventiende-eeuwse vliegende monnik. Pater ‘Asinello’ vloog niet alleen van de ene orde naar de andere, hij verbaasde vriend en vijand door effectief door de lucht (en de tijd) te vliegen. Dan maakt de lezer opnieuw kennis met de meest kleurrijke figuren, ideeën, hersenspinsels, indrukken hier, spitsvondige dialogen daar, dieren bij de vleet, gefilosofeer, lichte waanzin. Hier is duidelijk een tovenaar aan het werk. Onvermijdelijk zijn de verwijzingen naar de gedichten van Peter Holvoet-Hanssen, onder meer De minstreel en de muze versus De muze en de minstreel. In hoeverre zijn Enterhaeck en H.H. elkaars afsplitsingen? In hoeverre vallen ze samen? Dit is een opmerkelijk boek, alleen al door de opzet. Het ene genre volgt het andere op. Talen en stijlen wervelen door elkaar. Figuren springen naar voren, debiteren, vragen, overrompelen en verdwijnen. Je ‘vliegt’ van de ene sensatie naar de andere. En daar houdt het dan ook op. Wanneer het de bedoeling was van de auteur om de lezer ‘alleen maar’ onder te dompelen in wervelende hersenspinsels, dan is hij
daarin geslaagd. Of de lezer zich dit allemaal laat welgevallen, is een andere zaak. Dit is geen klassieke roman, eigenlijk zelfs geen roman, maar moet dat (dan)?
[Joke Depuydt]
| |
| |
| |
Arie Storm
Gevoel. Amsterdam, Prometheus, 2004, 176 p. € 15
Met als rode draad een aantal bedenkingen over het schrijven onderneemt de vertellende ikfiguur in ‘Gevoel’, die (niet toevallig) Arie Storm heet, een poging de relatie met zijn enkele weken voordien overleden vader in kaart te brengen. Hoe het nu precies zat met die vader-zoonrelatie, wordt nog het best weerspiegeld in de manier waarop Arie in de roman de dood van zijn vader meedeelt aan zijn dochtertje: ‘“Opa is dood”, zei ik. “Welke opa?” vroeg mijn dochtertje. “De opa die je niet zo goed kent,” zei ik.’ De totaalsom aan herinneringen aan zijn vader is ook voor Arie weinig indrukwekkend, zelf heeft hij het over ‘een ontluisterend proces van totale vervreemding van elkaar’. Wat hij over hem meent te moeten neerschrijven, is dat hij aan de drank zat, stiekem pornoblaadjes las en om toch iets zinvols te presteren, de redactie verzorgde van een ledenblad voor een damclub, ook al bracht hij er zelf als dammer helemaal niets van terecht. Tot een echt gesprek tussen vader en zoon is het nooit gekomen, alleen als er over sport kon worden doorgeboomd, wilde dat wel even lukken. En toch is de vader, vooral na zijn dood, nadrukkelijk aanwezig, zeker wanneer de hoofdfiguur die ‘aanwezigheid’ voor het eerst in zijn hoofd ervaart wanneer hij in een park vertoeft. Nadien trekt hij zich, mede op aanraden van zijn vrouw, terug in het huis van zijn uitgeefster om daar aan zijn roman te werken. In een raam aan de overkant van de straat ziet hij nu ook werkelijk de gestalte, die zoals aan het verrassende slot van de roman, niemand anders is dan hij zelf. Binnen deze context zet Storm een aantal ideeën neer over het, meer specifiek dan zijn schrijven. Er is de herhaling van tekstfragmenten die hij uit zijn eerder verschenen romans plukt en, als een soort koerswijziging in zijn
manier van schrijven die ook een manier van omgaan met de werkelijkheid is, de bedenking dat zijn werk aan een nieuwe wending toe is: ‘Gevoel, ja, die kant moest het op, vanuit die impuls moest ik vanaf nu gaan schrijven.’ Vandaar ook dat ‘Gevoel’ geen echt feitenrelaas is geworden, maar een doordacht en subtiel omgaan met al bij al minieme herinneringen die door de herhaling toch een breed uitdijend beeld ophangen van de relatie tussen een vader en zijn zoon.
[Jooris van Hulle]
| |
Ilja Leonard Pfeijffer
Het grote baggerboek. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2004, 204 p. € 17,95
Het zal je maar overkomen: verdacht worden van ‘abductie met pederastische motieven’. Ilja Leonard Pfeijffer brengt een baggeraar ten tonele die in een psychiatrisch ziekenhuis vastgehouden wordt. De behandelende arts laat hem zijn versie van de feiten neerschrijven in Het grote baggerboek. Elk hoofdstukje van de baggeraar wordt gevolgd door eentje van de arts. Ongelofelijk hoe de auteur de twee personages laat ‘spreken’. Het taaltje van de baggeraar is een explosie van gedachten, ‘nieuwe’ woorden, volzinnen in de letterlijke betekenis van het woord, krachttermen en humor. Het felle contrast met de taal waarin de eigengereide en droge academicus zijn visie uiteenzet, maakt het boek nog leuker. Het is de kunst om bij dergelijke taalbeheersing de inhoud niet over het hoofd te zien. En dat heeft Pfeiffer goed, heel goed onder de knie. Een baggeraar gaat in een oosterse haven aan wal en redt er een jonge knaap uit de handen van zijn gewelddadige belagers. Achteraf blijkt dat het die kerels om de organen van de jongen te doen was. Daar sta je dan, met een knaap die jou niet meer wil verlaten en je trouw op de voet volgt. Na een tumultueuze terugreis wordt de baggeraar opgepakt en beschuldigd van ontvoering en misbruik van een minderjarige. Daarenboven wordt een van zijn baggermaten levenloos aangetroffen en blijkt er sabotage in het spel te zitten. Genoeg feiten om hem op te sluiten en te behandelen. Een kleurrijke rol is weggelegd voor Babsie, naast filmlegende Sjon Connery (sic) voor wie de baggeraar een serieuze bewondering koestert. Dat de man toch wat problemen heeft, blijkt uit het feit dat hij als kind van elf zich zonder medeweten van zijn ouders en op zijn dooie eentje in een internaat inschreef. Triomf voor de therapeut die prompt alle registers opentrekt om de baggeraar toch maar in zijn instituut te houden. En daar
heeft hij zo zijn eigen redenen voor. Dit is een heel speciaal boek. Soms beneemt de taalorkaan je de adem, maar dat is zo over wanneer je de humor en de eenvoud leest die de auteur in zijn personage legt. Grove, obscene praat, ‘alles moet kunnen’-seks en de ‘wij mannen onder elkaar’-mentaliteit vormen het decor van dit verhaal. En toch heeft het zijn titel niet gestolen, want dit is een groot boek. Over een kleine, grote baggeraar. Het grote baggerboek.
[Joke Depuydt]
| |
Saskia de Coster
Jeuk. Bert Bakker, Amsterdam, 2004, 124 p. € 14,95
Hoe voelt het om overspoeld te worden door ratten? Om ze naast je te horen knagen? De stank van brandende ratten en beelden van bloederige stukken aangevreten vlees, je zit er als lezer middenin. Zonder mededogen. En dat zal je geweten hebben.Kroonprins Carl woont bij zijn vader in het kasteel. Boris is de lelijke maar aartsintelligente bastaardzoon van de koning en in alles de tegenpool van de kroonprins. Beiden willen hetzelfde tienjarige meisje, Ada. Het ‘sprookje’ begint met een invasie van ratten in het kasteel. Het is de bastaardzoon die erin slaagt de ratten te verdelgen. Met één rat manipuleert hij de ganse troep en krijgt ze zo ver dat ze elkaar uiteindelijk opvreten. Die ene rat, alias Rat, kan de gedachten van Boris lezen. Van dan af zijn ze onafscheidelijk. Ada komt op het kasteel wonen en krijgt les van Boris, wat Carl alles behalve leuk vindt. Wat hij nog minder leuk vindt, is dat hij - voor hij ooit koning kan worden - ‘stage moet lopen’ in de stad. En tot zijn grote ontsteltenis stuurt zijn vader hem alleen en niet met Ada, zoals aanvankelijk afgesproken. Plots mag Boris Ada niet langer les meer geven en wordt ook hij weggestuurd. Wat is de koning van plan? Ten slotte is er nog de broer van de koning, de generaal die door Carl verdacht wordt zelf op de macht uit te zijn. Hoe het ‘sprookje’ afloopt, moet u zelf lezen. De taal van de auteur spreekt tot de verbeelding. Je ruikt de verbrande ratten, je voelt ze omhoog kruipen, je tast in het verhaal zo hopeloos blind in het rond als Ada. Je moet je net als haar laten leiden door Boris. Boris die Carl virtuoos bespeelt. In een zintuigelijk overtreffende trap vertelt de auteur een fysiek verhaal over manipuleren. Wat hier de bovenhand krijgt, is de stijl. De inhoud volgt. De manier waarop er wordt verteld
‘manipuleert’ wat er wordt verteld. Eén voorbeeldje: ‘Hij bracht het woest spartelende dier tot voor zijn gezicht. Iedereen hield zijn adem in. De zwarte rattenoogjes flonkerden, de moddervette buik ging op en neer. De rat leek te schudden van het lachen.’ (p. 14) Een mooie novelle in een zinderende stijl. Maar misschien te overweldigend, ten koste van de inhoud?
[Joke Depuydt]
| |
Arjan Visser
De laatste dagen, Amsterdam, Augustus, 2003. 220 p. € 16,95
Eeuwenoude verhalen die hertaald en geïnterpreteerd worden leveren vaak boeiende literatuur op. In de Bijbel vinden we zo'n aantal verhalen die schrijvers op ideeën kunnen brengen. Neem nu het verhaal van Abraham en Isaac. Abraham krijgt op hoge leeftijd eindelijk een zoon bij zijn vrouw Sara nadat hij reeds vroeger bij zijn dienares Hagar een zoon Ismael heeft verwekt. De jaloerse Sara zendt Hagar nadien weg. Tot overmaat van ramp beveelt God Abraham zijn enige na lang wachten verkregen zoon te offeren. Abraham gehoorzaamt. Uiteindelijk wordt het onheil niet voltrokken. Arjan Visser heeft in zijn boek De laatste dagen dit verhaal met brio omgesmeed in een Nederlandse en moderne setting zonder onherkenbaar te worden. Hij situeert zijn verhaal tijdens de eeuwwisseling van 1900 op het Nederlandse platteland in het sterk godsdienstige gezin van Simon Kapteyn. Deze boer huwt niet uit volle overtuiging Louise bij wie hij twee kinderen - Zeger en Rebecca - krijgt. Nadien wordt een knecht aangeworven - de wees - die in een pleeggezin werd opgevoed. Hoe hij in dat pleeggezin is terechtgekomen, zou ons te ver leiden en de plot is te mooi in elkaar gestoken om hem zomaar in een recensie te ontbloten. Natuurlijk wordt de link met het bijbelverhaal niet meteen duidelijk; dat zou het boek te opzichtig didactisch maken. Visser ontwikkelt veel verhaallijnen en introduceert zeer regelmatig nieuwe personages. Ook de structuur van het boek is ingenieus opgebouwd met gepaste flash backs die voor een element van bijkomende spanning zorgen. Toch wordt de lezer niet aan zijn lot overgelaten in deze adaptatie. Door de figuur van de dominee Peregrino en de dagboek-fragmenten van de boerenknecht wordt de lezer heel geleidelijk inzicht verschaft in de diepere lagen van het verhaal. Zij doen bij de lezer het besef van het prefiguratieve karakter van het
bijbelverhaal voor deze roman ontwaken en vergemakkelijken de identificatie van de personages. De beschrijvingen van de godsdienstwaanzin maken soms een wat overdreven indruk. Maar dit is eerder een persoonlijke kanttekening die ons enthousiasme over deze roman amper kan temperen.
[Frank Tubex]
| |
Poezïe
Michael Krüger
Rooksignalen. vert. Cees Nooteboom, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003, 64 p. €17,50
Als wij elkaar een bericht willen zenden, nemen we de gsm of sturen een e-mail. We sturen onze boodschap de lucht in en zijn er zeker van dat ze aankomt. Ook indianen hadden vroeger al een primitieve vorm van ‘short message service’. Door rooksignalen konden ze op grote afstand elkaar boodschappen doorsturen.
Rooksignalen is ook de naam voor de ruime keuze die vertaler Cees Nooteboom maakte uit het poëtische oeuvre van de in Duitsland zeer gerespecteerde schrijver Michael Krüger. Nooteboom koos gedichten uit de drie belangrijkste bundels van Krüger en presenteert hier een verrassend coherent beeld: Krüger is een door en door romantisch dichter die terugverlangt naar een leven in harmonie met de natuur.
Krüger is een kwajongen die in zijn poëzie indiaantje speelt in onze postmoderne tijd. Met een kinderlijke blik kijkt hij naar de wereld, observeert de dagelijkse realiteit en de voortschrijdende vertechnisering. In het eerste deel van de bundel, ‘Brief naar huis’, beschrijft hij de ramp van het bewustzijn. De rede, het weten brengt meer verdriet en angst met zich mee dan dat het voordeel oplevert. Het verstoort een primair religieus gevoel en maakt een eenvoudig leven als dat van dieren onmogelijk. In het begrijpen van de westerse mens zit steeds een agressief moment: een grijpen dat het natuurlijke stukmaakt. In die overtuiging is Krüger een late aanhanger van de kritische theorie van Adorno en Horckheimer. Krügers pessimistische briefgedichten tonen werkelijk een ondergangsvisioen van de westerse cultuur en beschaving. In het vervolg van de bundel wordt duidelijk dat de natuur en de cultuur op gespannen voet met elkaar staan. Krüger poneert tegenover het jachtige, versplinterde, bloedeloze postmoderne leven een meer natuurlijke levenshouding. Dat uit zich in het geloof dat in de natuur een oerkracht te vinden is. Die wordt niet als bedreigend ervaren, maar is een bescherming. Ze voorkomt verdorring, verschraling, verlamming. Dat alles presenteert Krüger paradoxaal genoeg in poëzie, bij uitstek een cultuuruiting. Zijn gedichten houden zich echter ver van de door hem bekritiseerde techniek. Dat
| |
| |
doet hij door de verstechniek en andere poëtische truukjes af te wijzen. Hij schrijft vrije verzen, houdt zich niet aan versmaten of strofenschema's en rijmt niet. Dit wil ‘natuurlijke’ poëzie zijn: verhalende gedichten met losse associaties in alledaagse taal. En toch bulkt deze bundel ook van de verwijzingen naar hedendaagse filosofie. Dit is een prachtig boekje van een denkend dichter die in discussie treedt met een al te optimistisch vooruitgangsideaal en in zijn poëzie andere manieren van leven voorstelt. Rooksignalen brengen dan wel boodschappen over, of ze opgevangen worden is nog een andere vraag. Het is net als met gedichten. De dichter is de indiaan die zijn boodschap van harmonie de wereld instuurt, of ze gelezen wordt zoals ze bedoeld was en of ze überhaupt gelezen wordt, dat is onzeker: ‘Nu laat hij sissend rook ontsnappen / ... / een onduidelijke boodschap’.
[Carl De Strycker]
| |
Riana Scheepers en Jooris van Hulle
Verstaan my verlangste. 100 liefdesgedichten in het Afrikaans. Gekozen door Riana Scheepers en Jooris van Hulle, Davidsfonds, Leuven, 2003, 135 p. € 22,50
Honderd gedichten in het Afrikaans van achtentachtig dichters uit Zuid-Afrika vormen het kleurrijke mozaïek van deze bloemlezing. Voor een breed lezerspubliek, dat wel de namen van Eybers en Breytenbach kent, maar wellicht minder vertrouwd is met zelfs grote namen als Antjie Krog en N.P. van Wyk Louw, hebben Scheepers en Van Hulle een eeuw Afrikaanse poëzie - van Eugène N. Marais tot Hans du Plessis - verkend vanuit het thema van de liefde in al zijn aspecten, met aandacht voor verschillende dichtvormen en voor varianten op het Afrikaans. Waar nodig werd de betekenis van woorden toegelicht in annotaties bij elk gedicht. In hun instructieve inleiding gaan de samenstellers ook in op de evolutie van een eeuw Afrikaanse dichtkunst, zodat de lezer ook een referentiekader wordt aangereikt om de geselecteerde dichters enigszins te situeren. De fraai uitgegeven anthologie, geïllustreerd met schilderijen van Philip W. Badenhorst, is een uitstekende opstap voor wie de Afrikaanse poëzie wil verkennen vanuit een universeel thema.
[Patrick Lateur]
| |
René Smeets
Met jou open ik oude nachten. De mooiste wijngedichten uit de wereldliteratuur. Met foto's van Philippe Debeerst, Leuven, P, 2004, 240 p. € 42,50 (€ 49,95 vanaf 01.01.05)
Het dionysische en het apollinische zijn complementair. Dionysus, de Griekse god van de wijn en de roes, en zijn tegenpool Apollo, god van de dichters en de ratio, lopen ook als een twee-eenheid doorheen deze anthologie. Uit alle perioden (van Homerus tot Pessoa) en uit alle windstreken (van Perzië tot Mexico) bracht Smeets 166 gedichten samen, die een mooi beeld geven van het geslaagde huwelijk tussen poëzie en wijn. En zoals men dat mag verwachten van een bloemlezing, klinkt ook het menselijk bestaan in wisselende accenten herkenbaar mee. De inleiding had iets consistenter mogen zijn, maar dat wordt goedgemaakt door de mooie selectie en de kwaliteit van de nieuwe vertalingen. Daarvoor tekenen o.m. Claes, Denissen, Keteleer, Van den Bremt, Vonck en de bloemlezer zelf. Philippe Debeerst leverde schitterend vierkleurig fotowerk, dat meestal paginagroot een warme tonaliteit geeft aan het boek. De anthologie is verder geïllustreerd met zowat veertig gravures en houtsneden uit alle perioden vanaf de Renaissance en zij accentueren het tijdeloos karakter van de gedichten. Dit kunst- en leesboek is een uitgelezen (nieuwjaars)geschenk voor een liefhebber van Bacchus. Of voor een minnaar van de muze. Voor wie van beiden houdt, is de lees- en kijkvreugde eindeloos.
[Patrick Lateur]
| |
Czeslaw Milosz
Gedichten. Atlas, Amsterdam, 2003, 370 p. € 35
Czeslaw Milosz is zonder twijfel één van Polens grootste auteurs. Niet voor niets kreeg hij in 1980 de Nobelprijs voor literatuur. Zijn oeuvre bestaat uit essays over uiteenlopende onderwerpen, een lijvige geschiedenis van de Poolse literatuur, vertalingen. Het grootste deel bestaat echter uit poëzie. Milosz heeft ruim twintig bundels op zijn naam staan. Voor Gedichten, uitgegeven bij Atlas (2003), vertaalde Gerard Rasch een selectie uit het poëtische werk van Milosz. Omdat Milosz zoveel gedichten schreef, opteerde Rasch ervoor slechts enkele van de talrijke lange gedichten, cyclussen en poëmen die deel uitmaken van Milosz' werk op te nemen.
Milosz is een veelzijdig figuur, die een zeer bewogen levensloop kende. Dat weerspiegelt zich in zijn werk. Bovendien is Gerard Rasch een zeer goede en nauwgezette vertaler, met oog voor de noden van de lezer. Daarvan getuigen zijn adequate aantekeningen bij de gedichten en het nawoord waarin hij de dichter en zijn werk situeert. Kenmerkend voor de poëzie van Milosz is de toegankelijkheid. Milosz beschrijft steeds een wereld buiten de tekst, waardoor zijn poëzie aan herkenbaarheid wint. Toegankelijkheid is echter niet noodzakelijk synoniem voor eenvoud, simpliciteit. De poëzie van Milosz is tevens intellectueel te noemen: je kan Milosz niet lezen zonder de Europese context te kennen.
Toch is de poëzie van Milosz niet droog, niet ontdaan van emoties. Naast gedichten die ingebed zijn in de ‘westerse’ context, schreef hij ook gedichten over zijn leven als balling, over zijn heimwee naar zijn vaderland. Milosz verbleef immers lange tijd in Parijs en later ook in Berkeley, waar hij professor was. Pas in 1981 keerde hij terug naar Polen, waar hij nog steeds woont en zich op schrijven toelegt.
Met deze vertaling van Milosz' gedichten komt zijn poëzie voor het eerst binnen bereik van een breed Nederlandstalig publiek.
[Tine Swaenepoel]
| |
Jozef Deleu (samenst.)
Poëten in het Vlaams Parlement Noord & Zuid / Poètes au Parlement Flamand Nord & Sud. Tielt, Lannoo, 2004, 264 p. € 17,50
In 2002 vond naar aanleiding van het dertigjarig bestaan van Het Vlaams Parlement voor de eerste maal ‘Poëten in het Parlement’ plaats. Die manifestatie plaatste het (dichterlijke) woord centraal in onze democratie en vulde meteen een leegte op. Het was organisator Jozef Deleu immers opgevallen dat de Vlaamse assemblee veel aandacht aan andere kunstvormen besteedde, maar niets deed met de literatuur. Het initiatief werd een fantastisch poëziefeest dat wegens groot succes dit jaar nog eens werd overgedaan. In deze editie werd gefocust op de brugfunctie die Vlaanderen wil vervullen. Het gewest vormt al sedert eeuwen de overgang tussen het Nederlandse en het Franse taalgebied en tussen de Germaanse en Romaanse cultuur. Dat er echter geen grens tussen die twee moet bestaan, dat wil de bloemlezing Poëten in het Vlaams Parlement Noord & Zuid duidelijk maken. In de literatuur vallen grenzen immers weg en is er enkel nog sprake van wederzijdse beïnvloeding. Vlaamse dichters hebben zowel Romaanse trekjes als Noord-Hollandse tics, Franstalige Belgen tonen zich vaak opvallend Vlaams in hun manier van schrijven en Noord-Nederlandse auteurs schrijven niet enkel uitgepuurde verzen, maar durven ook hun Bourgondische kant laten zien. Bedoeling is om zowel de eenheid als de diversiteit te benadrukken, iets waarin dit boek bijzonder goed slaagt. Deleu heeft acht Vlaamse, vier Nederlandse, twee Franse en twee Waalse dichters geselecteerd. Van elk heeft hij vijf gedichten opgenomen wat resulteert in een bijzonder rijke bloemlezing. Het opzet is ongeveer hetzelfde als dat van zijn tijdschrift Het liegend konijn. De keuze is gewild subjectief en de achtergrondduiding wordt beperkt tot een bio-bibliografietje dat enkel de meest basale gegevens vermeldt. De gedichten dienen voor zich te spreken. En dat doen
ze ook en wel tweetalig, want naast het origineel is telkens een bijzonder accurate vertaling opgenomen. Niet alleen heeft Deleu een bataljon grote namen uit de poëzie weten te overhalen voor dit project, maar ook een korps begenadigde vertalers. Onder andere Frank de Crits, Frans de Haes en Jan H. Mysjkin zorgden voor de vertalingen van H.H. ter Balkt, Gerlach, Gruwez, Komrij, van Istendael, Lanoye, Nolens, Spinoy en Verhelst. Naast die bekende namen uit de Nederlandse poëzie wordt ook een podium geboden aan jong talent als David van Reybrouck, die eerder al in Het liegend konijn als dichter mocht debuteren. Ook de Franstalige auteurs die hier opgenomen werden zijn niet de minsten. Opvallend sterk werk komt er van William Cliff, Franck Vernaille en Nathalie Quintane. Van de Nederlandstalige dichters werd het betere werk opgenomen, wat behalve hier en daar een ongebundeld of nog niet gepubliceerd gedicht, weinig verrassingen wekt; de Franstalige dichters stelen waarschijnlijk echt de show.
Of politiek en poëzie een band hebben en of ze iets van elkaar kunnen leren, dat is de vraag die een dergelijk initiatief oproept. Parlementsvoorzitter De Batselier meent dat de poëzie tolerantie, creativiteit en breeddenkendheid kan injecteren in het parlement, Van Istendael en Dewulf waren in De Zevende dag iets voorzichtiger. De kloof tussen de politiek en de literatuur is vaak onoverkomelijk groot en dat wordt ook in de meeste van de hier gebloemleesde gedichten duidelijk: enkel Lanoye en Quintane hebben een politieke boodschap. Toch is dit een prachtige toenaderingspoging tussen politiek en poëzie, twee domeinen waar het woord centraal staat.
[Carl De Strycker]
| |
Jeugdliteratuur
Mats Berggren
Schaatsen in de woestijn. De Eenhoorn, Wielsbeke, 2003, 104 p. € 14,75
Fatima en haar familie zijn uit Irak gevlucht en naar Zweden geïmmigreerd. Ook alwoont ze er al een poos, toch voelt Fatima zich er niet helemaal thuis. Haar vader is streng en laat niet toe dat ze met de klas gaat schaatsen. Op school wordt ze soms geplaagd, ook door haar klasgenoot Sofia die haar uitdaagt om toch te gaan schaatsen. Met gemengde gevoelens gaat Fatima mee. Als ze Robbie op het ijs ziet dichterbij komen, rijdt ze in paniek een andere kant op en komt in een wak terecht. Sofia en Robbie kunnen haar redden en bellen een ambulance. Als ze ontwaakt is Fatima doodsbenauwd voor de reactie van haar vader. Zal hij haar zeggen dat ze zijn dochter niet meer is en haar verstoten? En hoe zit het met de pas ontloken vriendschap met Sofia die nu vast stopgezet wordt? De dertienjarige Fatima en Sofia zijn ogenschijnlijk elkaars tegenpolen. Sofia is een moderne, extroverte tiener die van haar moeder veel vrijheid krijgt. Fatima is een teruggetrokken, verstandig meisje dat zich moet schikken naar de eisen van haar strenge moslimvader. Wat hen samenbrengt is de nood aan vriendschap, aan iemand om mee te praten en in vertrouwen te nemen. Zowel Sofia, met haar altijd werkende moeder, als Fatima die steeds gecontroleerd wordt, hebben daar behoefte aan. De auteur geeft een fijn psychologisch portret van beide meisjes. Hij beschrijft genuanceerd en subtiel hun verlangens en twijfels. Het alternerende vertelstandpunt in de korte hoofdstukken biedt daartoe veel ruimte. Ook de typering van Fatima's vader en haar familie is geloofwaardig. De gebeurtenissen stellen hem in zijn oordeel over Fatima nochtans zwaar op de proef. Het verhaal vertelt indirect veel over integratie, zonder dat daar filosofische beschouwingen of belerende standpunten aan te pas komen. Het is dan ook een spannend en ontroerend verhaal voor jongeren van twaalf à veertien jaar.
[Ria de Schepper]
| |
| |
| |
Rindert Kromhout
Ik kom nooit meer terug!. Weglopen is de enige oplossing ..., Leopold, Amsterdam, 2003, 107 p. € 13,95
De dertienjarige Mischa voelt zich door zijn ouders in de steek gelaten. Ze hebben vooral oog voor zijn ziekelijke broertje voor wie ze heel toegeeflijk zijn. Mischa mag geen vriendjes thuis ontvangen en voelt zich vaak alleen. Hij spijbelt geregeld en vindt thuis noch op school steun of een luisterend oor. Hij besluit weg te lopen naar zijn tante Lieke. Op een regenachtige dag vertrekt hij per fiets, bepakt met zijn liefste spullen, om nooit meer terug te keren. Onderweg fantaseert hij hoe zijn leven er in de toekomst zal uitzien. Hij ontmoet allerlei mensen die een praatje slaan en het goed met hem menen. Als hij bij vergissing een verkeerde weg inslaat en ongewild op zijn stappen terugkeert, komt hij weer bij dezelfde mensen terecht. Zij doen hem beseffen dat de enige juiste weg terug naar huis voert. Rindert Kromhout schetst een geloofwaardig en genuanceerd portret van een jongen die zich thuis onbegrepen voelt. Door allerlei omstandigheden zijn de goede sfeer en de communicatie in het gezin zoekgeraakt. Vader trekt zich terug op zijn duivenhok, moeder zeurt of voelt zich moe, het jongere broertje wordt door zijn ziekte vaak verwend en Mischa voelt zich tekortgedaan. Tijdens zijn fietstocht roept Mischa herinneringen op aan goede en kwade momenten van vroeger. De flashbacks in schuindruk zijn visueel goed herkenbaar en associatief mooi met de verhaallijn verbonden. De gedachten en verlangens van Mischa worden levensecht beschreven. Zijn observaties van de omgeving en van de natuur zijn vaak suggestief. De beslissing om naar huis terug te keren wordt subtiel, zonder gemoraliseer, beïnvloed door de volwassenen die Mischa ontmoet. Doordat Mischa op zijn tocht mentaal ook groeit, kan hij zelf die moeilijke stappen zetten. De schrijver hanteert een vlotte stijl met spontane dialogen. Een heel toegankelijk, origineel verhaal voor lezers van elf à dertien jaar.
[Ria de Schepper]
| |
Mikael Engström
Tobbe. Van Goor, Amsterdam, 2004, 260 p. € 15,75
Tobbe woont samen met enkele vrienden in de Rentmeesterweg, een doodlopende straat in een Zweedse voorstad. Wanneer Tobbe een penalty scoort tegen Perra en zijn vrienden van de Bosjesweg, kent hij geen rust meer. De hele zomervakantie heeft Perra het op hem gemunt. Toch blijft er voor Tobbe en zijn vrienden Lars en Ola tijd zat om rond te dolen, naar de film te gaan en zich te amuseren in een oude DC-3 op een nabijgelegen schroothoop. Ze proberen hun oorlog tegen Perra te verkopen aan twee oudere jongens die hele dagen op hun brommers rondhangen in de wijk. Dat draait op een fiasco uit maar de ultieme confrontatie met Perra is toch nog verrassend. Dit boek schetst het leven van een twaalfjarige jongen en zijn vrienden in een armoedige buitenwijk. Ze trekken samen op maar ze blijven eenzame figuren. 's Avonds of 's nachts als hij niet kan slapen, gaat Tobbe in de vensterbank zitten. Daar vertelt hij aan zijn dode moeder wat er die dag gebeurde of filosofeert hij over alles en nog wat. Tobbe is erg geïnteresseerd in wetenschappelijke verklaringen van allerlei fenomenen en hij interpreteert die soms met veel fantasie. De auteur zet de gewone, vaak ook marginale figuren van de wijk plastisch en met gevoel voor humor neer. De wijk, waar ogenschijnlijk weinig gebeurt, vormt voor de jongens toch een uitdaging en geeft aanleiding tot veel kleine avonturen. Daarnaast is er het steeds dreigende gevaar van Perra en zijn bende. Daardoor is het boek best meeslepend en afwisselend. Voor twaalf- à veertienjarigen is dit een goed geschreven, doorleefd verhaal.
[Ria de Schepper]
| |
Anne Rutyne
Prinses van de steppe. Davidsfonds/Infodok, Leuven, 2003, 117 p. € 9,95
De koning van de Sarmaten sluit een verbond met de Scythen om sterker te staan tegenover de veroveringsdrang van de Perzische koning Darius. Zijn dochter Sasja zal worden uitgehuwelijkt aan de Scythische prins Marit. Sasja is evenwel te rebels en te eigengereid om Marit te behagen en hij wijst haar af. Toch blijven de twee gefascineerd door elkaars persoonlijkheid. De hatelijke rivale Valentina zorgt ervoor dat Marit verbannen wordt en daagt Sasja uit. Sasja wint het tweegevecht en doodt Valentina. Ze gaat Marit achterna en zo begint een tocht door de steppe vol gevaar en avontuur. Sasja ontmaskert bij een bevriende bevolkingsgroep een valse sjamaan, ze worden achtervolgd door Perzische krijgers en kunnen ternauwernood ontsnappen als ze in een grafheuvel vallen. Maar als Sasja dat alles overleeft, kan het vonnis voor de dood van Valentina haar nog het leven kosten.
Het verhaal speelt zich af in 514 voor Christus, op de eindeloze steppen ten noorden van de Kaspische Zee. De ruitervolkeren, zoals de Sarmaten en de Scythen, zijn gedwongen zich te verenigen tegenover de Perzische belagers. Doorheen het verhaal zit indirect heel wat informatie over de levenswijze van deze volkeren. Het verhaal is vooral spannend door de snel wisselende gebeurtenissen, de gevaren en listen die Sasja en Marit moeten trotseren. Stilaan leren ze elkaar beter kennen en worden ze verliefd. Dit vleugje romantiek is goed gedoseerd en ook het wensvervullende einde komt niet sentimenteel over. Beide hoofdpersonages zijn levendig getypeerd. Vooral Marit dwingt met haar koppigheid en trots, haar moed, vechtlust en zelfstandigheid respect af. Een vlotte schrijfstijl en tussentijdse climaxen houden de lezer in de ban. Voor 12-jarigen en ouder is dit een heel toegankelijk avontuurlijk en boeiend verhaal.
[Ria de Schepper]
| |
Bart Moeyaert
Dani Bennoni (lang zal hij leven). Querido, Amsterdam, 2004, 84 p. € 11,50
De tienjarige Bing trekt de voetbalkleren van zijn oudere broer Moon aan en stapt naar de voetballer Dani Bennoni met de vraag hem te leren voetballen, liefst vandaag nog. Dani weigert omdat Bing geen voetbalbenen heeft. Daarop beginnen Bing en zijn vriend Lenny met een woordenspel van kat en muis tussen Dani en Martha, die een oogje op Dani heeft. De jongens liegen niet maar door woorden te verzwijgen, anders te interpreteren of te zeggen wat de tegenpartij wenst te horen, hitsen ze Dani en Martha, met haar vriendinnen, tegen elkaar op. Waarom ze dat doen wordt slechts langzaam ontraadseld. De tienjarige Bing en zijn vriend zetten in dit ik-verhaal de volwassenen meesterlijk naar hun hand. Achter de sobere, suggestieve woorden en subtiele verwijzingen schuilen geheimen, verborgen emoties en verlangens. De stijl is eenvoudig, direct en lichamelijk, met veel aandacht voor mimiek, kleine bewegingen, geuren en geluiden die emoties ondersteunen of prijsgeven. Het verhaal speelt op één dag in de zomer van 1939, terwijl de oorlog stilaan dreigend dichterbij komt. Door wat gezegd wordt maar vooral door wat ongezegd blijft, krijgt dit verhaal een ruime gelaagdheid waarin opgroeien, de oorlog, manipulatie, eenzaamheid en gemis, verliefdheid en seksualiteit een rol spelen. Het verhaal slorpt de lezer op, ontroert en grijpt aan. Met zijn uitgekiende sfeerschepping, structuur en stijl is dit een literaire parel voor jongeren vanaf 13 jaar.
[Ria de Schepper]
| |
Joke van Leeuwen
Waarom een buitenboordmotor eenzaam is. Stichting Ons Erfdeel, met de steun van de Nederlandse Taalunie, 2004, 94 p. € 13,25
Joke van Leeuwen schreef een verhaal ‘voor kinderen en andere mensen’ over de Nederlandse taal. Ze legt op een eenvoudige manier uit hoe onze taal ontstond en evolueerde, hoe woorden en de schrijfwijze van woorden veranderden, dat er synoniemen en spreekwoorden zijn, dat we kunnen rijmen en spelen met woorden, e.a. Ze is creatief met woorden (zoals bij verwarrende werkwoorden: treffen wordt trof maar keffen niet kof), geeft markante voorbeelden en maakt grappige dialogen. Tal van kleurentekeningen vullen de tekst aan en zorgen voor een humoristische noot. De auteur benadert de taal niet als een linguïst maar ze vertelt op een onbevangen, anekdotische manier over iets waarover veel te vertellen valt. Het resultaat is een vlot leesbaar, grappig en gevarieerd boek. Het is een aangename ontdekkingstocht doorheen de taal, van Noord naar Zuid, van vroeger tot nu. Het boek bevat leuke weetjes, geeft originele ezelsbruggetjes voor spelling en eindigt met een woordencircus met woordspelletjes. De inhoudsopgave met de titels van de hoofdstukken geeft vaak geen uitsluitsel over de precieze inhoud. Zo schuilt achter ‘Hoe een mannetje een vrouwtje kan worden’ informatie over Nederlandse woorden in andere talen, over vreemde woorden in onze taal en over het Zuid-Afrikaans. Daarom is het jammer dat het boek geen trefwoordenregister bevat. Een leuk en leerzaam informatief boek voor wie ouder is dan tien.
[Ria de Schepper]
| |
Karla Stoefs
Askura., Davidsfonds/Infodok, Leuven, 2004, 80 p. € 13,50
De vijftienjarige Tristan heeft zijn vader nooit gekend. Hij werkte als etnoloog in Afrika en bleef er voorgoed zonder ooit nog contact op te nemen. Tristan stelt zich steeds meer vragen over het verleden maar zijn moeder zwijgt. Als Aischa, een Afrikaans meisje, in zijn klas komt, ziet Tristan de kans schoon om via haar meer over zijn vader te weten te komen. Hij wordt verliefd op haar maar zij lijkt die gevoelens niet te beantwoorden. Zij liet een vriend achter in Afrika en wil niets liever dan terugkeren. Het speuren naar de verdwenen vader brengt Tristan en Aischa dichter bij elkaar. Uiteindelijk komt Tristan toch de waarheid over zijn vader te weten. In de zoektocht naar zijn eigen persoonlijkheid stelt Tristan zich steeds meer vragen over zijn vader. Dat hij weinig of niets te weten komt, maakt hem onzeker, gesloten en wantrouwig. Zowel Tristan als Aischa begrijpen de beweegredenen van de volwassenen rondom hen niet. Die verzwijgen namelijk allerlei feiten, vertellen halve waarheden en laten Tristan en Aischa achter met een kluwen van vragen en gissingen. De afwezige mannen in dit verhaal - de vaders van Tristan en Aischa en de verre Russische minnaar van de buurvrouw - vormen de motor van het gebeuren. Toch focust het verhaal vooral op de psychologische ontwikkeling van de twee hoofdpersonages. Een aantal terugkerende motieven versterken dit. Het verhaal heeft een weldoordachte opbouw en een mooie poëtische, gebalde stijl. Voor adolescenten vanaf vijftien is dit een knap verhaal over groeipijnen van een introverte tiener.
[Ria de Schepper]
| |
| |
| |
Iain Lawrence
Vuurtoren-Eiland. Facet, Antwerpen, 2004, 280 p. € 19,50
De zeventienjarige Elizabeth McCrae, die iedereen kent als Squid, keert terug naar het afgelegen eiland waar haar vader vuurtorenwachter is. Sedert de geboorte van haar driejarige dochter Tatiana heeft ze haar ouders niet meer gezien. Haar stugge vader leeft op met de komst van zijn onbekend kleinkind. Voor Squid en haar moeder brengt de terugkeer vooral herinneringen aan vroeger naar boven. Beiden worstelen ze met de dood van Alastair, de broer van Squid, die vier jaar geleden verdronk. Het op het eerste gezicht gelukkige gezinnetje op het eenzame eiland was maar schijn. De eigenzinnige, geniale maar ook wat gestoorde Alastair wilde weg van het eiland. Vader was evenwel onverzettelijk en liet hem, ook na bemiddeling van moeder, niet gaan. Squid wordt zich pas nu, na het lezen van Alastairs dagboeken bewust van wat er toen in haar broer omging. In dit verhaal haalt het heden steeds flarden van het verleden naar boven. Zo krijgt de lezer een nauwgezet beeld van het besloten leven van een vuurwachtersgezin op een klein eiland voor de Canadese kust. Het leven in samenhang met de natuur wordt uitvoerig en plastisch beschreven. Vooral de imposante bultruggen en hun gezang waardoor Alastair zo gefascineerd was, krijgen een belangrijke symboolfunctie. De verschillende personages worden gaandeweg sterk getypeerd. Het ontrafelen van het verleden brengt bij Squid en haar moeder schuldgevoelens en vragen naar boven. Het heden dient vooral als brug naar het verleden maar daardoor is het heden minder sterk uitgewerkt. Wat de terugkeer bij Squid allemaal teweegbrengt en hoe ze al of niet versterkt uit deze ervaring komt, is niet zo duidelijk. Voor veertienjarigen en ouder is dit een gevoelig verteld verhaal.
[Ria de Schepper]
| |
Benny Lindelauf,
Negen Open Armen. Querido, Amsterdam, 2004, 250 p. € 14,95
Vader Boon is een man van twaalf stielen en dertien ongelukken. Daarom verhuist het gezin - oma, vader, vier zonen en drie dochters - nog maar eens, ditmaal naar een afgelegen, verwaarloosd huis buiten de stad. Iedereen hoopt dat de zorgen nu voorbij zijn en dat het leven wat gemakkelijker wordt maar niets is minder waar. De ene ramp volgt op de andere en ondertussen duiken in en om het huis, dat ze Negen Open Armen noemen, allerlei raadsels op. Wat is de betekenis van het vreemde zerkbed in de kelder en van de naamloze grafsteen op het naburige kerkhof? Wie is de zwerver Hoempa Hatse eigenlijk? Vooral Fing en haar zus Muulke willen de tragedies uit het verleden ontraadselen. Wanneer oma eindelijk het verhaal vertelt van het zigeunermeisje Nienevee van Boete de Moere en de timmerman Sjar de Kroekesjtop, wordt al heel wat duidelijk. Toch valt nog niet alles op zijn plaats en Fing is gebeten om ook de laatste geheimen te ontdekken. Het verhaal speelt zich afin 1937-1938 en het gaat terug tot halfweg de negentiende eeuw met het levensverhaal van Nienevee en Sjar. Het portret van het dorpsleven, van het dagelijkse leven en de mentaliteit van toen wordt met veel empathie beschreven. De sterke, centrale figuur is oma die niet alleen de touwtjes van het gezin stevig in handen houdt maar ook de verhalen, en dus de ‘geheimen’, kent. We bekijken de gebeurtenissen door de ogen van de elfjarige Fing, een pientere meid die samen met haar jongere zussen Muulke en Jes bijzonder knap is getypeerd. De kleurrijke figuren, het ingebedde verhaal over Nienevee en Sjar en het wisselende fresco van gebeurtenissen zorgen voor boeiende passages. Het verhaal is knap opgebouwd en blijft verrassen tot het einde. De auteur hanteert een heel mooie stijl, met originele beeldspraak, subtiele humor, filmische beschrijvingen en sterke, directe dialogen. Het verhaal speelt zich af in
Nederlands Limburg en het gebruik van een aantal streektaalwoorden, onder meer in de pittoreske namen en scheldwoorden, geeft een apart, authentiek cachet. Achteraan bevindt zich een verklarende woordenlijst. Voor twaalfjarigen en ouder is dit een intrigerend, spannend en warmhartig verhaal. Het werd dit najaar bekroond met de Thea Beckmanprijs voor het beste historische jeugdboek.
[Ria de Schepper]
| |
Marc Vandenberghe
Liefje, monster, liefje. Hasselt, Clavis, 2004, 216 p. € 16,95
De ouders van Dara vluchtten zo'n dertig jaar geleden voor de Rode Khmer uit Cambodja en belandden in België. Dara groeide hier op en reist nu voor het eerst met zijn ouders naar Cambodja. Ontelbare nieuwe indrukken komen op hem af maar hij is vooral onder de indruk van de charme van Sopiejep, een meisje dat hij daar ontmoet. Sopiejep heeft een baby gevonden en samen met Dara brengt ze hem naar een tehuis. Sopiejep blijft erg gehecht aan het jongetje en gaat zoveel mogelijk op bezoek. Als Dara ontdekt dat het jongetje zal worden geadopteerd, tracht hij de natuurlijke moeder op te sporen. Zo steekt hij zich in een wespennest waarvan hij de uitkomst zelf niet helemaal in handen heeft. De auteur woont en werkt in Cambodja. Hij slaagt erin een beeld te schetsen van dat land, met veel aandacht voor de couleur locale. Tegelijk geeft hij ook basisinformatie over de Rode Khmer en het schrikwekkende regime van Pol Pot. Toch handelt het verhaal in de eerste plaats over de liefdesgeschiedenis tussen Dara en Sopiejep. Dara idealiseert Sopiejep en koestert een hopeloze, romantische liefde voor haar. De beschrijving van Dara's emoties en van zijn relatie met Sopiejep nijgen geregeld naar het sentimentele. De auteur vertelt uitvoerig, met veel beschrijvende woorden, de gemoedstoestand van Dara en de situaties waarin hij belandt. Doorheen het verhaal van Dara, Sopiejep en de baby, komen er geregeld passages die het land en zijn cultuur typeren, zoals bezoeken aan de vroegere woonst van de ouders, een toeristisch bezoek aan Angkor Wat of de intrede van een neef in een boeddhistisch klooster. Een oud Cambodjaans verhaal over een sprekende slang wordt doorheen het boek verteld maar het is te zeer in stukjes gehakt om te kunnen boeien. Dit is een toegankelijk boek zonder literaire pretenties voor lezers vanaf veertien jaar.
[Ria de Schepper]
| |
Muziek
Antoon Defoort (red.)
Lexicon van de Muziek in West-Vlaanderen, Deel 3 en 4. VWS, Brugge, 2002-2003
Met deel 3 en 4 van het Lexicon is de tweederden van de uitgestippelde weg afgelegd. Deel 3 biedt overzichtsartikels over: Het geïnstutionaliseerd-gespecialiseerd muziekonderwijs in West-Vlaanderen (Jaak Maertens), Het deeltijds kunstonderwijs sinds het nieuw decreet van 31 juli 1990 (Luc Delanghe), Jeugdmuziekateliers in West-Vlaanderen (Paul Hanoulle), De militaire muziek in West-Vlaanderen (Francis Pieters), Marktzangers in Vlaanderen (Roger Hessel), Het lied van de Vlaamse vissers (Jef Klausing). Daarnaast zijn er kaderartikels over Het gregoriaans in West-Vlaanderen, Het Izegemse Herfstfestival en Ons Dorado en over de kunstenaars Kris Defoort, Elias Gistelinck, Jean Louël, Karel Mestdagh, Patrick Peire, Herman Roelstraete, Philippe Vanden Berghe, met biografische gegevens, omschrijving en situering van hun werk en een literatuuropgave. Tot slot worden 178 namen en trefwoorden behandeld. Deel IV bevat vijf overzichtsartikels met achtergrondinformatie over: Het muziekleven in West-Vlaanderen in de late Middeleeuwen en de Renaissance (Bruno Bouckaert), Beeldende kunst en muziek in West- Vlaanderen (Christian-Adophe Wauters), Negen eeuwen orgelbouw in West- Vlaanderen (Luc Lannoo), Beiaarden in West- Vlaanderen (Frank Deleu), Muziek in het Oostends Kursaal tijdens het interbellum en in de Stadsschouwburg van 1945 tot 1953 (Norbert Hostyn/Jaak Maertens). Daarnaast zijn er 11 kaderartikels over: Jean-Marie Aerts, Rafael D'Haene, Festival van Vlaanderen te Brugge en te Kortrijk, Wieland, Sigiswald en Barthold Kuijken, Frank Nuyts, Andries Pevernage, Vincent Pierins, Red Zebra, Roger Vanhaverbeke, Peter
Vermeersch en André Waignien.Tot slot zijn er 166 namen en trefwoorden. Eén opmerking: correcte informatie over de eerste jaren van het Festival van Vlaanderen te Brugge wordt steevast onthouden en ontbreekt ook nu; namelijk dat Kamiel D'Hooghe de initiatiefnemer en initiële uitwerker was.
Bij teksten over muziek en musici hoort klank. Daarom is het een uitstekende idee dit Lexicon te omkaderen met cd's met nog niet eerder opgenomen werk van componisten. In de tweede CD met verzorgd begeleidiend boekje is werk opgenomen van vooraanstaande en getalenteerde componisten als R. D'Haene, K. Dejonghe, F. Nuyts, A. Van Parys, R. Coryn, H. Vermeulen en C.A. Wauters.
De redactie werkt thans een belangrijk naslagwerk uit van de muziekcultuur in en rond West-Vlaanderen. Zij brengt hiermee de geschiedenis terug tot leven en drukt de grote diversiteit uit van het actuele muziekleven. Prijs: losse delen € 18,60; de zes delen € 100,40. Elke CD kost € 8. Rek. 738-0014779-57 van VWS Rijselsestraat 203, 8200 Brugge. Besteladres: VWS, W. Le Loup, Warrenplein 3, 8310 Brugge
[Kamiel D'Hooghe]
| |
Ignace Thevelein & Jos Bielen
Maria is jouw naam. Oude en nieuwe Marialiederen. Altiora, Averbode, 2004, 63 p. € 9,50
Vanouds neemt de verering van Maria een bijzondere plaats in in de religieuze beleving van vele gelovigen. In het verleden ontwikkelden zich heel wat (hardnekkige) vormen van mariale devotie. In een verzorgde uitgave brachten de samenstellers enkele tientallen Marialiederen samen uit verleden en heden: gregoriaanse gezangen, liederen uit 16de en 17de eeuw op nieuwe teksten, liederen uit Vlaanderens post-romantische traditie en vooral ook een aantal recente en dus nog weinig gekende gezangen. Van verschillende liederen is ook een meerstemmige zetting opgenomen. Op muzikaal gebied werd gestreefd naar een vlotte zingbaarheid wat maakt dat de meeste ‘nieuwe’ liederen ook vrij traditioneel zijn. Echt vernieuwend is deze publicatie in die zin niet. Rijst de vraag of het af en toe vernieuwen van een stilistisch traditioneel blijvend repertoire voldoende is om de eigentijdse gelovige blijvend aan te spreken? Dringt zich in de 21ste eeuw overigens ook geen veel grondiger liturgische vernieuwing op? Moge 't nimmer hier verand'ren, zo staat in het overbekende Liefde gaf u duizend namen. In het licht van recente maatschappelijke tendensen is het - met alle begrip voor de tijdsgeest waarin tekst en lied geschreven werden - behoorlijk beangstigend vast te stellen dat dit anno 2004 nogmaals wordt gepubliceerd. Wordt de gelovige dan nog altijd verondersteld niet na te denken bij wat hem zingend (en biddend) wordt voorgeschoteld?
Tegelijk met het liedboek werd ook een cd-box uitgegeven met volledige uitvoering van alle liederen (deel 12 in de reeks Door de wereld gaat een lied ...) èn een bundel met orgelbegeleidingen.
[Jaak Van Holen]
Order and Disorder. Music Theoretical Strategies in the 20th Century Music. Universitaire Pers Leuven, 2004, 173 p. € 20
In 1996 richtte de Vlaamse Gemeenschap het Orpheus Instituut op als overkoepelende instelling voor Posthogeschoolvorming Muziek. Onder leiding van de beste specialisten en via individuele curricula krijgen jongeren er de gelegenheid zich te verdiepen in uiteenlopende disciplines.
In korte tijd verwierf het Orpheus Instituut (Korte Meer 12, 9000 Gent / 09 330 40 81 / www.orpheusinstituut.be / info@orpheusinstituut.be) een internationale reputatie. Order and
| |
| |
Disorder is een niet letterlijke neerslag van de eerste International Orpheus Academy for Music Theory, 9-13 april 2003, met als onderwerp muziek en theorie in de 20e eeuw (hoofdzakelijk 2e helft). Niet alle lezingen werden opgenomen; sommigen bundelden hun lezingen tot één geheel; de publicatie wil wel de totaliteit van de aan bod gekomen thema's onder de aandacht brengen. De bijdragen in dit (volledig Engelstalige) boek zijn van Jonathan Dunsby, Joseph N. Strauss, Yves Knockaert, Max Paddison en Konrad Boehmer. Diverse thema's als muziekanalytische trends, de systeemloosheid in het oeuvre van Cage, Feldman en Rihm, de ingrijpende veranderingen die de ‘Terza Prattica’ (zijnde de electronische muziek) teweegbracht, worden - op stilistisch uiteenlopende wijze, de ene tekst al wat orde(r)lijker dan de andere - uitvoerig gedocumenteerd en grondig uitgediept. Order and disorder is zonder meer een bijzonder interessante bijdrage tot de studie van enkele aspecten van de 20e eeuwse muziek. Van de lezer wordt (logischerwijze) een grondige voorkennis verwacht.
[Jaak Van Holen]
| |
Discotheek
Diederik Wissels
Song of You; cd audio; 60 min.; opname en mix Daniel Léon; 2004; Igloo IGL 170
Pianist, componist en arrangeur Diederik Wissels is onder meer bekend om zijn jarenlange samenwerking met zanger David Linx, die leidde tot een reeks vaak schitterende platen. Op Song of You - zónder Linx - bundelt hij zijn creatieve krachten met niet minder dan acht internationale muzikanten, die hij ontmoette tijdens zijn tournees van de afgelopen jaren: Kathy Adam (cello), Tore Brunborg (tenor- en sopraansax), Fay Claassen (zang), Olivier Louvel (gitaar, saz en balalaïka), Olivier Ker Ourio (mondharmonica), Michel Seba (percussie), Erik Truffaz (trompet) en Christophe Wallemme (bas). Dat Wissels' oog op hen viel, werd mee ingegeven door zijn verlangen om instrumenten met uiteenlopende timbres samen te brengen. Wissels hoopte er het sonoor klankenpalet van zijn muziek mee te vergroten. In 12 composities van eigen hand bewijst hij daarin geslaagd te zijn. Nergens doet de muziek onnatuurlijk of gewild exotisch aan. Ingetogen, soms bijna cerebrale stukken wisselen af met meer opgewekte. Nogal wat nummers bevatten repetitieve elementen en vertonen daardoor een aanstekelijk en meeslepend ritme. Waar dit gepaard gaat met een sterke melodie, zoals in het openingsnummer, is puur luisterplezier troef. Nu en dan denkt men filmmuziek te horen. Daar is vooral de mondharmonica verantwoordelijk voor, die onvermijdelijk herinneringen oproept aan Toots Thielemans en diens scores. Maar ook Fay Claassens scatzang draagt tot dit gevoel bij. Over het hele, integraal akoestische album hangt trouwens een melancholisch waas, dat de homogene sfeer nog versterkt. Met Song of You bewijst Diederik Wissels dat hij een geboren leider is, die samenspel en totaalconcept verkiest boven een individualistische aanpak. Een noodzakelijke plaat.
[Patrick Auwelaert]
| |
Gioacchino Rossini
Une larme, Serenata, Duo, Sonate a quattro. Roel Dieltiens en Ensemble Explorations, Harmonia Mundi HMC 901847
Op twaalfjarige leeftijd schreef Rossini 6 Sonate a quattro voor 2 violen, cello en contrabas. Vier ervan werden reeds eerder door het Ensemble Explorations opgenomen (HMC 901776). De nummers 3 en 6 vervolledigen nu de reeks. Deze nieuwe opname werd aangevuld met enkele van Rossini's te zelden gespeelde kamermuziekwerken: Serenata voor 2 violen, altviool, fluit, hobo, Engelse hoorn en cello, Duetto voor cello en contrabas, en Une larme voor cello en piano. Opmerkelijk hoe Rossini in deze instrumentale composities zichzelf is en blijft, hoe makkelijk hij in deze werken herkenbaar is als componist van 39 opera's. De inzet van de Serenata bijv. klinkt als een heuse opera-ouverture; sublieme melodieën, theatrale contrasten, pathetiek en drama, een lach en een traan, virtuoze trekken... kamermuziek als opera-zonder-woorden. Het Ensemble Explorations balanceert gezwind heen en weer tussen ernst en luim, speelt haarfijn, met zin voor timing, sierlijk, elegant en gracieus, gekruid met de nodige dramatische accenten. De ondraaglijke lichtheid van het bestaan verklankt. Voortreffelijk.
[Jaak Van Holen]
| |
André Goudbeek, Xu Fengxia en Joe Fonda
Separate Realities. cd audio, 70 min., opname en mix Jean-Marc Foussat, 2004, W.E.R.F. 043
Het pleit voor De Werf in Brugge dat ze niet enkel ‘mainstream’ jazz op cd bezorgt, maar daarnaast ook kansen biedt aan vrije, geïmproviseerde muziek. Op Separate Realities, een live-cd opgenomen in De Werf op 1 en 2 december 2003, bewandelen drie doorwinterde muzikanten het pad dat naar muzikale vrijheid leidt: de Nederlandse Belg André Goudbeek (altsaxofoon, basklarinet, bandoneon), de Chinese Xu Fengxia (guzheng, stem) en de Amerikaan Joe Fonda (contrabas, fluit). De cd bevat acht ‘composities’ van het trio, die schommelen tussen de vijf en de zestien minuten. Voor wie niet vertrouwd is met ‘free’, is het wel even wennen. Typisch voor geïmproviseerde muziek is immers dat alle mogelijkheden van de gebruikte instrumenten erin worden verkend en uitgeput. Voor ongeoefende oren wil dit (vaak onterecht) nogal eens klinken als een clowneske of kakofonische geluidsbrij die willekeurig tot stand gekomen is en waar geen thematische lijn in te bespeuren valt. Veeleisende muziek als deze vergt daarom niet alleen een open geest maar ook veel concentratievermogen. Wie deze kwaliteiten in huis heeft, zal in Separate Realities niet teleurgesteld worden. De plaat klinkt als één lange jam session waarin het bonte instrumentarium voor een ongewoon klankbeeld zorgt. Opvallend zijn de bijdragen van Xu Fengxia. Dat is enerzijds te wijten aan het merkwaardige Chinese instrument met éénentwintig snaren dat zij bespeelt, anderzijds aan haar doordringende stemcapriolen. Maar ook Goudbeek en Fonda zorgen geregeld voor geladen hoogstandjes op hun instrumenten. Met zijn drieën bouwen zij een zeventig minuten durend spanningsveld op waarin het als luisteraar permanent op het puntje van je stoel zitten is. Elektriserend.
[Patrick Auwelaert]
| |
Fred Van Hove
Spraak & Roll. 2-cd audio, 68 min. en 62 min., opname Michael W. Huon, 2004, WIMproacht/negen CD030304
Fred Van Hove, ‘the worldwide known Antwerp based improvised music guru’, heeft met Spraak & Roll meteen een dubbel-cd op de markt gebracht. Hij bevat 17 korte en middellange pianoimprovisaties schommelend tussen de 2 en de 9 minuten, en 1 lange van ruim drie kwartier. Wie Van Hove ooit live aan het werk zag, kan zich bij deze muziek licht de fysieke présence van de pianist voorstellen. Pianospelen betekent voor de man immers niet minder dan een gevecht met het instrument aangaan om er alle muzikale en extra-muzikale mogelijkheden uit te halen. Dit laatste dient overigens letterlijk opgevat: de pianosnaren bewerken met zijn nagels of er pingpongballetjes overheen laten dansen, het is niet ongewoon voor hem. Van Hove put in zijn spel zowel uit de verworvenheden van de klassieke muziek als van de jazz. Nu eens pakt hij uit met zwaar en vol akkoordenwerk in het lage register, wat voor een massief en overdonderend geluid zorgt, dan weer creëert hij met los aangeslagen toetsen in het hoge register een iele, vederlichte sound. Op Spraak & Roll leidt dat tot muziek waarin elke seconde een verrassing op de loer ligt die de improvisatie een nieuwe richting uitstuwt. En toch, in hun geheel genomen klinken de stukken zo logisch als wat, alsof het zorgvuldig overwogen composities betreft. Een kunst die alleen de allergrootsten verstaan. Net als de kunst om een nieuwe muzikale taal uit te vinden trouwens, waarop het concept van het dubbelalbum berust. Vandaar ook dat in de titels van de stukken de klinkers weggelaten zijn: nieuwe muziek vereist een nieuwe taal. Het mag hiermee duidelijk zijn dat de ‘improvised music guru’ op zijn 67ste nog niets van zijn vernieuwingsdrang is kwijtgeraakt. Net als in de tijd dat hij met saxofonist Peter Brötzmann de bijbel van de
Europese free jazz opnam - Machine Gun uit 1968 - blijft muziek voor hem in de eerste plaats een avontuur met onvoorspelbare afloop.
NVRSTLBR.
[Patrick Auwelaert]
| |
Marinus de Jong
Pianoconcerto nr. 1, Zes Preludes, Ballade ‘Ex Vita Mea’, Indiaanse taferelen uit ‘The Song of Hiawatha’. Jozef de Beenhouwer en Daniel Blumenthal, piano, BRTN Philharmonisch Orkest o.l.v. Silveer van den Broeck; In Flanders' Fields vol. 34; Phaedra DDD 92034
Ondanks een drukke loopbaan als concertpianist en leraar was Marinus de Jong (1891-1984) een uiterst vruchtbaar componist die zowat alle genres beoefende. Zijn zeer persoonlijke stijl - balancerend op de rand van laat-romantiek en impressionisme - is sterk beïnvloed door het gregoriaans en zijn oude kerkmodi, door jazz en volksmuziek. De Zes Preludes, op. 5 (1921), afwisselend somber, weemoedig en onstuimig, zijn elk gebaseerd op een gregoriaanse melodie. Het Pianoconcerto nr. 1, op. 21 (1924), is een brok meeslepende, gloedvolle romantiek met mooie kleurharmonieën. Heel imposant is de Ballade ‘Ex mea Vita’, een zevendelige suite geschreven in penibele omstandigheden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dramatisch, maar onverwacht uitmondend in een haast idyllische finale. Virtuoze en briljante uitvoeringen door pianist Jozef de Beenhouwer. Even briljant is de vertolking door het pianoduo Daniel Blumenthal-Jozef de Beenhouwer van Taferelen uit ‘The Song of Hiawatha’ voor twee piano's (1936), deels in een transcriptie van laatstgenoemde.
[Jaak Van Holen]
| |
Georg Philipp Telemann
Concerti for Wind Instruments; il Gardellino, Peter Van Heyghen (blokfluit), Jan De Winne (traverso), Marcel Ponseele (hobo), Ryo Terakado (viool), Martin Bauer (gamba); Klara - Music Maestro Productions; MMP 045
Concerti for Wind Instruments is een vlag die de lading niet helemaal dekt. Onder de 5 opgenomen werken vinden we nl. ook een Concerto a 6 for traverso, violin, strings & basso continuo, een Concerto for recorder, viola da gamba, strings and b.c. en een Septet for 3 oboes, 3 violins & b.c. De uitvoeringen door il Gardellino beantwoorden dan weer wel volledig aan de verwachtingen. Alle uitvoerders genieten grote reputatie in de wereld van de oude muziek en bevestigen die andermaal met deze vertolkingen die blaken van virtuositeit, elegantie, zwier en souplesse. Ook Telemann doet zijn naam alle eer aan. Geen diepzinnige composities, maar louter muzikale Spielerei met duidelijk geprofileerde motieven en melodieën, hoewel soms toch ongewone instrumentale combinaties aandurvend zoals in het Concerto voor blofluit, traverso, strijkers en b.c.. Telemanns concerti waren en zouden nog steeds perfect op hun plaats zijn in wat eertijds ‘tafelmuziek’ heette op de klassieke radiozender. Sierlijk, elegant en licht verteerbaar.
[Jaak Van Holen]
| |
Fauré - Debussy - Jongen
Fauré, pianotrio in d - Debussy, pianotrio in G - Jongen, twee stukken voor piano opus 95, door het Trio Grumiaux. Klara MMP 036
Het Trio Grumiaux kreeg van Klara de opdracht om drie trio's op cd te zetten: een laat werk van
| |
| |
Fauré, een vroeg van Debussy en een diptiek van Jongen.
Gabriel Fauré schreef op vraag van uitgever Durand een Trio en ré mineur, opus 120, het enige trio dat hij componeerde. Hij was als directeur van het Parijse conservatorium al gepensioneerd en zou na het trio nog slechts één strijkkwartet schrijven. Van Claude Debussy koos men het Premier trio, het eerste werk dat hij voor kamerbezetting schreef, dat was in 1880 tijdens een verblijf bij Nadezjda von Meck in Firenze. Von Meck meldde aan Tsjaikofski mijn Fransman heeft ook een zeer mooi trio geschreven.
De Luikse componist Joseph Jongen past goed naast een Fauré en een Debussy. Zijn oeuvre is Frans georiënteerd, de drie componisten wonnen alle drie de prijs van Rome, en Durand toonde interesse voor hun werk. Zijn Deux Pièces en trio, opus 95 werd echter door Cebedem in 1931 uitgegeven. Het is zijn derde pianotrio.
Het Trio Grumiaux (Philippe Koch, viool; Luc Dewez, cello; Luc Devos, piano) weet op een doortastende wijze het klankidioom van deze drie componisten weer te geven. Het is een mooie opname waarin de instrumenten in een perfecte balans staan. Een productie Klara waardig!
[Simonne Claeys]
| |
Geschiedenis
John Haywood, Brian Catchpole, Simon Hall e.a. Atlas van de wereldgeschiedenis. Davidsfonds, Leuven, 2003, 382 p. € 62,50
Dit volumineuze boek is eigenlijk een vierde en geactualiseerde heruitgave van het uit het Engels vertaalde The Cassell Atlas of the World (Oxford, 1997). Heel wat vermaarde specialisten hebben destijds aan die uitgave meegewerkt of die gesuperviseerd. Deze nieuwe realisatie brengt ons opnieuw een chronologisch overzicht van de wereldgeschiedenis vanaf het ontstaan van de mensheid tot het begin van de 21ste eeuw. Recente bevindingen en nieuw verworven kennis werden in dit boek verwerkt tot één grondig geheel. De nadruk ligt uiteraard op de 150 gedetailleerde kaarten die ons meevoeren doorheen de menselijke beschaving, doorheen duizenden jaren geschiedenis en doorheen de belangrijkste historische momenten en tijdvakken. Geschiedenis kan inderdaad niet worden bestudeerd zonder kaarten. De kaarten in dit boek zijn minuscuul uitgewerkt en zorgen telkens voor uitgebreide informatie. Dit gebeurt door gevarieerde pijlen, lijnen, symbolen en gekleurde vlekken aangevuld door verwijzende nummers, korte aanduidingen en data. Kaartmateriaal kan inderdaad veel bevatten en bezorgt ons o.a. politieke, militaire, godsdienstige, economische, etnische en culturele gegevens. Een legende en een historische notitie ernaast vullen de inhoud van de desbetreffende kaarten aan. Niet onbelangrijk is de vermelding dat onderaan, als een doorlopende band, een tijdslijn wordt afgedrukt die eveneens een uitvoerige informatie bevat. Hier en daar smukt een kleurenfoto de uitgave op. Achteraan is er een noodzakelijke index. De verwijzing gebeurt door een systeem met nummering, spijtig dat een paginanummering ontbreekt, die dan toch efficiënter en gemakkelijker bruikbaar is.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Lucas Catherine
Rijstpap, Tulpen & Jihad, Verhalen uit onze gemeenschappelijke geschiedenis met Arabieren en Turken. EPO, Antwerpen, 2004, 192 p. € 16,50
Hoort Turkije bij Europa? Op zoek naar argumenten om die vraag positief te beantwoorden, lijkt het logisch om de gemeenschappelijke geschiedenis te bestuderen van Europa met Arabieren en Turken. Lucas Catherine volgt dat pad in zijn zestiende boek Rijstpap, Tulpen & Jihad. Vanaf de eerste contacten, ten tijde van Karel de Grote en de kruistochten, tot de Tweede Wereldoorlog is er altijd cultuuroverdracht en uitwisseling geweest met onze moslimburen. Langsheen vele interessante weetjes en fiatdivers toont Catherine aan hoeveel Europa te danken heeft aan de Arabische cultuur: windmolens, hospitalen en chirurgie, heraldiek, schaken, sexy mode, universiteiten, peperkoek en rijstpap, cijfers en algebra, cheques en wissels, tulpen en jasmijnen, koffie en sorbets en nog zoveel meer. Er is geen spoor van racisme zolang men de ander nodig heeft. Bij het bestuderen van deze gemeenschappelijke geschiedenis valt nochtans op hoe vaak geschiedschrijving neigt naar propaganda om de eigen superioriteit te bevestigen. Geschiedenis lijkt meer op interpretatie van feiten in het eigen voordeel dan objectieve weergave van de gebeurtenissen. Uiteraard is ook de visie van Catherine op de geschiedenis gekleurd. Het is niet omdat de Europese cultuur veel te danken heeft aan Arabische en Turkse invloeden uit het verleden dat ze nu automatisch kunnen toetreden tot de Europese Unie. Toch heeft Lucas Catherine een punt als hij stelt dat Polen en Letten verder afstaan van ons in vergelijking met Arabieren en Turken. Waarom kunnen landen uit het voormalig Oostblok wel toetreden tot Europa? Omdat de grenzen van Europa niet bepaald worden op basis van een gemeenschappelijke geschiedenis, maar op basis van de markt. Europa is geen culturele of politieke eenheid, het is een economische eenheid. Een nieuwe, grote en veelbelovende afzetmarkt en het vooruitzicht op een goedkoop
nieuw arbeidsreservoir bepalen het Europa dat men ons wil opdringen. Miljoenen Oostblokkers staan klaar om te werken aan extreem lage lonen. Onze sociale verworvenheden zullen zwaar onder druk komen te staan. Maatschappelijk en cultureel staat ons een grote ruk naar rechts te wachten. Zou het niet kunnen dat progressief Europa minder te vrezen heeft van een Marokkaans of Turks lidmaatschap dan van de toetreding van Polen, Oekraïne en hun kleine buren?
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Eric Schockaert
De abten der cisterciënzerabdij Onze-Lieve-Vrouw-ten-Duinen te Koksijde 1107-1627: overzicht van vijf eeuwen eb en vloed in een monastieke gemeenschap. Gemeente Koksijde, Koksijde, 2003, 520 p. € 49,50
Dit fraaie overzichtswerk werd in opdracht van het gemeentebestuur van Koksijde geschreven door Dom Thomas - Eric Schockaert O.S.B. (Abdij Steenbrugge) in het kader van het grootschalige renovatieproject Ten Duinen 1138. Opzet was het wetenschappelijk onderbouwen van de restauratie en herinrichting van ruïnes en museum met een naslagwerk over de abdijgeschiedenis. De auteur ondernam zelf geen wetenschappelijk onderzoek - het boek maakt gebruik van de werken van een vijftal auteurs waaronder Alberic Dubois en Nikolaas Huyghebaert - maar zijn presentatie van de abdijgeschiedenis is wel orgineel te noemen. De beschrijving van de levens van de veertig abten die tot 1627 de abdij in Koksijde leidden, vormt een uitstekende invalshoek om het belang en de rol van de Duinenabdij in het graafschap Vlaanderen en erbuiten weer te geven. Na een beknopte inleiding over de cisterciënzerspiritualiteit van de hand van Dom Anselm Hoste (Emeritus-Abt van Steenbrugge) en een uitvoerige proloog over de ontstaansgeschiedenis van de abdij tot 1138 worden de vijf eeuwen abdijgeschiedenis ingedeeld in een viertal periodes. Talrijke kadertektsten gaan dieper in op deelaspecten of citeren passages uit de historische bronnen (al is het niet steeds even duidelijk waarom bepaalde teksten nu eens in het blauw dan weer in het geel oplichten). Diverse appendixes (onder meer een abtenlijst, een lijst van persoons- en plaatsnamen, een selectieve bibliografie, maar ook een bondige uiteenzetting over de middeleeuwse metrologie) sluiten het boek af. Dit rijkelijk geïllustreerde en vlot leesbare overzichtswerk zal ongetwijfeld een publiek van geïnteresseerden in de geschiedenis van Vlaanderens grootste cisterciënzerabdij kunnen bekoren.
[Brigitte Meijns]
| |
Verslag van de Buitengewone Algemene Vergadering van de VZW Kunsttijdschrift Vlaanderen
Zaterdag 16 oktober 2004 om 9 uur Sint-Godelieveabdij - Boeveriestraat 45 in 8000 Brugge
Op zaterdag 16 oktober 2004 opent om 9 u de heer Jean Luc Meulemeester, voorzitter van de VZW Kunsttijdschrift Vlaanderen de Buitengewone Algemene Vergadering. Onmiddellijk stelt hij vast dat er onvoldoende leden aanwezig zijn om te kunnen over gaan tot dagorde van deze Buitengewone Algemene Vergadering met statutenwijziging van de VZW Kunsttijdschrift Vlaanderen. Hij sluit meteen deze Buitengewone Algemene Vergadering en nodigt de leden uit om op zaterdag 18 december om 10 u aanwezig te zijn op de nieuwe Buitengewone Algemene Vergadering van de VZW Kunsttijdschrift Vlaanderen op dezelfde plaats.
(get.)
Pol Lagrain, secretaris
Jean Luc Meulemeester, voorzitter
| |
Heroproeping voor de Buitengewone Algemene Vergadering van de VZW Kunsttijdschrift Vlaanderen
Hierbij nodigt de Raad voor Bestuur van de VZW Kunsttijdschrift Vlaanderen u uit tot de Tweede Buitengewone Algemene Vergadering van de VZW Kunsttijdschrift Vlaanderen op zaterdag 18 december 2004 om 10 u in de Sint-Godelieveabdij (Boeveriestraat 45 in 8000 Brugge) met volgende agenda:
1. | Verwelkoming |
2. | Eventuele goedkeuring van het verslag van de vorige algemene vergadering |
3. | Financieel verslag van het werkjaar 2003 |
4. | Eventuele goedkeuring van de begroting 2004 |
5. | Eventuele goedkeuring van de gewijzigde statuten volgens de nieuwe wetgeving aangaande vzw's, afgedrukt in het Kunsttijdschrift Vlaanderen, LIII, september 2004, nr. 302, p. 264 en p. 265. |
6. | Rondvraag |
(get.)
Pol Lagrain, secretaris
Jean Luc Meulemeester, voorzitter
|
|