| |
| |
| |
Samenstelling Geert Swaenepoel
Bibliotheek
Filosofie en religie
Lionel Carbon
Hem vertrouwen. Mediteren met iconen, Lannoo, Tielt, 2003, 64 p. € 16,95
Iconen nemen een eigen plaats in binnen de religieuze kunst. Het artistieke aspect komt niet op de eerste plaats. De icoon is geen schilderwerk van eigen ideeën, maar in de eerste plaats een cultusvoorwerp dat beantwoordt aan strenge voorschriften. Iconografie is de kunst van het overschrijven van iconen. Net zoals monniken in de Middeleeuwen met veel zorg en geduld de bijbel kopieerden en illustreerden met miniaturen, zo wordt Gods woord beeldend overgeschreven in iconen. ‘Het evangelie is de verkondiging door het woord, de icoon is de verkondiging via het beeld’ (archimandriet Zenon). Het goddelijke mag worden verbeeld, omdat sinds Christus Gods woord ook een gelaat heeft gekregen. ‘Jezus Christus is de icoon, het beeld van de onzichtbare God’ (Kol.1,15). In die zin bekijkt de icoon de toeschouwer en vraagt: ‘Welke betekenis heb ik in uw leven?’, net zoals Jezus vraagt: ‘Wie zegt gij dat Ik ben?’. Het antwoord kan via inzet voor anderen, maar de meditatie in kleuren wil ons uiteindelijk voeren tot gebed en aanbidding. Vandaar dat in dit boek ‘Hem vertrouwen’ de meditaties - die de diepere en bijbelse betekenis belichten van de iconen - bijna automatisch overgaan in oraties, gebeden uit het psalmenboek. Lionel Carbon, de schrijver van zowel de iconen als de meditaties, wil zijn lezers meenemen in het proces van leegte naar bidden, van duisternis naar licht, van buitenkant naar binnenkant. Je zou van een salesiaan een meer moderne, westerse kijk verwachten op iconen, maar Lionel Carbon blijft trouw aan de orthodoxie, die hij elke zomervakantie leert bij vader Chrysostomos in Wenen. Dat is maar goed ook, want het oosters meditatieve is een verrijking voor de westerse rationaliteit. De zittende theologie zou gebaat zijn met wat meer knielende theologie.
[Emmanuel van Lierde]
| |
Gerard Bodifée
Tot Bestaan Bestemd, Over de weg die het niets met het zijn verbindt. Pelckmans, Kapellen, 352 blz. € 29,95
De joods-christelijke religie en de rationaliteit van filosofie en wetenschap zijn de twee pijlers waarop onze westerse cultuur gebouwd is. Deze twee fundamenten lijken vaak tegenstrijdig en lopen meer en meer uiteen. Toch treden rationaliteit en religiositeit met elkaar in dialoog omdat ze samenkomen in de menselijke geest, in casu in het brein van Gerard Bodifée, de astrofysicus, de filosoof, de muziekbewonderaar en de gepassioneerde christen. Dat levert een boeiende ontdekkingstocht op van het ‘niets’ naar het ‘zijn’. Bodifée zoekt naar de oorsprong van het bestaan om het doel ervan te vinden, en stelt de vraag naar de zin in de hoop iets van de oorsprong te begrijpen. Waartoe besta ik? Vanwaar kom ik? De auteur bespreekt in zijn boek Tot Bestaan Bestemd de wordingsgeschiedenis van het heelal in de tijd volgens oude scheppingsmythen en moderne wetenschappen. Er duiken echter van bij het begin drie fundamentele kritieken op. Ten eerste getuigt de schrijver van een te optimistisch vooruitgangsdenken. Als een verlichte geest gelooft Bodifée dat we op weg zijn naar steeds beter. Het laatmoderne denken heeft daar echter vragen bij. Vervolgens kent dit boek een te platoonse kijk op het lijden en het kwaad in de wereld. Het lijden is een tekort aan zijn, het kwaad een afwezigheid van het goede. Dit is een minimaliseren, verdoezelen en banaliseren van het kwaad. Ten slotte schakelt Bodifée de God van de filosofen al te gemakkelijk gelijk met de God van de bijbel, wat leidt tot een eigenzinnige lezing van de scheppingsverhalen uit Genesis: waar het eerste verhaal een gebod is om te zijn, is het tweede een verbod te zijn. De God met mensen begaan is niet het absolute Zijnde. Veel kritiek is mogelijk op dit samendenken van wetenschap en religie, maar wie volhardt in het uitlezen van dit boek wordt
beloond voor de moeite. Het einde van het boek biedt enkele uitzonderlijk intrigerende hoofdstukken over bijvoorbeeld het verband tussen muziek, wetenschap en de alles regulerende tijd of over het paradoxale beeld van God als persoon in het christendom, tegelijk Schepper van het heelal en lijdende, zwakke mens aan het kruis. In het lijden schuilt een scheppingskracht die aanzet tot verandering van de bestaande toestand. Het doel van de mens is dan het optimaliseren van de kennis over het zijn en het streven naar het goede om te groeien naar een volkomener bestaan. In dit boek worden wegen bewandeld, perspectieven geopend, verhalen verteld, vragen gesteld en naar redenen gezocht om, als de twijfel opkomt, het vertrouwen te bewaren in de zinvolheid van het bestaan.
[Emmanuel van Lierde]
| |
Klassieke literatuur
J.K. Huysmans
Tegen de keer. Querido, Amsterdam, 2003, 256 p. € 12,50
Tegen de keer, het boek dat J.K. Huysmans in 1884 beroemd maakte als profeet van de decadentie, voert Jean Floressan des Esseintes als hoofdpersoon ten tonele. Deze vermogende hedonist is behept is met alle neurosen die het eind van de negentiende eeuw rijk was. Des Esseintes verwerpt de maatschappij en verafschuwt mensen. Na een episode van excessen trekt hij zich met twee bedienden terug in een afgelegen herenhuis op het platteland, waar hij opgaat in zijn extravagante droomwensen. Des Esseintes haat alles wat het grote publiek bewondert. Voor zijn personage stond de dandy Montesquiou-Fezensac model heeft gestaan, maar in Des Esseintes zijn ook trekken van de auteur zelf terug te vinden. Hij vormt een curieuze combinatie van fuifnummer en monnik, van losbol en asceet, edelman en bohémien. Hij leeft ‘tegen de keer’ in. In Tegen de keer wordt het artificiële, zeldzame gekoppeld aan het tegennatuurlijke en triviale, terwijl het geheel een mystieke sfeer uitwasemt. Dit wereldse mysticisme vindt men later terug in Wilde's Picture of Dorian Gray (1891), waarin trouwens naar Huysmans' boek verwezen wordt als ‘the poisonous book’. Huysmans beschrijft op indringende wijze Des Esseintes' opvattingen over versiering en kleurvarianten van het interieur, over de symboliek van stenen, bloemen en parfums... Vooral zijn artistieke voorkeuren veroorzaakten toentertijd bij de goegemeente een schandaal veroorzaakten: klassieke auteurs als Vergilius vindt hij vervelend, maar hij spreekt zijn bewondering uit voor een decadent als Petronius, voor de middeleeuwse mystici en de schilder Gustave Moreau. Toen Tegen de keer verscheen was het een controversieel boek: veel critici bestempelden het boek als moreel ongezond, maar voor de decadenten en de symbolisten van het fin de siècle
werd het een bijbel. Het oefende grote invloed uit op zowel Mallarmé en Valéry als Oscar Wilde. Ook Lodewijk van Deyssel en Arij Prins raakten in de ban van J.K. Huysmans. Dank zij de vertaling van Jan Siebelink blijft Tegen de keer ook vandaag nog voor de Nederlandstalige lezer toegankelijk.
[Geert Swaenepoel]
| |
Literair essay
Jeroen Brouwers
Zachtjes knetteren de letteren. Een eeuw Nederlandse literatuurgeschiedenis in anekdoten, Atlas, Amsterdam, 2003, 480 blz. € 10
In 1975 publiceerde Jeroen Brouwers voor het eerst zijn alternatieve literatuurgeschiedenis: geen biografische beschrijvingen van auteurs en geen analyses van literaire werken, maar een verzameling vermakelijke anekdoten over Nederlandse en Vlaamse auteurs. Voor deze verzameling had Brouwers geput uit alle gepubliceerde herinneringen en andere bronnen waarop hij de hand had kunnen leggen. Het resultaat was een verrassend beeld van ‘het literatuurgedoe’ in de periode 1880 tot heden. In Brouwers' literatuurgeschiedenis passeren de auteurs de revue niet in hun officiële literaire vermomming, maar in hun alledaagse gewoonten en vooral in hun eigenaardigheden. De vele anekdoten over grote en kleine auteurs geven dikwijls een scherpere karakteristiek van de persoon dan een beschrijving van vele bladzijden zou kunnen geven. Zoals de volgende herinnering van uitgever Geert van Oorschot aan Jan van Nijlen: ‘Jan van Nijlen en ik gingen een paar keer per jaar bier drinken in een café, even buiten Ukkel [...]. We zaten in een hoekje. Het geroezemoes van al die onbekende Belgische bierdrinkers. En dan werd er geen woord gesproken tussen Jan en mij. Maar af en
| |
| |
toe: dan kwam er zo'n vouwtje om zijn mondhoek heen, zo'n twinkeling in zijn ogen. Dan zei hij: “Het leven is moeilijk.” Dat was dan genoeg. Dat was een essentieel gesprek.’ Na 1975 is Brouwers onvermoeibaar doorgegaan met het verzamelen van anekdoten. De onlangs verschenen vierde druk van de literatuurgeschiedenis telt bijna tweehonderd bladzijden meer. Sinds de derde druk is de verzameling uitgebreid met enkele tientallen nieuwe auteurs en ook het aantal anekdoten over eerder opgenomen auteurs is vermeerderd. Vooral de ‘groten’ als Claus, Hermans, Mulisch, Reve en Wolkers nemen een prominente plaats in. Over de laatste is de volgende anekdote nieuw. Wolkers werd in 1962 geïnterviewd door Bibeb van Vrij Nederland: ‘Beatrix was toen echt een mooie vrouw. [...] Ik vertelde toen dat ik het zo jammer vond dat Beatrix niet met een beeldhouwer zou trouwen. Ze is tenslotte zelf beeldhouwer, ze zou een prachtig model zijn en ze zou dan ook af en toe een lekkere klap op haar geweldige billen krijgen. Dat hebben ze er bij Vrij Nederland toen uitgehaald. Ik zie haar nog steeds meer als collega beeldhouwer dan als koningin.’ Deze anekdote zegt evenveel over Wolkers als over de verkrampte houding van de Nederlanders tegenover het koningshuis. Het aantrekkelijke van Brouwers boek is dat je het op verschillende manieren kunt lezen. Bladerend van voren naar achteren krijg je een chronologische ‘petite histoire’ van het literaire leven in de vorige eeuw. Je kunt ook dankbaar gebruik maken van het personenregister en op zoek gaan naar de anekdoten over favoriete auteurs. Maar misschien is de beste manier het boek op willekeurige plaatsen open te slaan en je te laten verrassen door bijvoorbeeld Lehmanns recensie van het boek van Nel Noordzij Het kan me
niet schelen: ‘Mij ook niet.’, of door de wijze woorden van Gerard Reve: ‘Je gaat dood of je blijft leven, het zit altijd goed.’
[Dick van Vliet]
| |
Emmanuel Waegemans
Geschiedenis van de Russische literatuur sinds de tijd van Peter de Grote. Amsterdam, Mets & Schilt, 2003, 478 p. € 39,95
In 1986 publiceerde slavist Emmanuel Waegemans voor het eerst zijn Russische letterkunde. Zeventien jaar later is dat boek uitgegroeid tot voorliggende Geschiedenis van de Russische literatuur sinds de tijd van Peter de Grote. Daarin behandelt de auteur de Russische literatuur sinds de modernisering van Rusland in het begin van de achttiende eeuw tot en met het begin van de 21ste eeuw. De belangrijkste auteurs, stromingen en genres krijgen ruime aandacht. Maar Waegemans schetst de Russische literatuur ook tegen de achtergrond van het politieke, culturele en ideologische leven in Rusland. Het geeft een extra dimensie aan het boek. Hij portretteert Poesjkin, Gogol, Toergenjev en Dostojevski, de grote negentiende-eeuwse Russische schrijvers met veel zin voor nuancering. Hij heeft niet alleen aandacht voor hun leven en werk, maar ook voor de receptie van hun werk vroeger en nu. Voor de twintigste eeuw schetst de auteur uitvoerig de sovjetliteratuur van het socialistisch realisme, en analyseert daarbij gedetailleerd elke fase. Daarnaast besteedt Waegemans ook ruim aandacht aan de literatuur van de emigratie en van de in de Sovjetunie verboden samizdat. Ook de literatuur van de perestrojka (sinds 1985) en van het postcommunistische tijdperk (sinds 1992) wordt uitvoerig behandeld. Geschiedenis van de Russische literatuur sinds de tijd van Peter de Grote is dan ook terecht uitgegroeid tot een onmisbaar naslagwerk voor literatuurwetenschappers en -liefhebbers en voor iedereen die zich voor de Russische cultuur interesseert.
[Geert Swaenepoel]
| |
Literair proza
Bernlef
Buiten is het maandag. Querido, Amsterdam, 2003, 214 p. € 16,50
Anderhalf jaar nadat zijn vrouw Geesje omkwam in een ongeluk en hij tien dagen lang in een diepe coma lag, blikt Stijn Bekkering, die zich teruggetrokken heeft in het onooglijke Lenfield, een plaatsje in Nova Scotia, Canada, terug op de periode die zijn leven drastisch heeft omgegooid. De titel van de roman is meteen de openingszin ervan: ‘Buiten is het maandag. Dat zegt de stem van de Canadese radio-omroeper vanuit de schemerige woonkamer.’ Deze intrigerende zin verwijst naar het isolement dat het dorpje wegens de hevige sneeuwval van alle contact van buitenaf afsluit. Maar evengoed verwijst de titel naar het geestelijke isolement, de manier waarop de hoofdfiguur en de mensen uit zijn directe omgeving omgaan met herinneringen. ‘Buiten is het maandag’ is een roman over het verdwijnen. Geesje verdwijnt uit Stijns leven, zijn zoon Harry laat enkele weken na de dood van zijn moeder vrouw en kind in de steek (‘de rede was verdwenen’, zegt hij op zeker moment) en zal later in Lenfield gesignaleerd worden in het gezelschap van de twintigjarige Tracy. Alleen al de manier waarop Stijn en Sandra, Harry's vrouw, omgaan met het feit dat een geliefde uit hun leven is verdwenen, inspireert Bernlef tot een parallelle benadering van het hoofdmotief. Stijn gaat zijn zoon opzoeken en blijft in Canada verwijlen, nu zelf in Tracy's gezelschap. Als ook zij uit zijn leven verdwijnt, is de tijd aangebroken om orde te scheppen: aan de hand van de bureauagenda's van 1999 en 2000, waarin hij kort en zakelijk notities heeft neergepend, neemt hij de draad van het verleden weer op: ‘Het is van het grootste belang alles te ordenen, regelmaat aan te brengen.’ (p.10) Rond het verhaal van Stijn en Geesje en dit van Harry en Sandra weeft Bernlef dat van de enigmatische Bruce, die als een avant-gardekunstenaar door het leven zwalpt en zich
vooral interesseert voor de Maori's en hun cultuur. Ook hier trekt Bernlef de parallellie met het motief van het verdwijnen door: ‘Doden zoals wij die zien, personen die alleen nog maar in de herinnering van levenden voortbestaan, kennen ze niet. Iedereen is altijd en overal aanwezig. De aarde is een doorgangshuis.’ (p.98)
‘Buiten is het maandag’ is een typische Bernlefroman over herinnering, over de tijd en de manier waarop die door mensen wordt beleefd en ervaren, en bovendien schitterend geschreven.
[Jooris van Hulle]
| |
Bart van Lierde
Violist van de duivel. Meulenhoff, Amsterdam, 2003, 272 p. € 18,50
Bart Van Lierde volgde een opleiding zang aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel. Het is dus allerminst aan het toeval te wijten dat zijn debuutroman ‘Violist van de duivel’ in de muziekwereld gesitueerd is. Als Janos Szapinsky, die zijn lichamelijke mismaaktheid sublimeert door de gedrevenheid waarmee hij viool speelt, op zeker moment ‘violist van de duivel’ wordt genoemd, dan is het omdat hij op een zo eigen en originele manier de klanken tot leven wekt, dat het niets menselijks meer heeft. Aan dit thema van de zoektocht naar het wezen van de muziek en naar de relatie tussen muziek en maatschappelijke evolutie of zelfs revolutie, verbindt Van Lierde een historisch fresco dat de lezer terugvoert naar het begin van de negentiende eeuw. De adel moet lijdzaam toezien hoe de lagere klassen hun rechten komen opeisen. In dit klimaat van politieke onstabiliteit, beheerst door een onstuitbare drang naar vernieuwing, moet ook de muziek nieuwe wegen gaan opzoeken. Janos Szapinsky legt het zo aan boord dat hij via dochter Marie de magische viool in handen krijgt die ooit werd gemaakt naar ‘beeld en gelijkenis’ van haar moeder. Hij begint een relatie met Marie, maar laat haar, eens de successen zich schijnbaar moeiteloos aaneenrijgen, achter met hun pasgeboren dochtertje Catherina. Janos leert via de adellijke Carolyne de perverse wereld kennen die achter de schermen van uiterlijk fatsoen, waar de adel zich zo op beroemt, tot leven komt. Samen met Carolyne en een andere violist, Heinrich, vlucht hij tijdens de politieke omwenteling naar Weimar en treedt er in dienst van de Duitse keurvorst. Op dit moment kantelt de roman, zij het niet steeds naar de goede kant: we vernemen nauwelijks nog iets over de gedrevenheid van de kunstenaar, maar des te meer over de amoureuze connecties tussen de verschillende protagonisten. Spijtig dat
Van Lierde hier de strakke beheersing, die hij had weten aan te houden tot ruim over de helft van zijn roman, zomaar loslaat en de indruk wekt dat hij zijn verhaal zonodig de emotionele toer diende op te jagen. Voor het overige: de kunstenaarstypes die hij in zijn personages Janos, Heinrich en operacomponist Leichner heeft neergezet, blijven boeiend en overtuigend.
[Jooris van Hulle]
| |
Gerrit Komrij
Demonen. De Bezige Bij, Amsterdam, 2003, 222 p. € 18,50
De ondertitel ‘autobiografische verhalen’ maakt meteen duidelijk waarover Gerrit Komrij het in zijn nieuwste boek zal hebben. In 50-tal stukjes vertelt de auteur over zichzelf en over anderen. Gevoelens, kleine en minder kleine schimpscheuten, humor, roddels, en beschouwingen over onderwerpen die op hun beurt opnieuw het onderwerp van beschouwingen uitmaken. Gerrit Komrij vertelt, verrast, ontmaskert en waarschuwt de lezer alvast. ‘Literatuur kwam erop neer dat je kleine stukjes van jezelf weggaf, liefst hele kleine stukjes, zodat je pas op je sterfbed toe was aan het wegschenken van het laatste stukje.’ Gelukkig loopt het niet zo een vaart. In hetzelfde stukje ‘bekent’ hij: ‘Een schrijver levert decors om er anderen in te laten verdwalen. Wie iemand opzadelt met het persoonlijke mag alleen nog hopen dat zijn lezers net zo onbenullig zijn als hij.’ Het moet gezegd dat hij zichzelf niet spaart. Met de nodige zelfrelativering blijft hij zich verbazen over de literaire wereld, hoe hij ermee in contact kwam, wat hij eronder verstaat en tot wat ze nu verworden is. Of hoe subsidies een schrijver kunnen maken tot wat hij is. We volgen Komrij op zijn zoektocht om ergens bij te horen, wat hij uiteindelijk net weer niet wil. Hij geeft tips hoe je gewichtigheid met pepertjes kunt oplossen, hoe je met mislukkingen omgaat en hoe je je bibliotheek het beste catalogiseert, zodat je nageslacht en de buitenwereld er achteraf ook nog iets aan hebben. Of net niet. Ambitie en dikte bekijkt hij langs alle kanten. Zijn landgenoten ontmaskert hij op ‘natuur-lijke’ gronden. Zichzelf trouwens ook als je hem voor je ogen ziet flauwvallen en hem als het ware hoort bidden, alles in het belang van de aandacht.
Wat venijn steekt de kop op wanneer hij het over vriendschap heeft. ‘Vriendenverraad’ vertelt over zijn wedervaren met een vermeende vriend. Wie iets af weet van de Nederlandse letterkunde heeft genoeg aan het overbekende ‘tussen de regels lezen’. Ook het vaderschap krijgt een veeg uit de pan, meer bepaald de moderne jonge vader. Angst voor het nageslacht en hoe je ermee om kunt gaan. Met het nageslacht, wel te verstaan. Hij vertrouwt ons iets van zijn huwelijksperikelen met de eenzaamheid toe, en worstelt tegelijk met vertrouwen.
Maar zijn mooiste stukje vind ik dat waarin hij het over zijn dwangneurose heeft. Wat heeft Komrij met viaducten? Lees het in ‘Instorting’. Gewoon doen.
[Joke Depuydt]
| |
| |
| |
Jan Siebelink
Margaretha. De Bezige Bij, Amsterdam, 2002, 351 blz. € 19,50
Met de historische roman Margaretha leverde de Nederlander Jan Siebelink puik werk af. Zoals de achterflap terecht vermeldt, slaagde de auteur er op een boeiende wijze in het leven van Margaretha van Parma (1522-1586) te beschrijven. Dat hij tegelijk een levendig portret van de zestiende eeuw wou geven, is een doel dat Siebelink niet helemaal heeft gehaald. Daarvoor speelt het gebeuren zich, onvermijdelijk, te veel in de hogere regionen van de samenleving af. Siebelink verdiepte zich in het trieste, meelijwekkende verhaal van de onwettige dochter van Keizer Karel, verwekt bij de Vlaamse boerendochter Johanna van der Gheynst tijdens een verblijf in Oudenaarde. Bij de Habsburgers werd geen enkel kind verwaarloosd. Daardoor kreeg Margaretha een opvoeding in adellijke kringen, maar werd zij tevens een speelbal in het Europese politieke spel. In de roman leeft de oude, zieke, maar bevrijde Margaretha geïsoleerd in de Italiaanse Abruzzen, omringd door enkele getrouwen, onder wie haar kamermeisje met de allicht niet toevallig gekozen naam Johanna. De 62-jarige door jicht geplaagde vrouw sleept er zich naar haar einde en blikt terug op haar door persoonlijke en politieke tegenslagen geteisterde leven. Tweemaal werd Margaretha door haar vader om politiek-strategische redenen uitgehuwelijkt. Als tienjarige moest ze met Alessandro de Medici in het huwelijksbootje stappen. Lang duurde het huwelijk niet, want Alessandro werd vermoord. Een paar jaar later dwong de keizer zijn inmiddels volwassen dochter de hand te nemen van Ottavio Farnese, een onooglijke ventje van veertien dat ook nog hertog van Parma was. Ook al schonk Ottavio haar een zoon, toch bleef ze gescheiden van haar man leven. Toen Maria van Hongarije in 1558 overleed, vroeg haar halfbroer Filips II, de koning van Spanje, Margaretha om de taak van landvoogdes der Nederlanden op te nemen.
Daarmee kreeg ze een vergiftigd geschenk, want in de Nederlanden stak het protestantisme de kop op en de katholieke Filips II moest daar niets van weten. Algauw werd de landvoogdes de speelbal van twee geslepen politieke raadgevers: de geleerde Fries Viglius Aytta van Zwichem en kardinaal Antoine Perrenot de Granvelle. Het ontslag van de laatste kon ze bewerkstelligen, maar ze kon niet beletten dat haar halfbroer schoon genoeg kreeg van die ketterse Nederlanden. Ondanks haar krachtige optreden tijdens de Beeldenstorm was voor de Spaanse koning de maat vol. Hij besliste om Margaretha definitief buiten spel te zetten. Geraffineerd legt Jan Siebelink het karakter van zijn tragisch hoofdpersonage bloot, waardoor hij aantoont dat adellijke en vaak wereldvreemde mensen ook van vlees en bloed zijn. Wie deze roman leest, voelt niet alleen sympathie voor een historische figuur uit ons verleden, maar krijgt ook zin naar nog meer kwaliteitsvolle historische romans.
[Johan De Donder]
| |
Poezïe
Marcel Vanslembrouck
Voelbaar nachtblauw, Uitgeverij Koen Gevaert, Torhout, 2003, 39 p. € 10
Tussen vreemd en vertrouwd, zoekend naar ‘ruimte van een mens in ene heelal vol onbetreden tijd’ (p.11) verkent de ikfiguur in Voelbaar blauw de grenzen van zijn verlangens. In de openingsafdeling staat een reeks gedichten die opgebouwd zijn uit disticha en alleen al door deze bewuste keuze voor de vorm de tweeheid als fundamenteel motief van de hele bundel onderstrepen. Wat Vanslembrouck in zijn poëzie voor ogen staat, is ‘het verzoenen van vreemde met vertrouwde huid’ (p.9). Komt de beeldtaal in deze reeks soms wat te nadrukkelijk over, overtuigend is de reeks ‘Sonnetten van het zijn en van het duren’ uit de tweede afdeling. De thematische lijn, die op een eerder algemene, abstracte manier werd uitgetekend in de eerste afdeling, wordt hier verder uitgediept. Elk sonnet vertoont een identieke opbouw: in het octaaf wordt, vaak vanuit een sensitieve beleving van onder meer de kleuren, een beeld uitgewerkt, dat in het erop volgende sextet binnen het belevingsveld van de taal naar een ikfiguur toe wordt geïnterpreteerd. ‘Ouverture’ eindigt als volgt: ‘Mijn alter ego verzendt zichzelf, zonder ontvangst, / naar de oorsprong van het zijn en van het duren.’ De ikfiguur breekt volledig door in de slotafdeling, tevens de titelafdeling van de bundel. ‘Ik volg mezelf schoorvoetend / naar de droomgedachte zonder binnenplaats’: de ontdubbeling die in de voorbereidende afdelingen vooral werd beleefd vanuit de spanning tussen een verdroomd bestaan en de werkelijkheid, maakt dat de ik weet dat hij zelf bestaat als ‘twee uit een’, dat hij ‘een passant in mijn personage’ is. Wat blijft, is (weer) het verlangen naar die andere wereld: ‘(...) Eenmaal / in het droombeeld smelt de schroom, taalt het / orgaan dat mij uitspreekt niet meer
naar / invloed.’ (p36) Voelbaar nachtblauw verkent in een doordacht opgebouwd geheel het taaldomein waar een dichter als Marcel Vanslembrouck droom en werkelijkheid naar elkaar toe schrijft.
[Jooris van Hulle]
| |
Bart Moeyaert
Verzamel de liefde, Querido, Amsterdam, 2003, 45 blz. € 11,95
‘Van alles wat ik schreef/zijn dit het minste woorden.’ is het openingsvers in deze dichtbundel. In zijn jeugdboeken en toneelteksten zocht Bart Moeyaert het jongste decennium steeds naar het juiste woord. Door een grote woordeconomie en een doordachte woordkeuze meer suggereren dan beschrijven, werd zijn handelsmerk. Van Bart Moeyaert verscheen occasioneel al een gedicht maar dit is zijn eerste, coherente dichtbundel. Hij gebruikt hierin geen moeilijke dichterlijke kunstgrepen maar hij schrijft verzen in gebald proza, ritmisch en precies. Grote thema's als liefde, dood en eenzaamheid worden er subtiel in verwoord. Vooral de liefde en wat ermee samengaat staat voorop. Hoe de liefde voelt en smaakt maar ook de hang naar genegenheid, het afscheid nemen van een geliefde en de vriendschap als een kostbaar goed, krijgen een plaats. Alle gedichten zijn door de ikvorm sterk betrokken op de dichter maar de gevoelens die hij beschrijft zijn in al hun eenvoud universeel. Ieder heeft wel eens nood aan ‘stoute schoenen’, aan durf en zelfvertrouwen, aan mensen en dingen om zich aan te hechten, aan dromen en fantasieën om zichzelf te modelleren tot een communicatiever en vaardiger mens. Bart Moeyaert stelt zich in deze gedichten kwetsbaar en teder op. Hij schrijft zintuiglijk, helder en zonder franjes. Kleine, alledaagse dingen worden door beelden en beschouwingen getransformeerd en doorleefd. Deze bundel is met zijn eenendertig gedichten een kleinood, dat zowel voor jongeren als volwassenen heel toegankelijk is.
[Ria De Schepper]
| |
Jeugdliteratuur
Carine Verleye
Vuur en aarde. Het verhaal van keramiek. Davidsfonds/Infodok, Leuven, 2003, ill. Dorus Brekelmans, 48 p. € 14,95
Keramiek is een van de oudste kunstvormen ter wereld. Beeldjes in klei werden meer dan 20.000 jaar geleden al gemaakt. Van Amerika tot Europa, Afrika en Azië maakten mensen al duizenden jaren geleden gebruikskeramiek. Dankzij potten, kruiken en kommen konden ze voedsel gemakkelijker bereiden en beter bewaren. Daarnaast werd keramiek in de verschillende culturen ook voor religieuze en rituele doelen vervaardigd. De versieringen op keramiek zeggen veel over het wereldbeeld en de cultuur van de makers. In dit boek vertelt de auteur verscheidene mythen en verhalen van de oude Grieken, volken uit Afrika, indianen uit Peru en pueblovolkeren uit New Mexico. Daarnaast staat ze ook stil bij de verfijnde keramiek en het porselein uit China en Japan. Via korte verklarende tekstblokken, verhalen en prachtige foto's neemt de auteur de lezer mee op een wereldwijde tocht waarin mensen al eeuwenlang dezelfde oeroude handelingen met klei verrichten. Toch wist elke bevolkingsgroep een eigen kunstzinnig product te maken, met aparte technieken en beschilderingen. Moderne kunstenaars die de oude technieken voortzetten en ermee experimenteren, krijgen eveneens een plaats in dit boek. Zelf experimenteren kan ook. Wie met klei aan de slag wil, krijgt tips om zelf een duimpotje of kom te maken. Vormelijk is dit een mooi uitgegeven en aantrekkelijk boek. Er is een goed evenwicht tussen tekst, foto's en kleine, gestileerde illustraties van Dorus Brekelmans. Dit boek voor jongeren zet het tijdloze en kunstzinnige karakter van keramiek mooi in de kijker.
[Ria de Schepper]
| |
Els Beerten
Lopen voor je leven. Querido, Amsterdam, 2003, 184 p. € 12,95
De achttienjarige Noor loopt de marathon, tegen de overige deelnemers maar vooral tegen zichzelf. Terwijl ze de kilometers afmaalt, stromen de gedachten binnen en razen de herinneringen door haar hoofd. Ze denkt terug aan haar allerliefste buurmeisje Rosie en hoe zo stilaan uit elkaar gegroeid zijn. Mooie en dramatische gebeurtenissen die haar leven tot dan toe bepaalden, vloeien door elkaar. Ze heeft een oertalent voor hardlopen maar waarom is ze er enkele jaren geleden aan begonnen? Om de angsten de verdrijven? Om het ongeluk met Linda dat nog steeds door haar hoofd spookt, te bezweren? De marathon lopen is een fysieke uitdaging waar ze als jong meisje eigenlijk niet klaar voor is. Maar Noor is een doorzetter met talent en ze gaat tot het uiterste. ‘Zweten. Je geeft je helemaal. Je keert je binnenstebuiten. Alle poriën openen zich om mee te ademen. Leveren je zo nieuwe energie.’ (p. 78) Tegelijk ordent ze haar verleden en keert ze ook haar gedachten binnenstebuiten. Zo maakt de fysieke inspanning haar een andere, meer zelfverzekerde Noor. Het verhaal verloopt op het ritme van de kilometers van de marathon, van start tot aankomst. Het fysieke gevoel dat het lopen geeft, het controleren van je lichaam en het koppig doorzetten, worden scherp en doorleefd beschreven. Het lopen is voor Noor ook een weglopen-van-zichzelf. Ze maakt haar hoofd leeg en komt zo in het reine met de gebeurtenissen uit haar kindertijd. De flashbacks geven een levendig beeld van de relatie van Noor met haar familie, met haar vriendin Rosie, met buurjongen Mattia en met Linda, het dikke meisje dat vaak met Noor en Rosie kwam spelen. Vooral de relatie met Rosie en Mattia is doordacht en goed gestructureerd uitgewerkt. Het terloopse portret van de vader en moeder van Noor is suggestief en heel warmhartig. Els Beerten verwoordt de gevoelens van Noor direct en eenvoudig maar
vaak ook heel subtiel. De flashbacks zijn niet chronologisch maar associatief. Woorden en voorwerpen, zoals de moodring van Rosie en de spiegel van Mattia, keren geregeld als motieven terug. Het verhaal speelt zich af in 1977, toen de auteur zelf ook achttien was. Els Beerten kan zich prima inleven in de psyche van jongeren en ze zoekt de juiste woorden om die treffend te beschrijven. Het was een poos geleden dat ze nog iets publiceerde maar het wachten wordt met deze knappe adolescentenroman ruimschoots beloond.
[Ria de Schepper]
| |
Johanna Nilsson
Mosland. Afijn, Amsterdam, 2003, met tekeningen van Tina Duyvejonck, 118 p. € 14,95
De elfjarige Sebastian brengt met zijn ouders de zomervakantie door in een geïsoleerd huisje in een bos. Hij voelt er zich alleen en het feit dat zijn ouders geregeld ruziën, vergroot zijn eenzaamheid. Als hij wil weglopen ontmoet hij Robin, een meisje dat in het bos leeft. Bijna elke nacht sluipt hij het huis uit en verkent samen met Robin de omgeving. Robin spreekt over Mosland en ze vertelt de wonderlijkste verhalen over wezens die er wonen. Het meisje is duidelijk op de vlucht maar over haar verleden laat ze niet veel los. Toch ontdekt Sebastian stilaan het geheim van
| |
| |
Robin. De ikfiguur Sebastian is een wat bange, schuchtere jongen. Hij verwijt zijn ouders een gebrek aan moed om hun problemen uit te praten. Robin voelt zich in de steek gelaten door haar ouders en creëert een eigen fantasiewereld rondom zich. Voor beiden is hun verbeelding een uitlaatklep om de tekorten van de volwassenen en hun eigen eenzaamheid en verdriet te vergeten. Het verlangen naar vriendschap en een goede verstandhouding tussen kinderen en hun ouders vormt het thema van dit boek. Het is niet echt spannend maar door de doordachte opbouw prikkelt het toch de nieuwsgierigheid. Dit uit het Zweeds vertaalde verhaal is gevoelig en poëtisch. Het is geschikt voor kinderen van tien à twaalf jaar.
[Ria de Schepper]
| |
Martha Heesen
Toen Faas niet thuiskwam. Querido, Amsterdam, 2003, 87 p. € 11,50
De vijftienjarige Petrus kijkt terug op de langste dag uit zijn leven, zowat een jaar geleden. Hij vertelt wat er toen gebeurde en haalt via flashbacks herinneringen op aan vroegere jaren. Zo wordt stilaan duidelijk hoe de relatie tussen Petrus, zijn elfjarige broer Faas en zijn vader toen was. Faas is een dromer die in zijn eigen wereldje leeft. Hij is onberekenbaar en loopt geregeld zomaar weg omdat hij iets moet gaan bekijken en bestuderen. Hij legt alles daarna vast in tekeningen en schilderijen. Petrus moet hem telkens terughalen als hij wegloopt en dat zint hem niet. Acht maanden voor die bewuste dag is hun moeder gestorven. Sindsdien is het gezin ontredderd. Faas had vooral contact met zijn moeder maar nu ze weg is, heeft hij zich in zichzelf gekeerd. Vader is apathisch geworden van verdriet en Petrus moet tussen de twee in stand zien te houden. Op een avond verdwijnt Faas en komt niet terug. Als ze hem 's morgens terugbrengen is de vervreemding in het gezin compleet. Petrus neemt het heft in handen, probeert zijn vader aan het werk te zetten en op te beuren en ondertussen uit te vissen waar zijn broer heeft uitgehangen. Hij wil het tij keren. Zoals in haar vroeger werk brengt Martha Heesen opnieuw een diepgaand psychologisch portret van pubers in een moeilijke situatie. Subtiel en genuanceerd typeert ze Petrus en Faas in hun relatie tot elkaar en tot hun ouders. De ongrijpbare, ‘geschifte’ Faas wordt een fascinerend personage dat slechts af en toe in zijn ziel laat kijken. Petrus analyseert de onhoudbare situatie, blikt terug en zoekt oplossingen om te ontsnappen uit het keurslijf waarin hij zit. De plot is minutieus opgebouwd. Door de gebeurtenissen van uur tot uur en de flashbacks krijgt de lezer stilaan een volledig beeld van wat er aan de hand is. Een sobere en suggestieve climax besluit het verhaal. De auteur verweeft meesterlijk het
verwerken van verdriet om de dood van een moeder met het onvermogen om te communiceren. Ze hanteert een rijke taal met vinnige dialogen, gevatte observaties en suggestieve beschrijvingen. In weinig woorden kan ze situaties haarscherp beschrijven en personages levensecht neerzetten. Een ‘literair’ maar toch heel begrijpbaar en aangrijpend verhaal voor jongeren vanaf twaalf jaar.
[Ria de Schepper]
| |
Peter van Gestel
Die dag aan zee. Amsterdam, Querido, 2003, 207 p. € 13,95
Met de beginzin ‘Mijn broer Cham verdronk terwijl ik lag te slapen’, duikt de lezer bruusk het verhaal in. De twaalfjarige Sibille (Sip) haalt herinneringen op aan haar jeugdjaren met haar vijf jaar oudere broer. Cham is een rare, eenzelvige jongen die uitgroeit tot een uithuizige, ongrijpbare puber. Ze groeien allebei op in een gezin waar men elkaar nauwelijks kent. Vader is een kunstenaar die zich terugtrekt in zijn atelier. Het is een veilige wereld waar hij piepkleine, perfectionistische schilderijtjes maakt en naar muziek luistert. Cham houdt van zijn vader en omgekeerd maar tussen hen blijft een muur van stilte en onvermogen tot communicatie staan. Sip is stapel op haar broer maar ook hun contact is moeizaam. Als Cham op een warme zomerdag gaat zwemmen terwijl zijn zusje op het strand slaapt, keert hij niet terug. Elk van de gezinsleden probeert de dood van Cham op zijn manier te verwerken. De vraag of Cham misschien niet wilde terugzwemmen en voor de dood koos, maakt het verwerkingsproces des te pijnlijker. Van Gestel tekent zijn personages ontroerend en vlijmscherp. De lezer moet veel zelf invullen want zowel de stiltes als de woorden die niet uitgesproken worden, zijn veelzeggend. Hoe de gezinsleden van elkaar verschillen en op elkaar gelijken, hoe ze elkaar aantrekken en afstoten, wordt meesterlijk beschreven via korte gezinsscènes. De personages zijn complex en ook de zee zelf is een medespeler die lokt en afkeer wekt. Ze is zintuiglijk en bijna tastbaar als een levend wezen in het verhaal aanwezig. Doorheen het ikverhaal van Sip is ook de tijd belangrijk: het leeftijdsverschil tussen Cham en Sip, de manier waarop Sip het tijdsverloop ervaart, het doorbreken van dag en nacht,... De stijl van dit boek is doordacht, suggestief, zonder een woord teveel. Voor tieners en adolescenten is dit een knap geschreven boek over een gebrek aan
contactvaardigheid, over gekwetst worden door de dood van een nabestaande en over de moeizame weg om ermee te leren leven. Het boek werd genomineerd voor de Jonge Gouden Uil 2004.
[Ria de Schepper]
| |
Discotheek
Psallite Deo, Knapen- en jeugdkoren op het Internationaal Gregoriaans Festival van Watou 2003; SIG 200-05
Om de drie jaar wordt in Watou het ‘Internationaal Festival van het Gregoriaans’ georganiseerd. Tijdens de laatste editie ervan, juni 2003, traden o.m. vijf jeugdkoren uit vier landen op. Een selectie uit hun concerten werd op cd uitgebracht. Het zingen van Gregoriaans door jeugdkoren is heden ten dage lang niet meer evident; opnames van dergelijke uitvoeringen zijn dan ook vrij uniek in de recente discografie. Op zich is dit al voldoende reden tot enige nieuwsgierigheid. De Pueri Cantores of Daegu (Korea) zingen met een ongelooflijke precisie, wat frêle maar glashelder. The Choristers of the Westminster Cathedral Choir klinken heel wat robuuster, soms een ietsje rusteloos. De Schola Jubilate (Hongarije) is donkerder gekleurd dan de twee vorige. Opvallend bij de eveneens uit Hongarije komende Schola Cantate is de uitmuntende dictie. Je hoort zowaar dat alleluia de eerste keer met dubbele, de tweede keer met enkele ‘1’ gespeld wordt. Minst overtuigend is de Spaanse Escolania de la Santa Cruz: minder nauwkeurig qua samenzang en intonatie, soms nogal slepend en weinig soepel. Dit laatste verhindert zeker niet dat het geheel zonder meer een frisse ontdekking is.
De cd is enkel verkrijgbaar door overschrijving van € 18,- op bankrekening 467-3223701-90 van het Festival van het Gregoriaans, Moenaardestraat 20, 8978 Watou (tel.: 057 38 82 67).
[Jaak Van Holen]
| |
Geschiedenis
Jurriaans-Helle, G. en R. van Beek (red.)
Aan tafel! Eten en drinken in de Oudheid. Allard Pierson Museum, Amsterdam, 2003, 48 blz. Tot 18 april 2004 loopt in het Allard Pierson Museum in Amsterdam een kleine maar interessante tentoonstelling over eten en drinken tijdens de Oudheid. Dit minder bekende Archeologisch Museum van de Universiteit van Amsterdam bouwde de laatste jaren enkele boeiende tentoonstelling op. In enkele zalen wordt een overzicht gebracht van de soorten voedsel en drank en van de eetgewoonten, vooral in de Romeinse tijd, in mindere mate ook bij de Egyptenaren en de Grieken. Hiervoor maken de inrichters gebruik van een waaier aan authentieke objecten (amforen, mozaïeken, reliëfs, gebruiksartikelen, grafsculpturen, zilveren eetgerei, vazen, beelden, ceramische voorwerpen...) en een aantal gereconstrueerde decors, zoals van een keuken, een kroeg en een eetkamer met ligbedden.
Bij deze tentoonstelling hoort een kleine, maar fraai uitgegeven catalogus. Daarin bespreken enkele specialisten allerlei facetten over de eetcultuur tijdens de Oudheid. In die artikelenreeks worden zowel het gebruikte voedsel, als het transport en de eetgewoonten besproken. We krijgen verder antwoorden op vragen als: Wie produceerde het voedsel? Wie maakte het eten klaar? Wat at men? Waar ging men eten? Wat met het brandgevaar? Gingen ze buitenshuis eten? Waren er nagerechten? Bestaan er nog recepten uit de Oudheid?... De uitgave werd overvloedig geïllustreerd.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Wim Gysen
Franz Anton Mesmer 1734-1815: kwakzalver of ontdekker van het onbewuste?, Sigma, Tilburg, 2001, 499 p. € 31,55
Het laatste wat men kan stellen na het lezen van de biografie van Franz Anton Mesmer, is dat hij geen controversiële figuur was. Dit was reeds zo tijdens zijn leven (1734-1815) en blijkt ook uit de meer dan 2000 publicaties in de Franse, Duitse en Engelse taal over deze omstreden figuur. De auteur gaat dan ook de controverse niet uit de weg en laat deze al aan bod komen in de titel van dit werk: kwakzalver of ontdekker van het onbewuste? Deze Oostenrijkse arts meende namelijk een nieuwe geneeswijze te hebben ontdekt die hij omschreef als dierlijk magnetisme, bestaande uit ‘kosmische energiestromen’ en die iemands gezondheid zouden bepalen. Dit bewees hij in de praktijk door patiënten te genezen die door de klassieke geneeskunde niet meer konden worden geholpen. In Wenen kwam hij met zijn ideeën in opspraak en diende hij uit te wijken naar Parijs, waar het mesmerisme een modezaak werd. Een officieel onderzoek over zijn methode viel voor hem echter negatief uit. Na vele jaren van rusteloze omzwervingen (o.m. in Engeland, Duitsland en Nederland), vestigde hij zich sinds 1809 in stille teruggetrokkenheid in het Zwitserse stadje Frauenfeld. Op 5 maart 1815 overleed hij in Meersburg.
De auteur laat niets onverlegen om zijn boek de nodige wetenschappelijke ondertoon en bewijskracht te geven: een imponerende bibliografie en een uitgebreid notenapparaat. Om wetenschappelijk geen scheve schaats te rijden hanteert de auteur een chronologische verhaallijn, die als een kroniek minutieus de levenswandel van Mesmer beschrijft. Daarbij leunt hij heel dicht bij de bronnen aan met heel wat citaten en aanhalingen uit tijdsdocumenten van en over deze geleerde. Deze werkwijze is echter niet altijd even bevorderlijk voor de leesbaarheid van het boek. Deze uitgave opent met een hoofdstuk, dat een boeiend beeld schetst van de 18de eeuw. Het is noodzakelijk dat het tijdskader correct wordt geschetst, maar meer dan zestig pagina's is iets van het goede teveel. De auteur hecht, terecht, veel belang aan de rol en de invloed van de vrijmetselarij op Mesmer. Gysen belicht daarbij een facet uit het leven van Mesmer dat in de vele buitenlandse biografieën ontbreekt: nl. zijn rol bij de oprichting van de loge in Breda in 1791. De kroniek is verder doorspekt met kaderteksten over personen, terminologie, gebeurtenissen en evoluties die het leven van Mesmer doorkruisten. Deze kaderteksten zijn als het ware hyperlinks in een digitale tekst, maar bevorderen in een klassieke uitgave niet altijd de overzichtelijkheid. Ten slotte betreuren we de afwezigheid van een besluit, waarbij de auteur alle belangrijke gegevens voor het antwoord op de vraag in de titel nog even op een rij kon plaatsen. Maar deze kanttekeningen zullen de lezer evenwel niet beletten om samen met de auteur de these te onderschrijven dat Franz Anton Mesmer als de ontdekker mag worden beschouwd van de hypnose en van de helende werking van het onderbewustzijn en dus zonder het te beseffen een voorloper was van de latere psychotherapie.
[Jan D'hondt]
|
|