huurknaap die tegen een vast loon werkte kwam aan boord. Het vennootschap bleef bij de achtervanc of meer kleinschalig beoefende kustvisserij overeind. Tot in het begin van de jaren 1900 bleven daar sporen van in De Panne. Tot vóór de Eerste Wereldoorlog brachten de vissers die de Panneschuiten bemanden elk 5 à 7 netten aan.
Vlaamse haringschepen beoefenden achtereenvolgens de ‘voorvanc’, de ‘teelt’ en de ‘achtervanc’.
De ‘voorvanc’ ging van start vanaf
‘De vleet’ [Collection encyclopédie Diderot]
24 juni. Vierentwintig juni, het naamfeest van St.-Jan, was de dag dat de haringvissers voor het eerst hun netten mochten uitvissen. Vóór St. Jan kon men zich bijgevolg niet over de vangst verheugen. De spreuk ‘haring vóór St.-Jan willen’, waarmee bedoeld wordt: ‘de zaken willen voor zijn, resultaten verwachten voor ze gerealiseerd kunnen worden’, verwijst naar deze datum. Er werd gevist in de Sont en over de Doggersbank langs de Schotse wateren. De ‘teelt’ liep van 24 augustus, St.-Bartholomeusdag, en verliep langs de oostkust van Schotland en Engeland en over de Vlaamse banken tot 1 november. Daarna volgde de ‘achtervanc’ in het meest zuidelijke deel van de Noordzee en in het nauw van Kales.
Naast de haringvisserij was er nog de ‘doggevaerdt’ Op de Doggersbank werd gevist op kabeljauw die door inzouten verduurzaamd werd. Deze vissoort werd met lijnen gevangen. Vanzelfsprekend bestonden ook de meer kleinschalige vormen van kust- en strandvisserij.
Al was de visserij in de Europese landen voor iedereen vrij, toch waren er tal van moeilijkheden die vooral veroorzaakt werden door politieke spanningen, kaapvaart en piraterij. Haringschepen gingen in vlootverband naar zee en waren vergezeld van en beschermd door een bewapende haringbuis of een konvooischip.
Karel V toonde veel belangstelling voor de visserij. In de graafschappen Vlaanderen, Holland, Zeeland en Friesland kende de visserij, ook onder Karel V, eenzelfde verloop en eenzelfde wetgeving al gaat de grote visserij en de kleine visserij zich naast elkaar ontwikkelen. We komen in een tijd van reglementering. Voorschriften, wetten, ordonnanties regelen de visserijtechnieken, het vistuig, scheepvaartreglementering, gedragsregels voor de vissers enz.
Naar het einde van de 16de eeuw kwam de visserij in verval. Vlaanderen werd een slagveld waar Fransen, Spanjaarden en Hollanders hun geschillen beslechtten. Nieuwpoort en Oostende werden beurtelings belegerd. Oostende werd helemaal verwoest. Andere kustplaatsen werden geplunderd. Een groot aantal vissers, vooral van de Oostkust, week uit naar Zeeland. De grote visserij kwam volledig tot verval met de afscheuring van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden in 1579. Werkloze vissers ‘verdienden’ hun brood op kaperschepen die opereerden in dienst van de Spanjaarden. Alleen de kust- en strandvisserij bleef bestaan. Spijts enkele hoopgevende pogingen bleef de noodlottige toestand zeer lang aanslepen.
In 1663 werd er in Brugge een ‘Compagnie ter Walvisvangst op Groenland’ opgericht. De verhoopte resultaten bleven uit en de compagnie was geen lang leven beschoren.
Veelbelovend waren de visserijprivileges die Karel II in 1666 aan Brugge verleende uit dankbaarheid voor de gastvrijheid die hij in 1665 in Brugge mocht ervaren. Hij was toen door Cromwell uit Engeland verdreven. Volgens dit recht mochten de Brugse vissers met vijftig haringbuizen of andere schepen, zonder betaling van taksen, maar in het bezit van een geleidebrief van het Brugse stadsbestuur, langs de Engelse en Schotse kusten en stranden vissen. Ondanks het feit dat de Bruggelingen van dit recht gebruik hebben gemaakt kwam het niet tot een blijvende heropleving van de visserij. We vermelden terloops dat er op 8 en 9 juli 1963 een testvaart met de Z.264 ‘King Charles The Second’ naar Engeland doorging ter verdediging van deze Brugse Visserijprivilegiën die blijkbaar nooit waren afgeschaft. Deze zeer late poging is evenwel met een sisser afgelopen.
In 1723 ontstond de Oostendse Oostindische Compagnie die heel wat vissers in dienst nam.
In 1727 werd in Nieuwpoort de ‘Compagnie van Vischvaert’ opgericht. Deze maatschappij had haringbuizen, hoekers en sloepen in de vaart. In 1729 bezat de compagnie 13 vaartuigen. Ze beoefenden de grote visserij en de haringvisserij te zoute en te verse. De harde concurrentie vanuit Nederland, samen met moeilijkheden en tegenslagen maakten evenwel in 1737 een einde aan dit hoopgevende initiatief.
In 1730 werd er in Brugge door Adam Sotelet een maatschappij voor walvisvaart opgericht. Ook deze maatschappij was geen lang leven beschoren.
Tijdens de Oostenrijkse successieoorlog (1741-1745) vaardigden Frankrijk, Holland en Engeland protectionistische maatregelen uit. Ze verboden invoer van vreemde vis en gaven grote premies aan hun reders. Deze maatregelen waren uiteraard noodlottig voor de Oostendse en de Nieuwpoortse visserijactiviteiten. Geleidelijk aan zou de situatie evenwel verbeteren. In navolging van hun buurlanden gingen de Oostenrijkers op hun beurt protectionistische maatregelen treffen. In 1764 kwam er een invoerverbod op vreemde haring. In 1767 werd een premiestelsel voor onze vissers ingevoerd. Stilaan ging de visserijsector heropleven.
In 1738 telde Blankenberge 40 vaartuigen. In 1770 was de vloot uitgegroeid tot 70 eenheden. Blankenberge had toen de belangrijkste vissersvloot van onze kust, Oostende telde toen 22 vaartuigen, Nieuwpoort 27. In 1775 werden de kustplaatsen in een omzendbrief opgeroepen om de visserij nieuw leven in te blazen. De kabeljauwvisserij en de haringvisserij werden belangrijk in Oostende en Nieuwpoort. Nieuwpoort ging het voor de wind.
Als gevolg van de Amerikaanse vrijheidsoorlogen waardoor ook Frankrijk en Engeland met elkaar overhoop lagen (de Fransen hadden de kant van Amerika gekozen) verplaatsten de Duinkerkse reders hun bedrijf naar Nieuwpoort. Op 16 oktober 1778 kwamen de Duinkerkse schepen in Nieuwpoort aan om van hieruit onder Oostenrijkse vlag te kunnen varen. De Franse schepen werden immers door de Engelsen op zee lastig gevallen. Op 4 maart 1779 komt de rest van de Franse IJslandvloot in Nieuwpoort aan. Er komt een hoogtepunt in de IJzerstede. De vaartuigen werden hier uitgereed, werden hier - ondermeer met mensen van de Westhoek - bemand en brachten hier uiteindelijk hun tonnen gezouten kabeljauw aan land. In 1781 brachten 45 schepen maar liefst 13.357 tonnen gezouten kabeljauw in Nieuwpoort binnen. In 1783 werd Amerika onafhankelijk. Er kwam bijgevolg ook een einde aan de moeilijkheden tussen Engeland en Frankrijk. De Franse reders keerden met hun bedrijf naar huis terug. De grootste bloeiperiode voor Nieuwpoort was voorbij en kwam, ondanks herhaalde pogingen en kleine heropflakkeringen, nooit meer terug. De Nieuwpoortse zeilvaart op IJsland had helemaal afgedaan rond 1880, in Oostende rond 1890. In Duinkerke werd deze visserijtak zeer sterk uitgebouwd. Waar de zeilvaart op IJsland in 1890 in Oostende verdween reedde Duinkerke in datzelfde jaar 72 IJslandvaarders uit. Het aanmonsteren van Vlaamse vissers aan boord van Duin-