| |
| |
| |
Bibliotheek
Poëzie
Anton van Wilderode
De Vlinderboom, uitg. Lannoo, Tielt, 1999, geïll. met tekeningen van Anne van Herreweghen, 250 × 150 mm, 135 blz., gebonden, met cd (gedichten gelezen door Tine Ruysschaert en muziek door Ellen Hennink), 895 Bfr. - De heruitgave van ‘De Vlinderboom’ (1985) van wijlen Anton van Wilderode kadert perfect in het Keizer Kareljaar 2000. Na zijn troonsafstand in 1556 koos Carlos Quinto (1500-1558) het monasterio de San Jeronimo de Yuste uit als laatste toevluchtsoord. Van Wilderode heeft de reis die de keizer van Vlissingen naar Yuste heeft gemaakt, als kader genomen voor het ‘verhaal’ van de levensreis van een man die, wat de mythe ook moge beweren (‘de man die ik niet ben en nooit kan zijn/hangt weerloos in een webbe van legenden’ - p. 12), fundamenteel eenzaam is gebleven en macht en aanzien altijd heeft gerelativeerd. Vooraan in de bundel staat een korte inleidende notitie over de vlinderboom, de Buddleia Linnaeus, ‘een uit China afkomstige heester (...); rond zijn lange lila bloempluimen verzamelen zich zwermen vlinders. Zo dwarrelen herinneringen als pepels rond en om een man die alléén bleef.’ (p. 8) Ook in het titelgedicht, dat als proloog fungeert bij de drie afdelingen die erop volgen, wordt het thema van de herinnering belicht: ‘van overal een zweven, een doodstil/verzamelen van vleugels en petalen/die samen wiegelen en ademhalen/op de beweging van eenzelfde wil.’ (p. 9) Poëzie van de terugblik dus, maar evenzeer poëzie die diep beschouwend is en waarin heden, verleden en toekomst worden overzien. De hele bundel staat trouwens in het teken van de (symbolische) drie: drie afdelingen, maar ook telkens drie kwatrijnen in de afzonderlijke gedichten. In het oeuvre van Van Wilderode neemt ‘De Vlinderboom’ een belangrijke plaats in: duidelijk is dat de dichter niet zozeer een portret van de beroemde keizer heeft getekend,
maar in de eerste plaats de blik heeft willen ombuigen naar zijn eigen innerlijkheid. Bij deze fraai vormgegeven heruitgave, die verlucht werd met tekeningen van Anne van Herreweghen, hoort ook een cd. Tine Ruysschaert leest de gedichten, muziek van o.a. Antonio Cabezon, componist en musicus aan het hof van Carlos Quinto, wordt op een spinet vertolkt door Ellen Hennink.
JvH
| |
Gust Van Brussel
Troubadour op tocht. Verzamelde gedichten, uitg. in eigen beheer (Driedostraat 27, 2360 Oud Turnhout), geïll. met tekeningen van Anne Stoop, 210 × 145 mm, 196 blz., paperback. - Gust Van Brussel, 75, woont in Oud-Turnhout, na een jarenlang verblijf in Frankrijk. Zijn aforismen ‘Piochages in Montpellier’ herinneren aan deze tijd evenals enkele andere persklare scripten. Hij staat bekend om zijn talrijke gedichtenbundels en nog meer prozawerk waaronder enkele science-fictionromans. Deze verzamelbundel werd door vrienden van de auteur samengesteld. Gaston Durnez noemt hem in zijn inleiding ‘een rebel met een melancholisch gezicht’. Rijmdwang is volop vast te stellen in talrijke strofen, vooral in de oudste poëzie. Het leven te lande, de seizoenen, de folklore hebben de schrijver lange tijd geboeid. Zonder twijfel is de cyclus ‘Echnaton’ het bewijs van de zeggingskracht van deze dichter. De Egyptische koning, getrouwd met de beroemde Nefertete, zou het bekende ‘Zonnelied’ geschreven hebben en hield zich ook persoonlijk bezig met keuze en vorming van zijn priesters, kunstenaars en ambtenaren. De zon, de waarheid, de priester, de stroom en andere universele thema's verschijnen hier in deze goed gestructureerde gedichten, meestal dertien regels lang en met aansluitend telkens nog twee regels waarin de auteur het gegeven van zijn gedicht op zichzelf betrekt, als een moraliserend orgelpunt: ‘Gij enkel, Aton, zijt het harmonische / de trapzaal naar u werd in mij gebouwd.’ of ‘Als gij tot mij komt, Aton, wees dan mijn gast / in mijn laatste huis.’ Alle gedichten van deze suite vallen op door ernst, gedragen ritme en vooral een bemoedigende eenvoud. Het zijn de beste van deze kunstenaar.
fb
| |
Paul C. De Baere
Breekbaar, uitg. in eigen beheer (Zwarte Leertouwersstraat 47, 8000 Brugge), 1999, 220 × 160 mm, 45 blz., (slechts 50 ex.) genaaid 450 Bfr. - Paul C. De Baere (Brugge, 1948) is een allround kunstenaar. Schildert aquarellen, studeerde dwarsfluit, was wetenschappelijk medewerker voor monumentenzorg, publiceerde het handboek ‘Fluitmodern’ (3 vol.), componeerde kamermuziekwerk en een tweestemmige koormis met orgel, organiseert huisconcerten, is nog handboekbinder en dichter. ‘Eén leven is mij genoeg’ (1987) was de eerste bundel. De tweede ‘Breekbaar’ (1999), zeer beperkt uitgegeven, maar zonder inhoudsopgave, bevat 39 gedichten in een directe, eenvoudige taal. Enkele opvallend geslaagde strofen zoals ‘Een winters vergezicht’: ‘Het landschap als een gesteven hemd / met hier en daar een groezelige rand / zwarte strepen houtskoolbomen / en plexiglas de beek, geen scherf. / Daar tintelt een celesta / en op het veld strekt lenig zich / de witte vechtmat.’ en andere die diverse natuurfenomenen oproepen zoals de Noordzee, de nacht, de lente, de treinreis. Alle gedichten dragen de sporen van verzorgde aanpak: vormelijk gaaf, met menige goede vondst, met een heel eigen ritme en nu en dan een verrassende thematiek, zoals ‘Christine D'haen staat in haar keuken / achter de strijkplank tot mij te spreken / over poëzie die zij plooi na plooi gestreken / beschaafder aanzien geeft, en kreuken / haalt uit bevlogen broekventjestaal, / een of andere gulp dichtritst, pijpen strak trekt en zorgzaam / de stilte in stapeltjes verzen schikt.’ Breekbaar en broos, maar even fijn besnaard, een bundeltje om te herlezen.
fb
| |
Jos en Maurits Smeyers (samenstelling)
Misschien het tedere begrijpen. Dichter bij Kunst, uitg. Davidsfonds/Literair, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, geïll. met kleurenreproducties, 285 × 230 mm, 184 blz., gebonden 1.980 Bfr. - Woord en beeld zijn van oudsher aan elkaar verwant. Vooral het gedicht leent zich ertoe die relatie bloot te leggen. In de poëzie is het beeld juist een van de meest dragende elementen. ‘Beeldspraak’: het woord alleen al heft de vermeende tegenstelling tussen beide kunstdisciplines op. Overigens zijn heel wat dichters ook schilders. Denk maar aan Breyten Breytenbach, en in het Nederlandse taalgebied aan figuren als Hugo Claus en Lucebert. Samen met zijn (ondertussen in Lissabon overleden) broer Maurits zorgde prof. Jos Smeyers voor een prestigieus boekwerk, waarin een tachtigtal topwerken uit de schilderkunst worden gerelateerd aan 120 gedichten. Het luik van de beeldende kunst biedt aan de hand van schitterend verzorgde reproducties een selectief overzicht van ruim vijf eeuwen Europese schilderkunst, van Jan van Eycks ‘Huwelijksportret van de Arnolfini's’ uit 1434 tot Marcel Boordthaers ‘Regency Spiegel’ uit 1973. Voor zijn keuze van de gedichten beperkte Jos Smeyers, die in zijn inleiding de historiek schetst van het beeldgedicht, zich tot de Nederlandstalige poëzie van de twintigste eeuw. Die keuze levert in een aantal gevallen boeiende confrontaties op, vooral wanneer verschillende gedichten bij één bepaald schilderij worden opgenomen. Bij het reeds geciteerde ‘Huwelijksportret van de Arnolfini's’ staan bijv. twee klassiek georiënteerde gedichten van Patrick Lateur naast de verzen die postmodernist Dirk van Bastelaere aan het doek wijdde. Interessant uiteraard voor de lezer die zo niet alleen de relatie tussen het beeld en de verzen zal pogen te doorgronden, maar daarnaast meteen de vergelijking tussen twee poëtica's zal maken. Over wie
uiteindelijk als dichter in deze uitgave een plaats verdiende, kan men van mening verschillen. De kwaliteit van de verzen loopt nogal uiteen. Duidelijk althans is dat precies die verzen die meer beogen dan de loutere beschrijving, het meest intrigeren. ‘Misschien het tedere begrijpen’ brengt letterlijk en figuurlijk ‘dichter bij kunst’.
JvH
| |
Beeldende kunst
Hans Devischer en Paul Huvenne
Rubens en Antwerpen, CD-rom Antwerpen, 1998, 1800 Bfr. Ook te verkrijgen in het Engels. - Op initiatief van de stad Antwerpen werd in december 1998 een nieuwe cd-rom voorgesteld met als centraal thema het Rubenshuis. De cd-rom loodst de luisteraar-lezer-kijker door het Rubenshuis in Antwerpen. Ofwel volg je een eigen parcours ofwel
bezoek je kamer na kamer van dit statige huis ofwel bewonder je de werken van Rubens zelf. De cd-rom bevat alle nieuwe technische snufjes: je kan inzomen op een werk, meer details opvragen, een evocatie beleven van de dagelijkse omgeving waarin Rubens leefde, zelf een museum samenstellen... De cd-rom biedt echter nog meer. Je kan er ook kennismaken met Antwerpen in de 17de eeuw én in de 20ste eeuw. Telkens ga je op zoek naar werken van Rubens en krijg je een uitvoerige uitleg erover. Een zoom-functie laat iedereen toe het schilderij met een loep te bekijken, een originele notitie te beluisteren en zowat 1200 hyperlinks geven aanvullende informatie. Audiovisuele rondleidingen, virtuele wandelingen en een overvloed aan tekstnotities en vergelijkend beeldmateriaal geven de ‘lezer’ de kans zelf op exploratie te gaan, zowel in de tijd van Rubens als vandaag de dag. Telkens krijg je mogelijkheden om te kiezen uit andere invalshoeken. Je leert Rubens kennen, zijn schilderijen en andere kunstwerken en natuurlijk ook Antwerpen. De cd-rom bevat ongeveer anderhalf uur audiovisuele commentaar verdeeld over vijf rondleidingen.
jlm
| |
Katlijne Van der Stighelen
Van Dyck, uitg. Lannoo, Kasteelstraat 97, 8700 Tielt, 1998, geïll. met kleuren- en zw.-w.-foto's, 285 × 255 mm, 141 blz., gebonden 1650 Bfr. - Op de vooravond van het Antoon-van-Dyckjaar verscheen een beknopte monografie over deze Vlaamse zeventiende-eeuwse kunstenaar. In een reeks, waarin al boeken over Jan van Eyck en Hieronymus Bosch werden uitgegeven, schreef Katlijne Van der Stighelen nu een werk over ‘Van Dyck’. Ongeveer een derde van het boek bestaat uit een chronologisch overzicht van het leven van deze schilder, geïllustreerd met zwart-wit foto's. Daarna koos de auteur een zestiental schilderijen van Van Dyck die ze telkens met een korte notitie besprak, maar die in kleur en met vele detailfoto's overvloedig werden afgebeeld. Deze selectie, waaronder een aantal minder bekende doeken, is mathematisch zo gekozen dat ze ons uit de vier grote periodes van deze meester telkens vier werken brengt. Het boek is een verzorgde handleiding voor diegenen die even willen kennismaken met deze Antwerps-Engelse schilder en zijn oeuvre.
jlm
| |
| |
| |
Christopher Brown & Hans Vlieghe
Antoon Van Dyck 1599-1641, uitg. Ludion, Muinkaai 42, 9000 Gent, 1999, geïll. met zw.-w.- en (hoofdzakelijk) kleurenfoto's, 315 × 250 mm, 359 blz., gebonden 1990 Bfr. - Een herdenkingsjaar van een kunstenaar is, terecht, steeds de aanleiding tot het schrijven van aanvullende artikels en boeken over die figuur. Met het Antoon van Dyckjaar in 1999 was dit uiteraard niet anders. Ook het tijdschrift Vlaanderen bracht hem enkele maanden geleden hulde met een themanummer over Vlaamse portretkunst. Een resem aan culturele manifestaties, vooral in de Scheldestad, onderstreepten de vierhonderdste geboorteverjaardag van deze schilder. In het vernieuwde Kon. Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen vond de grote jubileumtentoonstelling plaats. Daarbij hoorde natuurlijk een rijkelijk uitgegeven catalogus met erudiete bijdragen. Dit boek, dat door twee eminente kunsthistorici Christopher Brown en Hans Vlieghe werd samengesteld, vult ongetwijfeld de bestaande en toch vrij uitgebreide Van Dyckliteratuur aan. Op een chronologische manier behandelen achtereenvolgens Katlijne Van Der Stighelen, Piero Boccardo, Giovanni Mendola, Hans Vlieghe en Malcolm Rogers de kunstenaar en zijn oeuvre die hij op zijn verschillende verblijfplaatsen realiseerde. Daarna volgt de catalogus van de tentoongestelde doeken. Het geheel biedt voor de leek een voldoende overzicht van de kunstevolutie van deze grootmeester, behandelt heel wat voorname schilderijen en plaatst ze in het geheel van zijn oeuvre en van de zeventiende eeuw en bezorgt de wetenschapper nieuwe inzichten en gegevens. Dat het boek daarbij nog fraai oogt door de verzorgde vormgeving en de kleurenillustraties nemen we er maar al te graag bij.
jlm
| |
P. Cornet (red.)
Na en Naar Van Dyck. De romantische recuperatie in de 19de eeuw, Antwerpen, 1999, 300 × 245 mm, 336 blz., zw.-w.- en kleurenillustraties, gebonden. - In het kader van het Antoon van Dyckjaar (1999) liepen er terecht vooral in Antwerpen een reeks tentoonstellingen. In het Hessenhuis, de Nottebohmzaal van de stadsbibliotheek en het Volkskundemuseum werd onder titel ‘Na en Naar Van Dyck. De romantische recuperatie in de 19de eeuw’ eveneens een driedelige expositie opgesteld. Dit boek vormt er als het ware de catalogus van. Het is echter niet - zoals vandaag wel meer gebeurt - een catalogus in de echte zin van het woord. Dit betekent dat we er geen opsomming en beschrijving of bespreking krijgen van alle tentoongestelde stukken, wel enkele door een wetenschappelijk team van specialisten geschreven artikels over het desbetreffende onderwerp. Het boekwerk houdt dus ook na het aflopen van de tentoonstelling een bepaalde verkoopswaarde en is minder gebonden aan de eigenlijke culturele manifestatie zelf. Met deze telkens fraai opgestelde tentoonstellingen probeerden de initiatiefnemers vooral de impact van Van Dyck op de 19de-eeuwse kunstproductie en de cultuurbeleving aan te tonen. Met veel genoegen lazen we dan ook de verschillende bijdragen die ons meteen dikwijls een ander beeld bezorgden op de schilderkunst, de beeldhouwkunst én ook op de maatschappij van de 19de eeuw. Onze Vlaamse voorouders hadden blijkbaar een enorme achting voor de grote kunstenaars uit het verleden en lieten dat duidelijk zien in prenten, sculpturen, versieringen van de architectuur, feesten en optochten, schilderkunst, opschriften en dergelijke. Deze uitgave legt daar in elk geval getuigenis van af.
jlm
| |
Eric Duverger en Lori van Biervliet
Een eerste Nederlandstalige gids voor kunstminnaars in Brabant en Vlaanderen (1751-1753). Inleiding en tekst, uitg. Facultés universitaires Saint-Louis, Brussel, Studiecentrum 18de-eeuwse Zuidnederlandse Letterkunde, Cahier nr. 17, 1998, 86 blz., 350 Bfr. - De Brugse stadsbibliotheek bewaart een merkwaardig handschrift dat als een eerste Nederlandstalige gids voor kunstliefhebbers kan doorgaan. Daarvan werd recent door Eric Duverger en Lori van Biervliet een tekstuitgave gebracht. Zij schreven uiteraard ook de inleiding. Wie de tekst zelf schreef, bleef onbekend. De gids dateert uit de periode 1751 en behandelt verscheidene steden uit het huidige Vlaanderen. Kunstwerken uit abdijen, kloosters, kerken en andere instellingen worden erin vermeld. De anonieme auteur heeft vooral aandacht voor schilderijen uit de 17de eeuw, maar ook sculpturen en werken uit andere periodes komen er aan bod. De uitgave, met een index, is nuttig, geeft een beeld van het kunstpatrimonium en van de interesse ervoor omstreeks het midden van de 18de eeuw.
jlm
| |
Thomas Forrest Kelly (red.)
La Cathédrale de Bénévent, uitg. Ludion, Gent/Flamarion, Parijs, 1999, verspreid door Uitgeverijen Singel 262, Schuttershofstraat 9, 2000 Antwerpen, reeks ‘Esthétiques et Rituels des Cathédrales d'Europe’, geïll. met zw.-w.- en kleurenfoto's, 315 × 245 mm, 238 blz., gebonden 1500 Bfr. - Wat meer naar het zuiden van Italië ligt de stad Benevento, niet zo ver van het bekendere Napels. Over de kathedraal van Benevento werd onderhavige uitgave gepubliceerd. Het is in feite een totaalboek. Dit betekent dat niet alleen de geschiedenis, de architectuur en het kunstpatrimonium van deze kerk worden behandeld, maar dat de samensteller, Thomas Forrest Kelly, professor aan de universiteit van Harvard, ook andere en niet altijd onbelangrijke aspecten aan bod liet komen in een cultuurhistorisch geheel. In deze verzamelband wordt namelijk ook uitvoerig aandacht besteed aan het liturgische aspect in al zijn facetten. We denken hierbij aan een hoofdstuk over de muziek die in deze kathedraal werd uitgevoerd, aan één over de liturgische ceremonieën en de relatie met het sociale en politieke kader, aan één over de bibliotheek (met rijk verluchte handschriften, waarvan verscheidene bladzijden ervan in kleur werden afgedrukt) van het kapittel en van de aartsbisschop die ongetwijfeld een voorname rol vervulde in het religieuze leven aan deze kerk, aan één over de relatie met de gelovigen en specifiek met de pelgrims die op weg waren naar het Heilig Land... Telkens werd daarvoor (uiteraard) een beroep gedaan op bevoegde auteurs. Zo'n totaalconcept kadert in het geheel van uitgaven waarin deze studie verscheen. Het geheel biedt zeker eens een andere kijk op een stenen gebouw waarin het innerlijk leven - althans vanuit bepaalde zijden bekeken - uiteindelijk voornamer was dan de uiterlijke ruimte. Het boek doet ons mijmeren dat ook over onze Vlaamse
kerken wel eens zo iets zou mogen verschijnen, wetende dat sommige van onze bedehuizen zeker op liturgisch en muzikaal gebied eveneens geen onbelangrijke rol speelden.
jlm
| |
Raphaël De Smedt
De aura van Lucas Faydherbe (1617-1697). Een bibliografisch onderzoek, uitg. Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, 2800 Mechelen (PCR 000-0507338-28), 240 × 160 mm, 144 blz., genaaid 400 Bfr. (+ 100 Bfr portokosten). - In 1997 vond in het Stedelijk Museum Hof van Busleyden in Mechelen een tentoonstelling plaats over ‘Lucas Faydherbe 1617-1697. Mechels beeldhouwer en architect’. Het was toen inderdaad driehonderd jaar geleden dat deze Vlaamse kunstenaar overleed. De lijvige en fraai uitgegeven catalogus kreeg nu een aanvulling in de vorm van een zo volledig mogelijke bibliografie over deze beeldhouwer-architect. De auteur, Raphaël De Smedt, deelde die in twee groepen in: bijzondere literatuur (over de kunstenaar) en algemene literatuur. Ieder deel is dan verder onderverdeeld in subgroepen (boeken, artikels, tentoonstellingscatalogi, encyclopedische notities, veilingscatalogi) en vervolgens chronologisch opgebouwd. Nuttig zijn zeker het auteurs-, personen- en zaakregister. Een dergelijke uitgave is uiteraard nuttig voor allen die werken rond de figuur van Lucas Faydherbe, maar ook voor diegenen die algemener de Vlaamse beeldhouwkunst en bouwkunst bestuderen.
jlm
| |
Norbert Hostyn
Ensor. De verzameling van het Museum voor Schone Kunsten Oostende, uitg. Ludion/Gent, 1999, verspreid door Uitg. Singel 262, Schuttershofstraat 9, 2000 Antwerpen, geïll. met zw.-w.- en kleurenreproducties, 280 × 245 mm, 207 blz., 1199 Bfr. - Het Oostendse Stedelijk Museum bezit een groot aantal kunstwerken van James Ensor (1860-1949). Vijftig jaar na zijn dood wordt de meester met diverse festiviteiten en prestaties herdacht in en buiten zijn geboortestad. Deze publicatie van het volledige stedelijke Ensorbezit past eveneens in deze huldiging. Het fraai en voortreffelijk uitgevoerde boek bevat een biografie van Ensor van de hand van conservator Norbert Hostyn. De academiejaren van Ensor in Oostende en Brussel worden beschreven, zijn beginjaren als kunstenaar, zijn succes, de thema's van zijn schilderijen en etsen, de beide Wereldoorlogen tijdens dewelke Ensor Oostende nooit heeft verlaten. De hoofdmoot van het boek, eveneens van de hand van de conservator, wordt ingenomen door de reproductie en de wetenschappelijke beschrijving van de 23 olieverfschilderijen, het honderdtal tekeningen in zwart-wit en kleurpotlood, de talrijke etsen, een techniek waarin Ensor heeft uitgemunt en ten slotte de litho's en aanverwante druktechnieken en enkele varia en curiosa die eveneens tot dit bezit behoren. Bij elk kunstwerk werd een begeleidende notitie geschreven over de locatie, het tijdstip van ontstaan. Bij de reeds bestaande boeken over Ensor sluit deze catalogus van de verzameling bijzonder goed aan. Op meer dan een plaats brengt deze nieuwe uitgave aanvulling en verduidelijking, in het bijzonder dan over het teken- en grafisch werk.
fb
| |
Konrad Onasch & Annemarie Schnieper
Iconen. Fascinatie & Werkelijkheid, uitg. Lannoo/Tielt en Kok/Kampen, 1999(2), vertaald uit het Duits door Pieter Janssens, geïll. met kleurenreproducties, 335 × 225 mm, 300 blz., gebonden 1295 Bfr. - Konrad Onasch (o1916), em. prof. aan de M. Luther-Univ. in Halle Witenberg, is - behalve omwille van zijn studie over Dostojevski - ook vermaard geworden door zijn werk over de iconen en dit boek is intussen een internationale bestseller gebleken. Wellicht omdat iconen op heel veel mensen een sterke indruk maken, maar zeker omwille van de kwaliteiten van dit boek, dat eigenlijk kan omschreven worden als een ‘handleiding voor liefhebber én kenner van de iconenkunst’. Hij schetst niet alleen de ontstaansgeschiedenis van de iconenkunst in Byzantium in de 6de eeuw als een synthese van het klassieke schoonheidsideaal en de christelijke geloofsvisie, maar ook de evolutie ervan gedurende de daarop volgende eeuwen in geheel Oost-Europa. Hij wijst daarbij op de typische eigenheden van de diverse Oost-Europese centra, geeft informatie over de symboliek die achter de iconenkunst schuilgaat, bespreekt de esthetische kwaliteiten van deze schilderkunst en staat stil bij de gebruikte materialen en technieken. Het boek biedt verder heel wat praktische informatie i.v.m. de datering van iconen, de restauratietechnieken en de betekenis van de iconen in de kunsthandel. De honderden prachtige afbeeldingen vormen een schat op zich en daar ze meestal voorzien zijn van een uitgebreide legende staven ze overtuigend het betoog van de auteurs. Het boek lijkt me dan ook een ‘must’ voor wie verslingerd is op iconen en voor de anderen is het een boeiende en wellicht een beklijvende kennismaking.
rd
| |
Charles De Mooij & Aart Vos (redactie)
's-Hertogenbosch binnenkamers. Aspecten van stedelijke woon- en leefculturen 1650-1850, uitg. Waanders, Zwolle, 1999, 280 × 230 mm, 112 blz., 85 zw.-w.- en kleurenillustraties, 700 Bfr. - In de nieuwe vleugel van het Noordbrabants Museum in 's-Hertogenbosch werden de laatste jaren al geregeld meer dan interessante tentoonstellingen ge- | |
| |
houden. Midden 1999 liep er een expositie over de stedelijke wooncultuur tussen 1580 en 1830 in 's-Hertogenbosch. Traditioneel was de opstelling zeer keurig verzorgd en kregen we inderdaad aan de hand van decors met authentieke objecten een beeld van de evolutie van de woon- en slaapkamer tijdens de zeventiende en achttiende eeuw, hoofdzakelijk in deze Brabantse stad. Als inspiratie gebruikten de samenstellers hoofdzakelijk boedellijsten, die soms heel gedetailleerd kamer na kamer beschreven. Zo kregen we een beeld achter de gevels. De afwerking van de interieurs werd zo nauwkeurig mogelijk gereconstrueerd. De huiselijke sfeer was er zo te proeven. En wat meer is, het geheel bood meer dan een schets van het leven in 's-Hertogenbosch alleen, maar meteen
‘Portret van Josina Copes-Schade van Westrum met vijf van haar kinderen’ door Theodoor van Thulden, uit 1651. Zij bezat een huis met zo'n 28 rijk ingerichte vertrekken. In de catalogus wordt in een uitvoerig artikel aandacht aan deze woning besteed. ('s-Hertogenbosch, Noordbrabants Museum)
ook een kijk in de huizen van een willekeurige stad in Brabant.
Bij deze tentoonstelling hoorde eveneens een fraai uitgegeven leesboek. Hierbij werd aandacht besteed aan de eet- en drinkgewoonten, aan de kledij, aan de inrichting van de woningen, aan gebruiksvoorwerpen, aan ontspanning en spel... In het boek werd ook een artikel over de architectuur van het woonhuis opgenomen, wat in de tentoonstelling moeilijk aan bod kon komen. Voor wie de tentoonstelling niet heeft bezocht, is dit boek zeker een aanrader.
jlm
| |
Willemijn van de Walle-van Hulsen
Paul Rink, een bevlogen Brabantse Tachtiger, uitg. Noordbrabants Museum, Verwersstraat 41, Den Bosch, 1999, 16 blz. - Deze kleine, maar fraai uitgegeven catalogus verscheen naar aanleiding van de tentoonstelling van het werk van kunstschilder Paul Rink (1861-1903) in dit museum. Rink is een vergeten Brabantse kunstenaar die bovendien maar 42 jaar geworden is. Maar hij liet wel een groot oeuvre na. Hij werd opgeleid aan de Haagse academie, waar hij o.m. Marius Bauer en George Breitner leerde kennen en aan de Academie van Antwerpen, waar tegelijk ook Vincent van Gogh studeerde. In 1887 won Rink de prestigieuze Prijs van Rome, waarop hij naar Italië, later nog naar Spanje en Noord-Afrika reisde. Deze kunstenaar staat vooral bekend om zijn portretten, landschappen, stadsgezichten en het weergeven van bijzondere evenementen. Hij schilderde in een impressionistische stijl, maar wel met een zeer gevoelig en warm koloriet. Van hem zijn ook enkele symbolistische schilderijen bekend. Een citaat uit een van zijn brieven: ‘Want kunstenaar zijn, geld of geen geld, is gezonde kalmte in observatie, en hartstochtelijk weergeven van zijn indrukken in het haastig afloopende leven’.
fb
| |
Ingrid De Meûter, Martine Vanwelden e.a.
Oudenaardse Wandtapijten van de 16de tot de 18de eeuw, uitg. Lannoo-Tielt, 1999, geïll. met z.w.- en (hoofdzakelijk) kleurenfoto's, 295 × 255 mm, 319 blz., gebonden 1980 Bfr. - Tot begin oktober 1999 liep op enkele plaatsen in Oudenaarde (stadhuis, Sint-Walburgakerk en huis De Lalaing) de tentoonstelling ‘Meer dan groen’ die een overzicht bracht van de wandtapijtproductie in deze Oost-Vlaamse stad tussen de zestiende en achttiende eeuw. Zo'n 95 exemplaren uit binnen- en buitenland werden er geëxposeerd. Bij die gelegenheid verscheen ook een fraai uitgegeven standaardwerk over de Oudenaardse wandtapijten in die periode. Het boek is meer dan een catalogus en vult de rijke bibliografie over dit thema ruimschoots aan. Van een echte catalogus met een opsomming van de tentoongestelde stukken is er eigenlijk geen sprake, wel van een aantal rijk gestoffeerde bijdragen die het onderwerp uitvoerig behandelen. In die zin is de uitgave ook na deze grote culturele manifestatie een blijvende studie. De auteurs Ingrid de Meûter en Martine Vanwelden, die de tentoonstelling wetenschappelijk begeleiden, stelden samen met Luc Dhondt, Françoise Vandevijvere en Jan Wouters het boek samen. Na een historische schets (door Luc Dhondt) bezorgt Martine Vanwelden ons een uitgebreid overzicht van de geschiedenis van de Oudenaardse wandtapijtkunst onder de titel ‘Groei, bloei en teloorgang van de wandtapijtennijverheid in Oudenaarde’. Na dit basisartikel behandelen de andere auteurs o.a. de merktekens, de iconografie, de restauratie, de kleuren. In zo'n uitgave hoort terecht ook een rijk gamma aan (kwaliteitsvolle) kleurenillustraties, waardoor het werk eveneens een aangenaam kijkboek wordt, en een uitgebreid bronnenapparaat. Toch betreuren we het ontbreken van een index.
jlm
| |
Albert van Wiemeersch
Mijn omgang met kunst, uitg. in eigen beheer, Langeweide 2, 9820 Schelderode-Merelbeke (Prk. 000-0089921-02), 1999, 240 × 170 mm, 88 blz., genaaid 550 Bfr. - De auteur was meer dan dertig jaar galeriehouder van Kunstforum in Schelderode. Hij heeft zijn rijke ervaring neergeschreven in een kostbaar boek. Zijn memoires zijn onderverdeeld in vragen die hij aan zichzelf en zijn lezers stelt. Dit vraaggesprek schetst het beeld van een hartstochtelijk kunstliefhebber die van in het begin van zijn loopbaan een aantal vaste principes heeft gehuldigd. Hij kende altijd zijn beperking en legde zelf enkele grenzen aan zijn mogelijkheden. Hij had een zwak voor het expressionisme in al zijn vormen, niet minder voor de lyrische abstractie en vooral voor Cobra. Hij verdedigt zijn standpunten, maar anderzijds blijkt ‘hij geen hoge dunk te hebben van vaste beoordelingscriteria, omdat die er bijna niet zijn’. Maar hij gelooft dan weer wel dat deze voorkeur voor kleurige en dynamische werken in figuratie en abstractie de vitaliteit in zijn expositieruimte aanzienlijk heeft verhoogd.
Zijn boek is ingedeeld in een vijftigtal korte hoofdstukken over evenveel vragen. Veel voorkomende zoals ‘wat is kunst?’ of ‘Blijft kunst elitair?’ maar ook talrijke pittige problemen. De auteur gaat ze niet uit de weg, beschrijft zijn omgang met kunstenaars, van wie er echte vrienden zijn geworden, noteert in het voorbijgaan hoeveel hij aan een tentoonstelling verdiende. En hij heeft en verdedigt ook een eigen opvatting over: wie koopt kunst? Kunst en Kitsch? Kunst en erotiek? Wat met veilingen? Wat met kunstbeurzen?
Naast de talrijke individuele, collectieve of thematische tentoonstellingen in Kunstforum (de indrukwekkende lijst is in het boek opgenomen) heeft Van Wiemeersch tevens een hele serie publicaties uitgebracht, die de naam Kunstforum al even gunstig hebben beïnvloed. Het begon met de tijdschriften ‘Kijk’ (architectuur, interieur, design) en ‘Kunstecho's’ (specifiek over beeldende kunsten). In 1973 gaf hij het standaardwerk ‘Contemporary Painters and Sculptors in Belgium’ uit. Daarna volgden Lexicons over moderne Beeldende Kunsten en twee reeksen ‘Kunstpockets’, tweemaal 28 goed geïllustreerde monografieën over kunstenaars uit Vlaanderen en Nederland. Ten slotte werd ook ‘Kabinet’ uitgegeven, een collectie eigentijdse grafiek in beperkte oplage. Het was een goed idee om dit boek uit te geven. Schelderode werd hierdoor een naam in het Vlaamse culturele landschap. De open vraagstelling en de even verhelderende antwoorden over deze ‘omgang met kunst’ maken van dit boek een must voor al wie de beeldende kunst in dit land volgt. De cultuurredacties van alle media kunnen er beslist hun voordeel mee doen. Albert van Wiemeersch’ boek betekent in de ontwikkeling van het kunstleven een rustpunt, een moment van bezinning waarvan alle lezers mogen profiteren.
fb
| |
Thera Coppens
Antonius Mor, hofschilder van Karel V, uitg. De Prom, Baarn, 1999, verdeeld door Verkoopmaatschappij Bosch & Keuning, Vrijheidstraat 33, 2000 Antwerpen, zw.-w.- en kleurenillustraties, 240 × 165 mm, 271 blz., gebonden f 49,50 - Dat een feestjaar, zoals dit van keizer Karel, aangegrepen wordt om een reeks van publicaties rond de gevierde uit te geven, mag ons geenszins verwonderen. Tussen die vele boeken en artikels verscheen van Thera Coppens ook een werk over Antonius Mor, die een tijdje als hofschilder van Karel V werkzaam was. Antonius Mor werd tussen 1517 en 1519 aan de Utrechtse Oudegracht als zoon van een onaanzienlijke ‘wollewever’ geboren. Dertig jaar later verwierf hij faam als portretschilder aan het Brusselse hof van de toenmalige keizer. Onder invloed van de Italianen, zeker van grootmeester Titiaan, schilderde hij vooral portretten van de groten der aarde: Antoine Perrenot de Granvelle, de hertog van Alva, prins Willem van Oranje, kroonprins Filips van Spanje, Christina van Denemarken, portretten van de leden van het Jeruzalembroederschap, Johanna van Oostenrijk, Joao van Portugal, Maria van Portugal, Isabella van Braganza... In dit boek maken we met al die werken én figuren kennis. Deze uitgave is inderdaad meer dan een loutere biografie van de kunstenaar, want de auteur wandelt met ons door de tijd. We leren Utrecht kennen, gaan samen met de keizer op bezoek in Augsburg en Brussel, vernemen meer over het protestantisme, over de manier van regeren van de keizer, over de Blijde Intreden... Het is een spannend verhaal opgehangen aan de gevulde loopbaan van een belangrijk schilder uit de zestiende eeuw.
jlm
| |
Bodo Brinkmann
Die flämische Buchmalerei am Ende des Burgunderreiches. Der Meister des Dresdener Gebetbuchs und die Miniaturisten seiner Zeit, uitg. Brepols nv, Steenweg op Tielen 68, 2100 Turnhout, twee banden: Tafelband, 367 zw.-w.- en kleurenillustraties, 305 × 220 mm, gebonden; Textband, zw.-w.-illustr., 305 × 220 mm, 441 blz., gebonden 5.900 Bfr. (voor de twee delen samen) - De studie van de Vlaamse miniatuurkunst blijft, gelukkig, nog steeds heel wat mensen boeien. Met dit monumentale tweedelige boek brengt Bodo Brinkmann een grondige synthese én aanvulling over deze kunsttak hoofdzakelijk in de tweede helft van de vijftiende eeuw. De auteur behandelt op een uitvoerige manier een reeks belangrijke handschriften en centra. Naast Doornik en Amiens wordt vooral aandacht besteed aan Brugge. Het is de tijd van Gerard David en van een hele reeks van (anonieme) miniaturisten die in die periode in de Bourgondische lievelingsstad werkzaam waren. Ze vervaardigden allerlei gebedenboeken voor rijke meestal adellijke patriciërs en kloosters. Een gamma van bekende en minder bekende families omen zo aan bod. Met een uitgebreide grondigheid brengt de schrijver meer dan een overzicht van deze bloeiperiode voor de productie van handschriften en vroege drukken. Speciale aandacht besteedt hij aan de kunstenaar Simon Marmion die naast miniaturen ook schilderijen vervaardigde. Met een diepgaande kennis weet Brinkmann, die trouwens niet aan zijn proefstuk toe is, ons een beeld op te roepen van de minia- | |
| |
tuurkunst in die periode. De beschrijving en studie van ieder handschrift wordt aangevuld met een kwaliteitsvolle afdruk (in kleur of in zwartwit) van afbeeldingen in het tweede deel. Ook over de druk zelf kunnen we ons enkel lovend uitlaten. De wetenschappelijke uitgave is verzorgd en oogt mooi, wat niet altijd van zulke boeken kan worden gezegd.
jlm
| |
Rutger Tijs
Renaissance- en barokarchitectuur in België, uitg. Lannoo, Kasteelstraat 97, 8700 Tielt, 1999, reeks ‘Architectuur in België’, kleurenillustr., 330 × 250 mm, 224 blz., gebonden 2950 Bfr. - In het kader van een hele reeks fraai uitgegeven boeken over architectuur in België verscheen eind 1999 een werk over de Renaissance en de Barok. Het is een reeks wat o.m. betekent dat het grote formaat, de lay-out en het totale concept van de vorige uitgaven over gotiek, over achttiende-eeuwse en negentiende-eeuwse architectuur, over hedendaagse bouwkunst werd aangehouden, wat niet verkeerd is. Ongetwijfeld zullen spoedig nog andere stijlen aan bod komen. Zoals de titel laat vermoeden brengt dr. Rutger Tijs, die verbonden is aan het departement ruimtelijke ordening van de stad Antwerpen, ons een overzichtsevolutie van de Renaissancebouwkunst naar de volle en classicerende Barok in België. Interessant is hierbij zeker dat de auteur ons niet alleen laat genieten van overbekende gebouwen, maar ons ook meeneemt naar ontoegankelijke en aldus minder bekende plaatsen. Tevens valt de afwisseling tussen kerkelijke en profane architectuur op. Deze stijlen bespreekt de schrijver verder ook aan de hand van schilderijen, want tijdens de Renaissance en de vroege Barok waren werken met voorstellingen van perfecte architectonische stadsgezichten en interieurs zeker in de smaak. Ook de beeldhouwkunst en de vergelijking ermee komt geregeld aan bod. Zeker in de baroktijd zijn beide soms moeilijk van elkaar te onderscheiden. En waar nodig krijgen we ook les in meubelkunst, keramiek en tekenen. Spijtig dat bepaalde architecten slechts minimaal worden besproken en dat er weinig aandacht is voor het modulaire systeem dat bepaalde bouwmeesters gretig hanteerden. Een uitgebreide bibliografie en noodzakelijke index sluiten dit standaardwerk af.
jlm
| |
Vlaamse discotheek
Marc Matthys
Symphonic Jazz Music, BRTN Filharmonisch Orkest o.l.v. Fernand Terby, Big Band Sound o.l.v. Freddy Couché, jazzcombo en verschillende solisten; In Flanders' Fields vol. 8; Phaedra 92008; DDD; uitg. vzw Klassieke Concerten, Donkerstraat 51, 9120 Beveren. - Symfonische jazz is een muziekvorm die ontstond in de jaren '50 en sedertdien in eerder beperkte mate wordt beoefend. Hij biedt een combinatie van wat in de benaming vervat ligt: een volledig uitgeschreven partituur voor symfonisch orkest (of big band) met geïmproviseerde passages voor klein ensemble en/of solisten. De grotere composities van pianist-componist Marc Matthys kunnen tot de ‘fusion’ gerekend worden: een samensmelten van diverse stijlen als klassiek, jazz en pop. De drie op deze cd uitgebrachte werken (Contrasts, Three Movements for jazztrio and big band en Four Impressions) werden alle geschreven i.o.v. Radio 1 en werden al in 1990 (live) opgenomen door Radio 2. Het eerste stuk - de titel Contrasts spreekt voor zich - lijkt model te kunnen staan voor het werk van Marc Matthys: voortdurende afwisseling van ritmisch swingende, meeslepende passages en fragmenten met een broze, verstilde sfeer; orkestrale kleurcontrasten en dialogen van solist(en) met het orkest; tegenstellingen tussen Latijns klinkende melodieën en barok geïnspireerde frasen. Een uitermate boeiend geheel. Mooi uitgevoerd, al moet men er af en toe wel de kleine onvolkomenheden van een live-uitvoering bijnemen. Zeer degelijk solistisch werk.
jvh
| |
Geert Van der Straeten
Oratorium Rwanda (opus 13), uitg. v.z.w. Africa, Langestraat 89, 3271 Averbode (rek. nr. 833-4361399-52 met vermelding van ‘CD Rwanda’), gespeeld/gezongen door Zeffiretti, Alta Voce o.l.v. Paul Dinneweth, Signum 98007/8, dubbele cd, DDD, informatief inlegblaadje, 900 Bfr. (+ 70 Bfr port). - Op teksten van Ivan Godfroid en Christina Guirlande schreef componist Geert Van der Straeten (o1962) twee cantates (Omgewoelde aarde en Land van duizend heuvelen) die samen het Oratorium Rwanda (opus 13) vormen. De opname die ervan gemaakt is, is vrij uniek: het betreft een live-opname van de creatie van het werk op 17/10/1997 in de St.-Walburgakerk in Brugge. Muzikale en audiotechnische perfectie mag men dus zeker niet verwachten, maar de intensiteit, de bezieling van die eerste uitvoering maken dat ruimschoots goed. Na een ‘ouverture’ waarin het dagelijkse leven in Rwanda wordt geschetst en waarin de componist plaatselijke toonsystemen en volksmuziek verwerkt, volgt een aangrijpende verklanking (geladen, agressief) van het drama dat zich in Rwanda afspeelde, afgesloten met een qua expressie meer introverte passage van verwerking van het trauma. De tweede cantate is veel milder, lyrischer en biedt hoopvol perspectief op het herstel van Rwanda, ‘het aards paradijs’. De toonzetting van het geheel (voor recitante, soli, gemengd koor en orkest) is zeer gevarieerd, maakt gebruik van alle verworvenheden van de hedendaagse muziek, maar is steeds bevattelijk en wil in eerste instantie de geëngageerde uitdrukking zijn van de tekst. Daarom is het jammer dat geen tekstboekje is bijgevoegd: de soli zijn vaak, het koor altijd onverstaanbaar. Wie de tekst niet kent, mist veel.
jvh
| |
Palmyre Buyst & Jane Vignery
Sonates, Paul Klinck, viool, Luk Vaes, piano, uitg. PKP produkties, Keizervest 24, 9000 Gent, PKP 010, opname 1997, met informatief en geïllustreerd inlegboekje (16 blz., N-F-E). - Twee dames uit Gent; twee talentvolle musici (de eerste pianiste, de tweede violiste), twee uitstekende pedagogen (allebei lerares aan het Conservatorium van Gent) en twee bescheiden componisten; slechts in uiterst beperkte kring bekend; geen rol van betekenis spelend in de Belgische muziekgeschiedenis: Palmyre Buyst (1875-1957) en Jane Vignery (1913-1974), moeder en dochter. Aan Paul Klinck komt de verdienste toe werk van hen onder het stof vandaan te hebben gehaald en er, samen met Luk Vaes, meteen een overtuigende, meeslepende opname van te hebben gemaakt. Noem dit gerust een ontdekking (één van de talloze die er in Vlaanderen nog te doen zijn!). De driedelige Sonate in G voor viool en piano van Palmyre Buyst is een stralend, gloedvol, lyrisch, laat-romantisch werk gelardeerd met kleurrijke harmonieën. Viool en piano worden als twee evenwaardige partners behandeld. Dit geldt ook voor de vierdelige Sonate voor viool en piano, op. 8 van Jane Vignery. Een veel dramatischer compositie; donkerder van kleur. Bijzonder indrukwekkend is de vrij statisch voortschrijdende melodie van het tweede deel! Jane Vignery volgde zeker de heersende trends van haar tijd niet, maar probeerde aan elk thema ‘gloed, leven en waarheid te schenken’ (uit een brief aan Corneel Mertens, februari 1945). In deze compositie is ze daar zeker in geslaagd.
jvh
| |
Boudewijn Buckinx
Etudes Sherlock Holmes, Paul Klinck, viool, uitg. PKP produkties, Keizervest 24, 9000 Gent, PKP 009, opname 1997, met informatief geïllustreerd inlegboekje (8 blz., eentalig Engels). - ‘Sherlock Holmes hield veel van muziek... Over wat hij zelf speelde hebben we evenwel geen enkele zekerheid,’ zo lezen we in het begeleidend cdboekje. Zelfs de meest gerenommeerde musicologen weten zich geen raad met dit prangende vraagstuk. Geen nood, want componist Boudewijn Buckinx toog als een meester-detective aan het werk en reconstrueerde een en ander. Het resultaat mag gehoord worden: vierentwintig Etudes - voorwaar geen studies voor doetjes! - miniatuurtjes (duurtijd variërend van 23″ tot 2′41″) als een lexicon van wat een musicus in zijn leven zoal kan spelen. Intieme romance, ironie, betovering, technische bravoure, heroïek, dans, lief en leed... deze muziek is ‘uit het leven gegrepen’. Je hoort hier flarden uit grote romantische concerti, uit jazz, dans- en lichte muziek; volksliedachtige deuntjes; om het hoekje klinken Bachs partita's mee... en dat alles in zéér gecondenseerde vorm. Niet onterecht noemt Yves Knockaert Buckinx ‘één van de grootste zap-componisten’ (zie Vlaanderen nr. 272, p. 181). Voor de uitvoerder is het een ware uitdaging om telkens weer in minder dan geen tijd de juiste subtiele ‘toets’ te treffen. Onder de vingers en de strijkstok van Paul Klinck klinkt het als een makkie. Een cd heeft wat dat betreft natuurlijk onnoemelijke voordelen. Een live-uitvoering moet beslist geen sinecure zijn.
jvh
| |
Johann Philipp Kirnberger
Sonaten voor fluit, uitg. Davidsfonds/Eufoda, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 1998, CD 1264, DDD, Frank Theuns, traverso, Ewald Demeyere, klavecimbel, Richte van der Meer, barokcello, met geïll. infoboekje (N-E-F), 16 pp. - Al bevat deze cd natuurlijk enkele fluitsonates, toch zegt de titel niet alles. De sonates worden immers afgewisseld met twee trio's en enkele korte stukken voor clavecimbel solo. Toen fluitist Frank Theuns een studie maakte van het Berlijnse muziekleven in de tweede helft van de 18de eeuw, stootte hij op deze nauwelijks gekende maar prachtige (en virtuoze) fluitsonates. Door de mooie fraseringen, de glasheldere articulatie, de afwisselend dartele, frisse en heel expressieve vertolking, belooft deze opname ook voor de luisteraar een boeiende ontdekking te worden. Kirnberger (1721-1783), leerling van Bach, was één van de belangrijkste muziektheoretici van zijn tijd, maar liet zich ook als componist niet onbetuigd. Zijn stijl wordt enerzijds gekenmerkt door een grote voorliefde voor het ‘oude’ contrapunt, maar vertoont anderzijds een merkwaardige mengeling van het galante en grillige rococo met expressieve (smachtend chromatische) elementen van de Sturm und Drang. Nogmaals: een ontdekking.
jvh
| |
Johannes Le Febure
Motetten, Currende o.l.v. Erik Van Nevel; Eufoda 1273; DDD; tekstboekje N-E-F, 21 p.; uitg. Davidsfonds-Eufoda, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven. - Over het leven van de (met grote waarschijnlijkheid Vlaamse) polyfonist Johannes Le Febure (?-1609/1612) is het laatste woord lang nog niet gezegd. Wel werkte hij met zekerheid voor kardinaal Andreas van Oostenrijk en nadien aan het hof van de aartsbisschop van Mainz. Het merendeel van zijn composities - hij schreef zowel religieuze als profane muziek - is in druk overgeleverd. Uit zijn belangrijkste bundel, Fasciculus Sacrarum Cantionum pro praecipuis totius anni festivitatibus (een verzameling van 40 motetten voor zes, zeven, acht of twaalf stemmen) selecteerde Erik Van Nevel zeventien motetten. Het is meteen een wereldprimeur: nooit eerder werd werk van Le Febure op cd uitgebracht. Onbegrijpelijk eigenlijk, want dit is steengoede muziek die beslist kan concurreren met het werk van illustere tijdgenoten als Lassus en Willaert: duidelijk gestructureerd; perfecte beheersing van de polyfonie, levendige ritmiek en sterk gevoel voor een volle sonoriteit. De kwalitatief hoogstaande uitvoering door Currende kan alleen maar laten verhopen dat de muziek van Le Febure snel in moderne transcripties beschikbaar zou komen, zodat ze op grotere schaal uitgevoerd kan worden. Want dat verdient ze zonder de minste twijfel.
jvh
| |
Jan Dismas Zelenka
Prague 1723, Il Fondamento - Paul Dombrecht, Vanguard Classics 99724, Passacaille Collection, 1998, Passacaille vzw, Bapaumestraat 1, 8000 Brugge, DDD, met informatieboekje (E-F-D-N), 20 blz. - In nauwelijks 9 jaar tijd bouwde Il Fondamento o.l.v. Paul Dombrecht een internationale
| |
| |
reputatie op met minder gekend repertoire uit de 17de en 18de eeuw. Een constante in de programmatie van het ensemble is o.m. de muziek van Bohemer Jan Dismas Zelenka (1679-1745). Destijds een algemeen gerespecteerd musicus, na zijn dood de vergetelheid ingesukkeld, blijft hij tot vandaag een vrij mysterieus figuur over wie nog weinig met zekerheid geweten is. De vier composities op deze cd werden alle geschreven in 1723, waarschijnlijk n.a.v. de feestelijkheden van de kroning van Karel VI tot koning van Bohemen. Feestelijke muziek is het alleszins. Maar onmiskenbaar ook Zelenka: ongewone harmonische wendingen (waar je zelfs letterlijk van opschrikt), extreme tessituren, chromatiek, ongewoon veel dynamische aanwijzingen in de partituur, ritmische complexiteit en zeer virtuoze solopartijen. Door een grote zin voor ieder detail, door scherpe contrastwerking en grote expressiviteit boeit de interpretatie van Il Fondamento van de eerste tot de laatste noot. Beslist aanbevolen!
jvh
| |
Petrus Phalesius
Premier Livre de Danseries. Peter Van Heyghen. Vanguard Classics 99725, Passacaille Collection, 1998, Passacaille vzw, Bapaumestraat 1, 8000 Brugge, DDD, met informatieboekje (E-F-D-N), 20 blz. - Samen met Antwerpen was Leuven in de 16de eeuw, dank zij de activiteiten van de familie Phalesius, het belangrijkste muziekuitgeverscentrum in de Zuidelijke Nederlanden. De productie van Petrus I (ca. 1510-ca. 1576) was voor die tijd ronduit indrukwekkend: in een tijdspanne van 33 jaar rolden 189 totnogtoe bekend- en bewaardgebleven muziekdrukken van zijn persen. Het Premier Livre de danseries verscheen in 1571. Uit die bundel werden voor deze opname zoveel mogelijk representatieve dansen geselecteerd, gegroepeerd in ononderbroken reeksen van gelijknamige dansen met zo min mogelijk herhalingen om zodoende meer nummers te kunnen opnemen. Het geheel wordt zeer lichtvoetig gespeeld, als echte dansmuziek (en dus niet als louter kamermuziek) en is gevarieerd ‘georkestreerd’. Enkele allemandes worden op klavecimbel solo gespeeld. In de andere dansen wisselen een strijkersensemble, een blazersgroep en een gemengde bezetting elkaar geregeld af. Die afwisseling klinkt in de non-stop aaneengeschakelde dansreeksen soms wat bruusk. Enkele seconden pauze hadden best gemogen. Bovendien zijn er soms minieme verschillen in stemming tussen 2 elkaar opvolgende ensembles waardoor het onvermijdelijke knip- en plakwerk van de montage te duidelijk hoorbaar is geworden.
jvh
| |
Felix Mendelssohn Bartholdy
Trio op. 66 in C minor / Trio op. 49 in D minor, uitg. Koch Benelux, Bredaseweg 108a, 4902 NS Oosterhout, 1998, DIC920588 L07 (CD03), Fortepiano Trio Florestan, DDD, informatieboekje (E-D-F), 12 blz. - Je merkt het al meteen bij het ter hand nemen van het doosje: in deze trio's draait het allemaal rond de piano: ‘On period instruments (Piano ERARD Paris 1840)’, zo staat het vooraan op het boekje. Niets over viool en cello. Ook binnenin het boekje krijgt de Erard die Mendelssohn bespeelde toen hij deze trio's schreef, een eigen kapitteltje. Ook hier geen woord over viool en cello. Het is een feit dat precies die piano met die mechaniek het virtuoze en massief orkestrale karakter van deze composities heeft mogelijk gemaakt. In de opname is dat misschien iets te dik in de verf gezet; met name de cellopartij raakt nogal eens te zeer op de achtergrond. Anderzijds trappen de musici van het Pianofortetrio Florestan niet in de gemakkelijke val van het briljante en ontdoen ze de muziek van alle overbodige pathetiek. Hun uitvoering is zeer helder, lyrisch, met aandacht voor de polyfone lijnen en de vele kleine details in de partituur. Terzelfdertijd musiceren ze vurig romantisch en meeslepend.
jvh
| |
J.S. Bach and contemporaries
Luc Ponet, Thomasorgel van de abdijkerk van Leffe, uitg. La Boîte à Musique, Ravensteinstraat 17, 1000 Brussel, Pavane ADW 7413, DDD, met geïll. informatieboekje (N-F-E-D), 24 blz. - Het nieuwe orgel (1996) van de abdijkerk van Leffe is gebouwd naar de instrumenten van Gottfried Silbermann (1683-1753) die in de 18de eeuw werkzaam was in Saksen, de regio waar ook J.S. Bach opereerde. De keuze van het hier voorgestelde repertoire is dus geheel logisch en consistent: naast werk van de Grootmeester is muziek samengebracht ‘uit de omgeving van Bach’, meer bepaald van Krieger, Kuhnau, Fasch en Altnickol, toevallig ook allemaal Johann geheten (Nomen est omen!). Dit gevarieerde programma biedt een uitstekend beeld van stijlen en compositietechnieken binnen een tijdsspanne van een kleine eeuw; het wordt voortreffelijk vertolkt door Luc Ponet die van de gelegenheid gebruik maakt om de rijke mogelijkheden van het orgel qua klankkleuren te demonstreren. De opname is van een even voortreffelijke technische kwaliteit.
jvh
| |
Joseph Haydn (1732-1809)
Symfonieën nr. 22 (Der Philosoph), 26 (Lamentatione) en 52. Prima La Musica o.l.v. Dirk Vermeulen; Eufoda 1279; DDD; 57′11″; informatief inlegboekje N-E-F-D, 15 p.; uitg. Davidsfonds-Eufoda, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven. - Na de opname van Haydns symfonieën nr. 6, 7 en 8 vergast het kamerorkest Prima La Musica o.l.v. zijn dirigent Dirk Vermeulen ons op drie symfonieën, die stilistisch behoren tot zijn eerste periode (1759-ca. 1780). Vanuit de zgn. Weense preklassiek evolueert Haydn tot een door creativiteit gedragen klassieke symfonische vormgeving. In de symfonie nr. 22 met de latere bijnaam ‘Der Philosoph’ (1674) uit het ernstige karakter zich niet alleen in de opeenvolging van de vier bewegingen, wat fijnzinnig bij de barokke sonata da chiesa aanknoopt, maar vooral in de door de twee - uitzonderlijk gebruikte - Engelse hoorns en de twee natuurhoorns geïntoneerde sonore koraalklanken in het eerste deel, die door de strijkers gecontrapunteerd worden. De uitvoering klinkt helder en fijn gedetailleerd, waarbij blazers en strijkers harmonieus met mekaar versmelten. Van de driedelige 26ste symfonie is de bijnaam ‘Lamentatione’ (1768/69) wel authentiek. Gebaseerd op het passieverhaal, begint en eindigt zij in een kleine-tertstoonaard. Wat van 1781 tot 1809 slechts viermaal gebeurde, deed Haydn in zijn Sturm-und-Drangperiode vijf keer. Daarbij zijn deze ‘Lamentatione’ en de 52ste symfonie zeer relevant. Gregoriaanse melodieën spelen samen met een lamentatie van Jeremia een belangrijke rol. Vooral het eerste deel is retorisch geconcipieerd. Affecten, dramatiek en expressie worden dynamisch en agogisch ad rem verklankt. De symfonie nr. 52 in vier delen getuigt van uitgediepte expressiemogelijkheden en dito compositietechnieken. Haydn stoffeert deze partituur bijzonder hartstochtelijk. Opnieuw slaagt Dirk Vermeulen erin het discours, de metrische
verschuivingen, het capricieuze en de dramatische zeggingskracht ervan gestalte te geven. Opnametechnisch kan men iets te veel nagalm ervaren. Het begeleidend inlegboekje van Haydn-expert Tom Beghin bevat interessante commentaar.
jm
| |
Joseph Haydn (1732-1809)
Sonaten voor pianoforte, Tom Beghin; Eufoda 1230; DDD; 66′48″; informatief inlegboekje N-E-F-D, 23 p.; uitg. Davidsfonds-Eufoda, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven. - Tom Beghin (Leuven, 1967) studeerde aan het Lemmensinstituut en doctoreerde aan de Cornell University op een proefschrift over de klaviermuziek van Haydn. Ongetwijfeld heeft deze studie over de achttiende-eeuwse uitvoeringspraktijk zijn interpretatie van de sonaten Hob. XVI, 30, 42, 47 en 50 gunstig beïnvloed. Deze composities bestrijken de periode 1776-1795, wat reflecteert in het gebruik van drie verschillende pianofortes, die trouwens de evolutie in de samenhang compositie-instrumentenbouw mee illustreren. Achtereenvolgens bespeelt hij tweemaal een instrument Chris Maene (1991) naar Anton Walter (ca. 1790), een Thomas & Barbare Wolf naar Johann Schanz (ca. 1795) en een gerestaureerde Johan Broadwood (ca. 1815). De vertolkingen zijn hoogst origineel en blijven boeien. Het respect voor frasering, structuur, aangepaste articulatie, verantwoorde figuratie- en variatiekunst, zin voor retoriek en gebalanceerd pedaalgebruik zijn hier niet vreemd aan. Het geheel getuigt van een diepgaand inzicht in de partituren. Fantasie, creativiteit en opbouw van discours ontbreken niet. Hoewel de interpretatie toch af en toe iets gemaniëreerd lijkt, is deze cd beslist een aanrader. Complementair geeft het Davidsfonds een lezenswaardige luistergids uit. Tom Beghins ‘Joseph Haydn - Sonaten voor pianoforte’ verschaft informatie en verantwoording over authenticiteit, vorm en stijl, instrumentenevolutie van het klavecimbel en het klavechord over de Weense pianoforte (Schanz, Walter) naar de Engelse piano en bevat een analyse van de gebrachte klaviersonaten.
jm
| |
Felix Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847) - Carl Friedrich Zelter (1758-1832)
Des Mädchens Klage - Lieder, Andrea Folan - Tom Beghin; Eufoda 1286; DDD; 72′24″; informatief inlegboekje N-E-F, 47 p.; uitg. Davidsfonds-Eufoda, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven. - Mendelssohn, op tienjarige leeftijd leerling van Zelter, komt het eerst aan bod met 15 liederen, geselecteerd uit de opusnummers 8, 19, 34, 57, 71 en 99. Deze eerder conservatieve liederen getuigen van een melodische suprematie, een ondersteunende klavierpartij en zijn strofisch van structuur. Niettemin komen zij warm en charmant over. Tot zijn tekstdichters behoren naast de poetae minores Klingemann, Robert en andere Biedermeier-dichters, literatoren als Heine, Hölty, Lenau en Schiller. De sopraan Andrea Folan vertolkt ze samen met de pianofortespeler Tom Beghin. Sommige liederen worden boeiend en expressief verklankt; in andere valt de zangeres ietwat kortademig uit. Iets minder forceren en streven naar meer kleurschakeringen en natuurlijkheid zou de uitvoering ten goede komen. Weliswaar toont Tom Beghin zich als een creatief en attent begeleider. In het informatieboekje heeft de zetduivel voor het ‘Hexenlied’ toegeslagen; de lapsus calami op. 8 nr. 15 kan hersteld worden in op. 8 nr. 8. De twaalf liederen van Zelter vormenbeslist een discografische aanwinst. Zelters invloed op de Berlijnse liedschool is ontegensprekelijk. Eenvoudige strofische liederen wisselen af met gevarieerd strofische en met cyclische en doorgecomponeerde vormen. In zijn sfeerscheppende begeleidingen anticipeert hij op Schubert en Schumann. Hier zijn zeven liederen op tekst van zijn favoriete dichter Goethe gebloemleesd.
Het inlegboekje bezorgt relevante informatie en een verhelderende vergelijking van ‘Des Mädchens Klage’ in de versie van beide toondichters. Spijtig bevat het geen curriculum vitae van de twee interpreten. De Amerikaanse sopraan Andrea Folan (oLancaster) is bij ons nog zo goed als onbekend. Zij studeerde aan het Oberlin College and Conservatory of Music, aan het Mannes College of Music en doceert aan de Cornell University. Tom Beghin bespeelt een originele Erard, 1840 (Mendelssohn) en een Conrad Graf, ca. 1820, gebouwd door Chris Maene, 1998 (Zelter).
jm
| |
Camille Saint-Saëns
Works for cello and piano. Luc Tooten (cello), Benjamin Rawitz (piano), uitg. La Boîte à Musique, Ravensteinstraat 17, 1000 Brussel, Pavane ADW 7407, DDD, met geïll. informatieboekje (F-E-N), 8 blz. - Het is ons al meer dan eens opgevallen dat de vertolking van een ‘schlager’ als Le Cygne uit Carnaval des animaux - het is onmogelijk dat dat werkje hier zou ontbreken - in al zijn (schijnbare) eenvoud referentieel kan zijn voor wat de luisteraar verder nog kan verwachten. Bij de beluistering zijn we daarmee dan ook begonnen en we kwamen ook nu weer niet bedrogen uit. Luc Tooten en Benjamin Rawitz vertolken Le Cygne op een zeer vanzelfsprekende manier, vermijden het te trage tempo en de pathetische stroop van zovele andere opnames en treffen toch de juiste brede en sierlijke toon. Diezelfde muzikale tref- | |
| |
zekerheid vonden we ook in de hoofdbrok van deze opname: de sonates op.32 en 123. Sombere dramatiek, de rust van een koraal, een pittig scherzo, gedrevenheid, plechtstatigheid... alles wat Saint-Saëns in zijn muziek gelegd heeft wordt op ongeforceerde manier, uitstekend gedoseerd naar voor gebracht, in een zeer intens samenspel waarbij beide instrumenten afwisselend de hoofdrol spelen en mekaar ook die ruimte laten.
jvh
| |
How far is't to Bethlehem?
Medieval and Renaissance Christmas Music. Bob, Frank en Zussen, uitg. La Boîte à Musique, Ravensteinstraat 17, 1000 Brussel, Pavane ADW 7414, DDD, met geïll. informatieboekje (N-F-E), met de tekst van de liederen, 8 blz. - ‘De liederen komen uit heel Europa’, lezen we in het tekstboekje. Meer dan de helft ervan is Engelstalig en stamt ook duidelijk uit de Angelsaksische traditie; er zijn verder 3 Franse volksliederen, 1 Duits en 1 Napolitaans... m.a.w. bedoeld is een Europa gereduceerd tot nog minder dan de voormalige EGKS. Het is de verdienste van deze opname een aantal oude en zeker niet tot het stukgedraaide repertoire behorende kerstliederen voor het voetlicht te brengen. Het zou zeker handig geweest zijn als de oude teksten ook in vertaling waren afgedrukt. De uitvoering van deze niet zeer gevarieerde volksliedbewerkingen is wel degelijk volks in die zin dat er nauwelijks geschaafd is: geen gepolijste vocale noch instrumentale klank, tessituren die soms net de mogelijkheden van de stemmen te buiten gaan, ongelijkheden af en toe... Vooral overheerst de indruk dat de uitvoerders dit repertoire nog niet echt bezitten. Het musiceren verloopt stroef, in eenzelfde haast de hele opname lang volgehouden tempo. De vreugde en het licht van Kerstmis zijn hier zoek.
jvh
| |
Conversations
Muziek van Albert Roussel, W.A. Mozart, Boudewijn Buckinx, Joseph Jongen, Jan Huylebroeck en Arthur Bliss; Arco Baleno; DDD; PKP 014, met informatieboekje (N-F-E), 15 blz. - Conversations is de titel van het op deze cd als sluitstuk opgenomen kamermuziekwerk van Arthur Bliss. Titel die natuurlijk toepasselijk is op alle kamermuziek, want wat is kamermuziek anders dan een conversatie tussen enkele musici? Maar hier ook nog meer: conversatie tussen verschillende stukken uit verschillende stijlperiodes en van uiteenlopende persoonlijkheden. Zoals in een heus gesprek dialogeren de composities met elkaar, gaan verder op eerder aangereikte gespreksthema s of spreken elkaar tegen; sluiten op een of andere manier bij elkaar aan of gaan een rechtstreekse confrontatie aan; oud en nieuw ontmoeten elkaar en botsen wel eens. Een model van een postmodernistische cd. Stuk voor stuk boeiende composities waarvan de meeste nog niet eerder op cd werden gezet. Het gesprek wordt evenwel niet altijd even geanimeerd gevoerd. De muziek mist soms wat aan stuwing en, in het geval van Mozart, aan lichtvoetigheid; je krijgt wat de indruk dat het ‘studiogesprek’ bijwijlen nogal moeizaam verliep.
jvh
| |
Ernest van der Eycken
Music for strings, BRTN Filharmonisch Orkest o.l.v. Fernand Terby / Strijkorkest o.l.v. Ernest van der Eycken; In Flanders' Fields 18 - Phaedra 92017; vzw Klassieke Concerten, Donkerstraat 51, 9120 Beveren; met geïllustreerd tekstboekje N-F-D-E, 8 p. - Op 23 juli 1998 vierde Ernest van der Eycken zijn 85ste verjaardag. Phaedra huldigt hem daarvoor met een opname van werken voor strijkorkest waarmee niet alleen componist maar ook dirigent Van der Eycken alle eer wordt aangedaan. De componist leidde in juli 1971 zelf de opnames van zijn Refereynen en Liedekens (1964), Poëma (1937) en Symphony for strings (1967). De opname van Elegie voor Bieke (1983) o.l.v. Terby is iets jonger: september '86. Daarmee zorgt Phaedra andermaal voor een document: degelijke opnames en uitvoeringen geven een uitstekend beeld van de veelzijdigheid die Ernest van der Eycken bereikte in zijn oeuvre voor strijkorkest. Muziek balancerend tussen zorgeloze lyriek, emotionele geladenheid, ritmische stuwkracht en diepe weemoed; aangevuld met frisse volksliedbewerkingen. Meest van al treft ons de Elegie voor Bieke, een aangrijpende compositie die zonder meer een vergelijking met Hindemiths Trauermusik kan doorstaan!
jvh
| |
Dietrich Buxtehude
Membra Jesu nostri/Klaglied, Currende o.l.v. Erik Van Nevel, uitg. Davidsfonds/Eufoda, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, Eufoda 1294, DDD, met geïll. informatieboekje (N-E-F), 31 blz., 795 Bfr. - Voorloper zijn van... is nooit een pretje. Onontkoombaar word je dan vergeleken met de ‘nakomer’ en dreigt je werk op zijn minst in de schaduw van... zo al niet helemaal in de vergetelheid te raken. Vraag het maar aan Buxtehude. Qua populariteit reikt hij niet tot de enkels van Bach. Een zeer terecht initiatief dus, deze cd. De cyclus van 7 passiecantates behoort tot het beste van zijn tijd! De cantates staan elk in het teken van één van Jezus' lichaamsdelen die onder de kruisiging te lijden hadden: voeten, knieën, handen, de zijde, de borst, het hart en het aangezicht. Structureel zijn ze opgebouwd volgens een steeds weerkerend en makkelijk herkenbaar patroon: instrumentale sonate, een vocaal concerto, een strofische ‘aria’ afgewisseld met instrumentale tussenspelen en een herhaling van het concerto (behalve in de 7de cantate die eindigt met een afsluitend ‘Amen’). Zeer expressieve muziek; een indringend geheel. Zijn de vocale soli qua intonatie heel af en toe niet zuiver op de graat, de koorklank is prachtig volbarok en toch ook zeer beweeglijk in de polyfone passages. Het ontgaat ons helemaal waarom de cylus na de 6de cantate onderbroken wordt door het (op zich wel prachtige!) Klaglied (BuxWV 76), waarvan bovendien slechts 2 van de 3 afgedrukte strofen worden uitgevoerd.
jvh
| |
Hans Leo Hassler
Feinslieb, du hast mich gefangen. Profane muziek, uitg. Davidsfonds/Eufoda, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 1999, DDD, Eufoda 1284, Currende olv. Erik van Nevel, met geïll. inlegboekje (N-E-F) met de tekst van de liederen, 31 blz. - Alweer een cd met polyfone muziek van het label Eufoda, label van het Davidsfonds. Eufoda heeft wat dat betreft een degelijke reputatie verworven. Zonder die reputatie aan te vechten, vragen we ons toch af wanneer Eufoda, dat - zoals het zelf beweert - ‘belang hecht aan werk van zowel bekende als van minder bekende, van internationale en van Vlaamse componisten’, wat meer gedifferentieerd oog en oor zal krijgen voor andere aspecten van het Vlaamse muziekleven. De cd's van Eufoda met Vlaamse muziek van 1800 tot heden zijn op één hand te tellen. Honderden degelijke componisten en duizenden interessante partituren wachten op (her)ontdekking. Er is nood aan moed om dit vooralsnog niet gecommercialiseerde repertoire aan te pakken. Eufoda zweert bij commerciële zekerheden, laat wat vanuit economische rentabiliteit minder garanties biedt voor wat het is en steekt de nek niet uit om een zeer aanzienlijk en uitermate waardevol deel van het Vlaamse muziekpatrimonium compromisloos te promoten.
Om het over deze cd te hebben: Currende is hier niet echt geholpen door de opname. Het vocaal ensemble dat op zich al niet erg homogeen klinkt, wordt door een niet altijd degelijk uitgebalanceerde opname nog meer uit evenwicht gebracht. Te veel nagalm verdoezelt de tekstdictie; af en toe moet je echt de oren spitsen om te weten of een lied al dan niet begeleid is. Maar de musici doen er alles aan om hun enthousiasme voor deze muziek over te brengen. Ze zingen en musiceren met grote overredingskracht over liefde en verliefdheid en alles wat dat aan gevoelens en reacties kan teweegbrengen. En dat maakt veel goed.
jvh
| |
Béla Bartók
Sonata for two Pianos and Percussion. Im Freien. Sonate, uitg. Eufoda/Davidsfonds, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 1999, Jan Michiels, DDD, met geïll. infoboekje (N-E-F), 14 blz., 795 Bfr. - U leest het correct; zo staat het trouwens ook op de voorkant van het begeleidend boekje: de Sonata voor 2 piano's en slagwerk. Im Freien Sonate - Jan Michiels. Bijzonder ongelukkig, verwarrend en onduidelijk. Samen met Inge Spinette (piano), Gert François en Bart Quartier (slagwerk) speelt Michiels inderdaad de genoemde sonate (op moderne vleugels). Solo vertolkt hij, op een Bösendorfer uit 1889, een aantal andere werken van Bartok (Marche funèbre, Drei Volkslieder; fragmenten uit 14 Bagatellen, 10 Leichte Klavierstücke en Improvisations sur des chansons paysannes hongroises; Sonate; Im Freien). Het geheel biedt een overzicht van Bartoks compositorische evolutie, van de romantisch-nationalistische Marche funèbre uit Kossuth (1903) tot de Sonate voor 2 piano's en slagwerk (1937), vertrekkend vanuit duidelijk hoorbare beïnvloeding door Liszt via eenvoudige volksliedbewerkingen en vrije improvisaties op volksliedmateriaal tot de zo typisch Bartokiaanse benadering van de piano als percussie-instrument, bakens uitzettend voor de hele verdere 20ste eeuw. De vertolkingen zijn voortreffelijk: meeslepend, helder, lyrisch waar nodig, kleurrijk, vitalistisch, energiek en indringend. Dát en de treffende bloemlezing maken deze cd beslist tot een aanwinst voor ieders discotheek.
jvh
| |
Lodewijk Mortelmans, Liederen en pianomuziek
Werner van Mechelen, bas-bariton en Jozef de Beenhouwer, piano; Phaedra 92019, reeks In Flanders' Fields, vol. 19; DDD; infoboekje (N-F-E-D) met liedteksten; uitg. vzw Klassieke Concerten, Donkerstraat 51, 9120 Beveren. - Met een eerste reeks Gezelle-liederen wierp Lodewijk Mortelmans zich in 1900 op als de leidende liedcomponist in Vlaanderen, een positie die hij vandaag nog niet heeft moeten prijsgeven. Desondanks vergaat het hem zoals zovele andere Vlaamse componisten: hij wordt veel te weinig gezongen. Alleen al daarom is deze nieuwe uitgave van Phaedra bijzonder welgekomen. Dat slechts weinigen Mortelmans aandurven heeft zeer zeker te maken met de hoge eisen die zijn bijzonder broze, discrete, intimistische muziek aan de uitvoerder stelt. De muziek van Mortelmans lijkt het podium en het uitbundige succes te schuwen. Naast 12 Gezelle-liederen bevat deze opname ook liederen op teksten van Pol de Mont (3), Joannes Reddingius (1) en Alfred de Geest (1). Een schitterende bloemlezing uit het zowat 80 nummers tellende liedceuvre van Mortelmans, die nog aangevuld wordt met zes kleinodiën voor pianosolo. De vertolking is subtiel en doorleefd, met een zeer klare dictie van de tekst en haarfijn gedoseerde begeleiding. Voor intense momenten van rust en romantiek.
jvh
| |
Liedjes voor de slapelozen
Kurt Bikkembergs, Vic Nees e.a. - Capella Beatae Mariae ad Lacum en instrumentaal combo o.l.v. Kurt Bikkembergs; infoboekje met liedteksten, 9 blz., uitg. CBM, p/a Goossensvest 80, 3300 Tienen. - ‘En voor al wie niet slapen kan, ozonlagen fantasie!’. Dit ene zinnetje uit Liedjes voor de slapelozen van Mieke Wouters, getoonzet door Vic Nees, vat deze cd treffend samen: een verzameling tijdloze composities, in licht swingende en/of humoristische stijl en milde jazzachtige harmonische zettingen die uitnodigen tot relaxen, dromen en fantaseren. Ideaal na een stresserende werkdag. Centraal staan het genoemde werk van Vic Nees en de Suite, op teksten van Van Ostaijen, van Kurt Bikkembergs. Daarnaast enkele evergreens zoals Killing me softly with his song en Over the rainbow, al dan niet in bewerking door de dirigent. Het koor wordt begeleid door het uitstekend musicerend duo Bart Van Caenegem (piano) en Peter Verhaegen (bas); pianist Stefaan Desmet lardeert het geheel met puike uitvoeringen van preludes van Georges Gershwin.
| |
| |
De Capella Beatae Mariae ad Lacum uit Tienen werd vorig jaar uitgeroepen tot ‘Koor van het Jaar’ in de categorie volwassenen. Dat is voldoende referentie!
jvh
| |
Liederen op gedichten van Guido Gezelle
Jan Huylenbroeck, Willy Carron, Yves Bondue, Hans Aerts, Jan Van Landeghem, Jurgen De Pillecyn, Raymond Decancq - Lotustrio, Phaedra DDD Special, reeks In Flanders' Fields, 1999, infoboekje (N-F-E-D) over Guido Gezelle, de componisten en uitvoerders en met de tekst van de gedichten, 30 blz., Lotustrio, p/a Pennoenstraat 36, 8800 Roeselare. - N.a.v. de herdenking van het overlijden van Guido Gezelle, vorig jaar 100 jaar geleden, schreef de stad Roeselare een compositiewedstrijd uit (compositie voor sopraan, klarinet en piano) waarvoor 20 Gezelle-gedichten geselecteerd werden. Het Lotustrio presenteert op deze opname de laureaten van de wedstrijd. Een uitstekend initiatief want al te vaak blijft er van bekroonde werken niet veel meer over dan de vermelding ervan op het CV van de componist. Gezelle is ongetwijfeld de meest getoonzette Vlaamse dichter en blijft ook vandaag nog veel componisten inspireren. Niet verwonderlijk: zijn poëzie is kristalheldere muziek op zich. In alle hier voorgestelde werken wordt geprobeerd om met uiteenlopende middelen (repetitieve elementen, jazzy ritmes, pure lyriek, grillige arabesken, polyritmische structuren) de algemene sfeer van het gedicht te vatten. Opvallend is de bijna constante terugkeer - alsof het een dictaat van de Gezelle-poëzie is - van één stijlelement, nl. de toonschildering, of wat destijds ‘madrigalisme’ heette: het suggestief verklanken van de individuele woordbetekenis (bijv. een opwaarts glissando op het woord ‘omhooge’). Het Lotustrio brengt deze muziek, die vaak toch bijzonder hoge eisen stelt aan de uitvoerders, met hoorbaar engagement. Hun vertolking is doorvoeld en doorleefd. Zonder overbodige franjes wanneer de muziek er niet om vraagt. Emotioneel geladen waar de muziek er de ruimte toe aanreikt. Een mooie hulde aan een groot Vlaams dichter.
jvh
| |
Gregoriaans Festival van Watou
Cantus Gregorianus, life-opname van de 6de editie van het Gregoriaans Festival van Watou, dubbele CD, DDD, Signum 97007/8, uitg. Gregoriaans Festival vzw, Moenaardestraat 20, 8978 Watou, infoboekje (N-E), 8 blz., 900 Bfr. - Met de bedoeling een zo groot mogelijk publiek vertrouwd te maken met de spiritualiteit en de esthetiek van het Gregoriaans wordt om de drie jaar in het West-Vlaamse dorp Watou (o.m. ook bekend omwille van de jaarlijkse poëziehappenings) een Internationaal Gregoriaans Festival georganiseerd. Dit jaar vindt de 7de editie plaats en wel van 31/5 tot en met 4/6. Vijfentwintig hoogstaande Gregoriaanse schola's uit de gehele wereld nemen deel aan ‘het enige Festival ter wereld voor dit muziekgenre’. De reeks Festivals van Watou zijn meteen een bevestiging van het feit dat deze authentieke religieuze zang een waar mondiaal reveil kent. De deelnemende koren houden gedurende de festivaldagen audities (themagebonden), luisteren liturgische vieringen op en zingen de getijdenofficies en dit alles in aanwezigheid van een geïnteresseerd publiek. Onderhavige cd is de life-opname van de 6de editie en kan voor de liefhebbers van het Gregoriaans als smaakmaker dienen voor het Festival van 2000. Achttien koren stonden garant voor een innemende reeks Gregoriaanse gezangen: introïtussen, responsoria, communio's, alleluia's, antiphonen en gradualen. De koren kwamen uit Litouwen, Tsjechië, Korea, Portugal, Noorwegen, Oostenrijk, Hongarije, Japan, Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland en België. Hoewel die koren een verschillende samenstelling hadden (mannen-, vrouwen- en knapenkoren) is het opvallend hoe het Gregoriaans van die koren zo gelijk klinkt. Hier en daar is er wel een andere interpretatie te merken, maar nooit valt er een koor op door afwijkend gezang. Het wordt met deze cd's andermaal bewezen dat het Gregoriaans pretentieloze muziek is die het best tot zijn waarde komt zonder
instrumentale begeleiding (zoals op deze cd's). Alle koren zijn van hoog tot uitzonderlijk niveau en het beluisteren van deze cd's zorgt voor een paar uren hemels genieten.
rd
| |
Johannes Brahms
Serenade nr. 1, op. 11 en Choralvorspiele für Orgel, op. posthum 122, Prima La Musica o.l.v. Dirk Vermeulen, uitg. Davidsfonds/Eufoda, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 1999, cd Eufoda 1298, DDD, geïll. infoboekje (N-E-F), 12 blz., 795 Bfr. - In 1857/58, toen Brahms zijn Serenade nr. 1 schreef, werkte hij aan het hof van het prinsdom Lippe-Detmold. Aansluitend bij de overwegend onderhoudende muziek van Haydn en Mozart componeerde hij er dit werk voor fluit, 2 klarinetten, hoorn, fagot, viool, altviool, cello en contrabas waarbij de strijkers eventueel meervoudig bezet konden zijn, zodat het nonet uitgebreid kon worden tot kamerorkest. Joseph Joachim en Clara Schumann overtuigden Brahms ervan om een symfonische versie van het werk te maken. Aan het oorspronkelijk vierdelige werk voegde hij ten slotte nog twee scherzi toe. De Engelse dirigent en componist Alan Boustead reconstrueerde de oorspronkelijke kamerorkestversie waarvan de partituur door Brahms zelf werd vernietigd. Het is duidelijk dat een dergelijke reconstructie onmogelijk op alle vlakken een getrouwe kopie kan zijn van Brahms' oorspronkelijke versie, maar wel geeft ze een idee van hoe ze geklonken kán hebben: veel transparanter dan de symfonische versie die we er totnogtoe van kenden. En dat maakt, zoals hier zeer zeker het geval is, een dynamisch veel beweeglijker uitvoering mogelijk. Aan deze opname zijn enkele van de Choralvorspiele für Orgel toegevoegd, in een bewerking voor strijkorkest door Paul Angerer.
jvh
| |
J.S. Bach - Philippe Herreweghe
Matthäus-Passion, uitg. Harmonia Mundi Belgium, Collegestraat 27, 1050 Brussel, HMC 951676.78, I. Bostridge, F.-J. Selig, S. Rubens, A. Scholl, W. Güra en D. Henschel, Schola Cantorum ‘Cantate Domino’ o.l.v. Michaël Ghijs, Koor en Orkest Collegium Vocale Gent, algemene leiding Philippe Herreweghe, geïll. infoboekje (F-E-D) met o.m. de teksten (D-E-F) van de gezangen. - De Matthäuspassion is en blijft één van die monumenten waar musici nooit helemaal klaar mee komen. Herhaalde uitvoeringen en opnames met steeds vernieuwde visies en interpretaties bewijzen dat. Ook Herreweghe is nu aan zijn tweede opname toe; de eerste dateert van 15 jaar geleden. Een vergelijking dringt zich onvermijdelijk op. We hebben het daarbij niet over de kwaliteit van de uitvoerders: die stond toen, en staat nu, boven alle discussie. Twee verschillen vallen meteen op. Ten eerste de uitzonderlijke lichtvoetigheid, in haastig voortvliedende tempi, van de commentaar gevende solo-aria's; als hoopgevende lichtpunten in het beklemmende verhaal van Jezus' lijden en dood; als boodschap dat de dood niet het einde is. Ten tweede, in groot contrast hiermee - precies dit contrast maakt de sterkte uit van deze nieuwe opname - de dramatische, realistische interpretatie van de evangelistenpartij door Ian Bostridge, die het brute verhaal brengt van een doodgemarteld mens; met sterk woord-gerichte expressie weet hij een meeslepende vaart in de recitatieven te krijgen. Bij deze opname hoort ook een cd-rom met een schat aan informatie over de componist, het werk en de dirigent, prachtig geïllustreerd, al zullen velen betreuren dat er geen Nederlandse versie is voorzien.
jvh
| |
Emmanuel Durlet
Pianowerken; Maria Parshina; Koch Schwann 3-5056-2; DDD; met inlegboekje N-D-E-F, 18 p.; Emmanuel Durlet-fonds vzw, Jan Van Rijswijcklaan 168A, 2020 Antwerpen. - Nadat Maria Parshina in 1996, samen met Yuri Didenko, een artikel over Durlet (1893-1977) publiceerde in het Russische tijdschrift ‘Musical Academy’, legt zij met deze opname andermaal getuigenis af van haar belangstelling voor het werk van een in eigen land erg miskende toondichter. En dat doet ze met grote klasse. Virtuoos, feestelijk, en stralend; vanzelfsprekend, alsof de muziek van Durlet tot haar moedertaal behoort. Durlets meestal programmatisch verhalende werk komt tot leven door een verfijnd spel met volumes en kleuren, maar bovenal munt Parshina's vertolking uit door lichtheid en transparantie. De opname wordt afgesloten met Durlets versie van een Studie in D naar Dieudonné Raick, 18de-eeuws clavecinist. Na de onderdompeling in Durlets zeer persoonlijke muziektaal, is dit even schrikken, maar het maakt het beeld van de componist enkel vollediger. Durlet haalde inderdaad veel ‘oude meesters’ onder het stof vandaan en maakte ze via pianotranscripties toegankelijk. Misschien kan deze opname Vlaamse musici inspireren?
jvh
| |
Muziek
Benjamin-Joseph Steens
Peter Cabus, Biografie en oeuvrecatalogus, uitg. in eigen beheer (Jennekensstraat 82, 3150 Haacht), geïll. met kaftfoto en muziekvoorbeelden, 290 × 210 mm, 333 blz., klemband. - In vergelijking met Luc Leytens' Thematische catalogus van de werken van Jef van Hoof (zie Vlaanderen nr. 272, p. 222) is deze uitgave wat minder ‘fraai’: het betreft een publicatie in fotokopievorm (van een licentiaatsverhandeling?) waarin nogal wat tik- en spellingfouten zijn blijven staan, al doet zulks uiteraard niets af aan de inhoudelijke waarde van het werk. De chronologisch-thematische catalogus wordt handig voorafgegaan door een chronologische, een systematische en een alfabetische lijst van Cabus' werken, met verwijzing naar het betreffende nummer in de eigenlijke catalogus, en door een korte biografische schets. De catalogus zelf vermeldt telkens (voor zover toepasselijk en achterhaalbaar): titel; datering; bezetting; aantal delen met titel-, tempo-, karakter- en/of metronoomaanduiding + maatcijfer, aantal maten, duur en toonaard; opdracht; materiaal (waar zich de autograaf bevindt of waar het werk is uitgegeven); creatie; opname(s); bijkomende opmerkingen en incipit (bij meerdelige composities enkel van het eerste deel). Bij ieder werk worden al deze rubrieken telkens weer opgesomd, vaak blanco (ze hadden net zo goed weggelaten kunnen worden), omdat niet bij iedere compositie telkens weer al die informatie kàn gegeven worden: nogal wat werken zijn bijvoorbeeld nog niet gecreëerd of niet opgenomen... Heel af en toe sluipt een kleine onnauwkeurigheid in het werk van de auteur: we missen de lijst van afkortingen; een enkele keer is er geen incipit; een enkele eer is een gegeven in de verkeerde rubriek terechtgekomen; een enkele keer ontbreekt de datering (die dan wel vanuit de voorafgaande chronologische lijst is aan te vullen); een enkele keer worden tot drie verschillende data
opgegeven voor de creatie van hetzelfde werk. Ook wordt één keer bij ‘creatie’ vermeld: ‘totnogtoe niet uitgevoerd’; hoe moeten we het dan interpreteren wanneer die rubriek blanco blijft: ook nog niet gecreëerd, of toch wel maar ontbreken nadere gegevens? Ondanks deze kleine mankementjes kan niet genoeg benadrukt worden dat deze oeuvrecatalogus - het samenstellen ervan is zonder meer een bewondering afdwingend karwei! - een onmisbaar basiswerk is voor musicus en musicoloog. Met wat aanpassingen hier en daar verdient deze publicatie zeker meer dan een niet-‘gecommercialiseerde’ (maar zeer verdienstelijke) uitgave in eigen beheer.
jvh
| |
Eugeen Schreurs (red.)
De Schatkamer van Alamire. Muziek en miniaturen uit Keizer Karels tijd; 167 p.; genaaid met flappen; geïllustreerd; uitg. Davidsfonds, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 980 Bfr. - The A-La-Mi-Re Manuscripts. Flemish Polyphonic Treasures for Charles V, Capilla Flamenca; met informatief
| |
| |
tekstboekje, E., 8 p.; DDD; NAXOS 8.554744B. - Het Davidsfonds publiceerde dit bijzonder aantrekkelijke, kleurrijk geïllustreerde boek n.a.v. de tentoonstelling met dezelfde titel (Leuven, 25.09.99-05.12.99. Rode draad is de opmerkelijke levenswandel van Petrus Alamire (ca. 1470-1536) die niet alleen muziekkopiist was, maar ook handelaar in schilderijen en muziekinstrumenten, componist, brievenbesteller, spion en expert in mijnbouw. De lezer kan hem volgen vanuit zijn geboortestad Neurenberg naar diverse plaatsen in Europa waar hij werkte in opdracht van de hoogste kerkelijke en wereldlijke leiders. Met zin voor wetenschappelijke correctheid, overzichtelijk en in begrijpelijke taal wordt de historische achtergrond geschetst waartegen Alamire zijn werkzaamheden ontplooide en worden de aan elk van die hoven heersende muzikale tradities besproken. De mooiste bijdragen die Alamires atelier leverde inzake de overlevering van een schat aan polyfone muziek worden toegelicht. Grote documentaire waarde; zeer toegankelijk; prachtig uitgegeven. In twee woorden: zeer aanbevolen!
Voor diezelfde gelegenheid werd een cd samengesteld met representatieve composities uit Alamires handschriften. Verschillende ervan werden nooit eerder opgenomen (o.m. de enig bewaard gebleven compositie van Alamire zelf). Misdelen, motetten en chansons waarvan enkele instrumentaal uitgevoerd worden, bieden een mooie staalkaart van de toenmalige muziekproductie en vormen een ideale aanvulling bij het boek. Voortreffelijk werk van de Capilla Flamenca. Vrij ascetisch door de solistische stembezetting maar precies daardoor worden de polyfone lijnen glashelder en ragfijn tot klinken gebracht.
jvh
| |
Geschiedenis
Achilles Gautier
De Gouden Kooi. Over het ontstaan van het huisdier, uitg. Hadewijch, Vrijheidsstraat 33, 2000 Antwerpen, 1998, geïll. met zw.-w.-foto's en tekeningen, 235 × 155 mm, 320 blz., paperback. - In De gouden kooi bestudeert A. Gautier (Rijksuniversiteit Gent) de domesticatie van dieren, zowel vanuit biologisch als cultuurhistorisch standpunt. De auteur definieert domesticatie als ‘de creatie door de mens van een speciale symbiose tussen hemzelf en bepaalde dieren’... ‘De mens oefent door kunstmatige selectie een min of meer strenge (culturele) controle uit op hun leven en levenscyclus (voortplanting) (p. 44)’. In het boek tracht de Gentse onderzoeker een antwoord te formuleren op de volgende vragen: Welke voorouders hebben onze huisdieren? Welke zijn de kenmerken van huisdieren? Welke biologische mechanismen hebben deze kenmerken veroorzaakt? Waar, wanneer en in welke historische omstandigheden ontstonden deze huisdieren? En ten slotte, wat zijn de gevolgen van deze creaties? Gezien de brede waaier aan huisdieren en de talrijke rassen die zich in de loop der eeuwen ontwikkelden, lijkt dit ons een bijzonder hachelijke opdracht. Krijgt de lezer bijgevolg een compleet antwoord op al die vragen? Naar mijn gevoelen niet, maar erg is dit niet. Het boek zet ons immers aan het denken over dingen die voor ons gewoon evident zijn. Een voorbeeld mag volstaan. De biologische mechanismen die leidden tot de domesticatie van dieren hebben duidelijk gevolgen. Talrijke dierenrassen vertonen immers dergelijke transformaties dat zij zonder de hulp van de mens zich in geen geval nog in stand kunnen houden. Bovendien kan men bepaalde raskenmerken zonder meer catalogeren onder de noemer afwijkingen. Opvallend voor mij waren onder meer die aangeboren afwijkingen van talrijke hondenrassen (p. 209). In het onderzoek naar het domesticatieproces speelt de archeozoölogie een belangrijke rol. Via dierenresten uit
archeologische contexten tracht de onderzoeker de biologische ontwikkeling van de dierenrassen te volgen. Ook de afbeeldingen van dieren zijn belangrijk in het onderzoek. Op die wijze kan de domesticatie van het huisdier worden gevolgd tot het neolithicum, de periode waarin de belangrijkste planten en dieren werden gedomesticeerd. Indien wij ten slotte het domesticatieproces ruim interpreteren, in de zin van selectieve teelt in functie van vooropgestelde doelen, dan mogen wij stellen dat dit proces zeker niet ten einde is. De auteur verwijst in dit kader onder meer naar de biotechnologie en de klonen (p. 313 sqq.). De diepgaande veranderingen, veroorzaakt door allerhande toepassingen in de landbouw- en voedingsindustrie, brengen niet enkel het voortbestaan van oude huisdierrassen in gevaar, maar leiden ook tot genetische en epidemische ongevallen. Al de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid zijn zeker niet bekend. Wat zich ogenschijnlijk als een ‘cultuur-historisch’ probleem manifesteert, is stilaan ook een ethisch probleem aan het worden. Een boeiend boek dus om te lezen!
rn
| |
Hendrik Verbrugge
Keizer Karel. Testament van een Habsburger, uitg. Lannoo/Tielt, 1999, geïll. met zw.-w.-foto's, 240 × 150 mm, 176 blz., paperback 895 Bfr. - Vanaf het einde van 1999 en ongetwijfeld ook volgend jaar zullen we in de ban vertoeven van keizer Karel. Hij is dan namelijk vijfhonderd jaar geleden geboren in Gent. Vooral de Arteveldestad bereidt een uitgebreid gamma aan cultureel-toeristische activiteiten in dit verband voor. Dat uitgeverijen nu al uitpakken met publicaties dienaangaande is vroeg, maar commercieel rendabel. Zo schreef geneesheer Hendrik Verbrugge zopas een boek over deze belangrijke historische figuur. Op een vrij originele manier - nl. via de correspondentie die de keizer voert met zijn natuurlijke zoon Juan van Oostenrijk, die hij Geronimo noemt - belicht de auteur de voornaamste feiten uit het leven van deze vorst. Hij schrikt er niet voor terug daarbij ook de duidelijke achtergrondinformatie over zijn beslissingen te geven, kritiek te uiten, thema's aan te spreken van roem en ambitie, straf en onverschilligheid, winnen en verliezen, haat en geloof, vriendschap en plicht... Het boek werd geschreven in de ik-vorm. Het leest eigenlijk vrij vlot, als een roman en bezorgt ons een kijk op het leven van deze keizer, geeft een sfeerbeeld van de historische gebeurtenissen uit die periode en kan duidelijk als een inleiding tot de herdenking worden gelezen. De stambomen en korte biografieën achteraan zijn nuttig en aanvullend.
jlm
| |
Hans Teitler
De opstand der ‘Batavieren’, uitg. Verloren/Hilversum, 1998, verspreid door Maklu Uitgevers, Somersstraat 13-15, 2018 Antwerpen, reeks ‘Verloren verleden. Gedenkwaardige momenten en figuren uit de Vaderlandse geschiedenis’, geïll. met zw.-w.- en kleurenfoto's/tekeningen, 170 × 200 mm, 87 blz., genaaid 383 Bfr. - Ieder volk, iedere gemeenschap koestert zijn helden. In Tongeren prijkt Ambiorix, de legendarische koning van de Eburonen, hoog op zijn voetstuk. Het feit dat Caesar de Belgae de dappersten van alle Galliërs noemde, bleef decennia een reden voor oprechte nationale trots. Nederland heeft zijn Bataven, die onder leiding van Iulius Civilis tijdens de Bataafse opstand in 69-70 n.Chr. het de Romeinen knap moeilijk maakten. De oudhistoricus Hans Teitler beschrijft in het voorliggende boekje deze opstand en de beeldvorming hierrond in de Nederlandse geschiedenis. Het boekje zelf is gericht tot een ruim publiek, vlot geschreven en verlucht met talrijke afbeeldingen. Het is tegelijk het eerste deeltje van een nieuwe reeks over gedenkwaardige momenten en figuren uit de Nederlandse vaderlandse geschiedenis.
Na een inleidend voorspel behandelt Teitler achtereenvolgens de opstand van de Bataven onder leiding van Civilis, de rol en de betekenis van de Bataven na deze opstand, het voortleven van de Bataafse revolte en ten slotte een kort naspel. Onze kennis van de opstand der Bataven is voornamelijk gebaseerd op de Historiae van Tacitus. Het is uiteraard vanzelfsprekend dat deze tekst erg belangrijk is voor de beeldvorming over deze periode in de Nederlandse geschiedenis. Het hoofdstukje dat deze revolte behandelt is in zekere zin een parafrase van de tekst van Tacitus. Dat is toch wel jammer, omdat de opstand volledig vanuit Romeins gezichtspunt werd geschreven. Enige historische kritiek, ook in een boekje voor hetbrede publiek mag niet ontbreken. Ook in de behandeling van de geschiedenis van de Bataven na de opstand blijven wij met een wat onbevredigd gevoel zitten. Niet alleen valt het hoofdstukje over de Bataafse hulptroepen wat mager uit. Echte fundamentele informatie hierover krijgt de lezer o.i. niet hoewel deze toch bekend is. Doch ook over de civitas Batavorum zou je veel meer fundamentele informatie kunnen bieden. Uit de pagina's die dan volgen, blijkt duidelijk dat de Batavenopstand in de Nederlandse geschiedenis een belangrijke plaats inneemt. Doorheen de hele geschiedenis werd aan deze revolte een grote betekenis gehecht. In feite is het daarom ook jammer dat het boekje geen echt tegenwicht geeft aan het misbruik van deze opstand doorheen de geschiedenis. Wanneer H. Teitler besluit met de woorden ‘De opstand van de “Batavieren” was een strijd geweest voor vrijheid en onafhankelijkheid’, danlijkt hij die nationalistische snaar verder te bespelen, zonder zich echt af te vragen of dit, in de context van die moeilijke jaren 69/70 n.Chr. met vier keizers, wel echt zo is geweest.
Welk besluit kunnen wij nu formuleren? Het zou verkeerd zijn te beweren dat dit geen goed boekje is. Integendeel. Binnen het opzet mag je het zeker geslaagd noemen. Het is dus beslist lezenswaardig voor een ruim publiek. Het is enkel jammer dat, op het ogenblik dat men iets meer met de materie is vertrouwd, men toch wel wat op zijn honger blijft zitten en hier en daar enkele bedenkingen maakt.
rn
| |
Veerle Meul
Van waterstaatskerk tot mijncité. Een historiek van het bouwen in Limburg door drie generaties provinciale bouwmeesters Laminé (1832-1921), uitg. Provinciebestuur Limburg - Provinciaal Centrum voor Cultureeel Erfgoed, D. Van Leeuwenstraat 23, 3840 Borgloon-Rijkel, 1999, geïll. met zw.-w.-foto's, 295 × 210 mm, 247 blz., genaaid 850 Bfr. (+ portkosten) - Tijdens de 21ste Inter-Limburgse Monumentendag op 21 juli 1999 in Herk-de-Stad werd onderhavig boek gepresenteerd, dat handelt over de drie generaties provinciale architecten Jaminé die gedurende de periode van 1836 tot 1921 het bouwen, renoveren en restaureren in opdracht van de provinciale overheid mee hebben gestuurd. Tijdens deze periode veranderde heel wat in deze provincie. De onafhankelijkheid van België was in 1830 een feit; in 1839 volgde de scheiding van de beide Limburgen met de ondertekening van het verdrag der XXIV artikelen. Het jonge Belgisch-Limburg ontwikkelde geleidelijk een eigen identiteit. De architectuur vormt daarvan een herkenbare weerslag. In de nieuwe hoofdplaats Hasselt werden administratieve en bestuurlijke gebouwen opgericht, als gevolg van de nieuwe politieke en administratieve taken die de stad vanaf dan zou opnemen. Het onderwijs werd op gemeentelijk niveau uitgebouwd. In nieuw gebouwde complexen vonden zowel gemeentehuis, onderwijzerswoning als klaslokalen een onderkomen. Kerken werden verbouwd, vergroot en gerestaureerd, niet enkel als gevolg van een groeiende bevolking, maar ook van een sterke heropleving van het katholicisme. De provinciale overheid volgde die ontwikkelingen op de voet. De provinciale architecten speelden een belangrijke rol in dit proces. Van vader op zoon volgden Lambert, Herman en Léon Jaminé elkaar op als architect in dienst van het provinciebestuur. Vanaf 1862 werd omtrent deze functie een provinciale reglementering ontwikkeld. Het bewaken van de kwaliteit van de gebouwde leefomgeving
lag aan de basis van deze reglementering. Met de voorliggende publicatie wil de provincie Limburg bijdragen in het behoud van deze waardevolle architectuur en hieraan een publieke weerklank geven. De hier verzamelde gegevens kunnen worden gehanteerd voor verder bouwhistorisch onderzoek als basis voor de ontsluiting, de bescherming, de restauratie en reno- | |
| |
vatie van dit erfgoed. De uitgave biedt bovendien de mogelijkheid om een deel van de ontwerpplannen uit de archieven van het provinciebestuur en van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen fotografisch te ontsluiten. Het boek is zeer verzorgd en mooi geïllustreerd. Voor de meer recente architectuurgeschiedenis van Limburg lijkt mij dit een onmisare uitgave.
rn
| |
Johan van Heesch
De muntcirculatie tijdens de Romeinse tijd in het noordwesten van Gallia Belgica. De civitates van de Nerviërs en de Menapiërs (ca. 50 v.C.-450 n.C.), Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Monografie van Nationale Archeologie, 11, Brussel, 1998, 21 × 27 cm, 353 pp., garengenaaid 900 Bfr. - Het 11de volume van de verzameling Monografie van Nationale Archeologie schetst op een boeiende wijze de geschiedenis van het muntgebruik in het noordwesten van Gallië, vanaf de opname van onze gewesten in het Romeinse Rijk (ca. 57 v.Chr.) tot aan de opkomst van de eerste Germaanse koninkrijken (5de eeuw). Alhoewel voornamelijk de vondsten uit de civitates van de Nerviërs en de Menapiërs worden bestudeerd, komen toch ook de muntvondsten uit de aangrenzende regio's, voornamelijk de civitas Tungrorum, aan bod. Naast de studie van de Romeinse munten wordt ook de Keltische muntslag uitvoerig besproken. Heel wat Keltische muntreeksen dateren immers van na de verovering door Caesar. De auteur legt de nadruk op de rol van de regering van Augustus in de beginnende monetarisatie van de regio (p. 70 sqq.) en beschrijft het steeds toenemend muntgebruik in steden, vici en villa's door de eeuwen heen. Dit werk richt zich niet enkel tot numismaten, maar ook tot archeologen die aan de hand ervan meer inzicht kunnen verwerven in de interpretatie van muntvondsten uit opgravingen. Alle valstrikken en moeilijkheden die tot foutieve chronologische of historische interpretaties kunnen leiden, komen hier uitvoerig aan bod. Naast de synthesetekst, geïllustreerd met 172 grafieken, tabellen en kaarten, bevat het boek een omvangrijke catalogus die de Keltische, Romeinse en Merovingische muntschatten en los gevonden munten uit meer dan 600 gemeenten samenvat (p. 225 sqq.). Voor elke site wordt de situering, de archeologische context, de belangrijkste archeologische literatuur, alsook een overzicht van de gevonden munten (in het
totaal ca. 118.000!!!) gegeven. Een exhaustieve bibliografie vervolledigt het geheel. Het is hierdoor een onmisbaar naslagwerk voor al wie zich in de historisch-economische ontwikkeling van de betrokken regio interesseert. De omvangrijke materiaalverzameling maakt het mogelijk nieuwe vondsten in een ruimer kader te interpreteren.
rn
| |
Romain Vanlandschoot
Kapelaan Verschaeve. Biografie, uitg. Lannoo/Tielt & Perspectief Uitgaven/Gent, 1998, geïll. met 30 zw.-w.-foto's (verzameld in de middenkatern), 250 × 165 mm, 489 blz., gebonden 1495 Bfr. - De literaire biografie zit in de lift, zoveel is zeker. Neem nu de biografie van Cyriel Verschaeve, uitgegeven door Lannoo en geschreven door Romain van Landschoot. De historische sensatie even daargelaten, want sensatie voor een figuur met een dergelijk curriculum vitae valt op zijn minst dubieus te noemen. Maar goed. Het levensverhaal van de flamingantische priesterdichter staat in geuren en kleuren in het boek vermeld: zijn leraarschap in het college van Tielt, zijn aanstelling als kapelaan in het dorpje Alveringem, in de buurt van Veurne en de - net als zijn gedichten al even vergeten - staatsprijzen voor toneelletterkunde die hij ontving... Van 1926 af was hij bevriend met Joris van Severen, leider van Verdinaso. Zijn voorliefde voor de Duitse romantiek, en voor de mystiek, de reisbeurzen die hij verwierf voor reizen naar Jena en naar Marburg, naast zijn retorische bevlogenheid, maakten het Verschaeve niet moeilijk de collaboratie met de Duitse bezetter heilzaam te vinden. Vanlandschoot releveerde een genuanceerd en van idolatrie ontdaan beeld van de eigenaardige figuur Cyriel Verschaeve. Niettemin wordt hij belangrijk gevonden voor de ‘eigen ontwikkeling’ van Vlaanderen, in een natuurlijke zelfstandigheid die slechts onder godsdienstige vleugelen kon groeien. Zijn compromitterende houding tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt ook door Vanlandschoot aan de kaak gesteld. Het boek werd gestoffeerd met talloze feiten en feitjes die onderstrepen dat de auteur niets aan het toeval heeft overgelaten.
svdb
| |
Peter Conrad
De metamorfose van de wereld. De cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw, uitg. Anthos, Amsterdam/Manteau, Antwerpen, 1999, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, geïll. met zw.-w.-foto's, 245 × 170 mm, 895 blz., gebonden, 2450 Bfr. - Tijdens de voorbije twintigste eeuw veranderde de wereld snel en ingrijpend. Dat geldt voor alle terreinen: wetenschap en techniek, geestesleven en kunst, politiek en maatschappelijk. De namen van Marx, Freud, Einstein en Picasso staan telkens voor omwentelingen op verschillende terreinen. De globale indruk die de twintigste eeuw nagelaten heeft is er dan ook een van radicale veranderingen. Wij ervaren de wereld waarin wij leven als versplinterd en complex. Peter Conrad heeft geprobeerd vat te krijgen op die complexiteit. Hij tracht in De metamorfose van de wereld de cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw in zijn volle omvang en samenhang in kaart te brengen. Het lijkt een onmogelijke opdracht: alle kunstdisciplines, wetenschap en wijsbegeerte, maar ook mode, populaire cultuur en lifestyle in zinvolle verbanden met elkaar verbinden. Toch brengt Peter Conrad deze tour de force tot een goed einde. De vorm van het boek is daar niet vreemd aan. De metamorfose van de wereld is verdeeld in dertig hoofdstukken, die elk een afgerond geheel vormen. Je kan als het ware zelf je route door de tekst bepalen. Conrad toont hoe de Nietzschiaanse idee van een mens die zélf vorm geeft aan de wereld het fin-desièclepessimisme langzaam maar zeker verdringt. In de beeldende kunst gebeurt dat met de opkomst van het impressionisme, dat de afbeelding van de werkelijkheid herschept. In de natuurwetenschappen ‘atomiseren’ de theorieën van Einstein en anderen het gangbare wereldbeeld. Daarnaast wordt onze eeuw gekenmerkt door een steeds groter wordende versnelling van het levensritme. Daaruit ontstaat ook heimwee
naar de traagheid van het primitief bestaan: expressionisme en abstracte kunst worden erdoor gefascineerd. Volgens de auteur zijn de grote omwentelingen van de twintigste eeuw reeds ingezet tijdens de eerste helft van de eeuw om tijdens de tweede helft verder door te dringen in de breedte en zich te consolideren. Ook de technische ontwikkelingen krijgen de nodige aandacht, óók als ze ogenschijnlijk banaal lijken, zoals de spijkerbroek of het fototoestel. Juist in die veelzijdigheid ligt de kracht De metamorfose van de wereld. Conrad beperkt zich tot de ‘schone kunsten’ of het geestelijke, maar maakt duidelijk hoe die ingebed liggen in een totaal van veranderingen tijdens de voorbije twintigste eeuw. Dat er op een werk van deze omvang detailkritiek mogelijk is, spreekt vanzelf. Ook neigt de auteur soms al te vlug naar veralgemening. Maar voor wie over de nodige voorkennis beschikt zal dit boek een uitzonderlijk rijke toetssteen zijn om de eigen kennis van de voorbije eeuw mee bij te werken.
gs
| |
Literair proza
Paul Koeck
De bloedproever, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 1999, verdeeld door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 200 × 125 mm, 371 blz., paperback 790 Bfr. - Paul Koeck (1940) is een verhalenverteller en hij heeft gevoel voor drama. Deze gaven heeft hij op vakkundige wijze aangewend in zijn nieuwe roman ‘De bloedproever’. De bloedproever in Koecks verhaal, Vlad Teplitz, is een mysterieuze waarzegger die op de kermissen van Pauls geboortedorp door het proeven van een druppel bloed iemands afkomst, gedrag en toekomst beweert te kunnen lezen. Hij is de scharnierfiguur waarrond de twee in elkaar overlopende verhaallagen van deze roman draaien. In de eerste laag wordt het ik-personage Paul, een geslaagd architect en tv-presentator van middelbare leeftijd, overstelpt met herinneringen aan zijn jeugd, meer bepaald aan de schijnbaar harmonische verhouding met zijn ouders en de verstoorde relatie met zijn broer/rivaal Wouter. Sleutelscène in deze verhaallaag is de herinnering aan een bloedproeverij door Teplitz waarin wordt gesuggereerd dat Pauls afkomst niet zo vanzelfsprekend is. Op een onbewust en verdrongen niveau heeft Paul namelijk heel zijn leven de hoofdrol gespeeld in een hedendaagse variant van het Genesisverhaal over Kaïn en Abel. De gemaskeerde broedermoord waarop volgens sommige antropologen elke cultuur is gevestigd, is ook één van de belangrijkste thema's en spanningselementen in Koecks verhaal. In de tweede verhaallaag, die met losse eindjes aan elkaar hangt, staat Pauls onmogelijke liefde centraal voor een exotische en geïsoleerde vrouw die op de vlucht is voor de nietsontziende Colombiaanse bloedmaffia. Ook hier is het de bloedproever die Paul ertoe dwingt om zich te engageren in een avontuur waarvan hij reikwijdte noch afloop kent. De zoektocht naar het zuivere bloed en de afkomst is het hoofdthema waarmee de auteur zijn twee verhaallagen verbindt. Op
beide niveaus lopen deze bloedqueestes (de graallegende is nooit veraf) uit op dood en vernietiging. Als er al een boodschap in het boek aanwezig is, dan is het dat een verlangen naar een zuiver en onvermengd bestaan niets oplevert dan geweld en verderf. Dat wordt op een subtiele manier bevestigd door het gebruik van het spiegelmotief. Onder de waterspiegel bevindt zich zowel het verloren Atlantis als het oeroude, troebele water van Pauls waterput waarin iemand is verdronken. Hoogtepunten in deze spannende roman zijn de vaak aangrijpende en soms komische scènes uit Pauls familieleven en de manier waarop de narcistische hoofdfiguur een choquerend spiegelbeeld wordt voorgehouden. Ook een aantal beschouwende passages over het geheugen zijn sterk, evenals de handige ineenvlechting van heden en verleden, feiten en herinneringen in korte, vlot geschreven scènes. Wat soms stoort zijn de te opzichtige verwijzingen naar het bloedmotief en vooral de ongeloofwaardigheid van de tweede verhaallaag. Tot besluit kunnen we zeggen dat Paul Koeck met deze roman een verdienstelijke poging heeft ondernomen om een psychologisch familiedrama te combineren met een spannend avonturenverhaal. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.
gm
| |
Arthur Rimbaud
Illuminations, uitg. Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1999, verdeeld door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, vertaald door Paul Claes, 220 × 145 mm, 208 blz., gebonden 950 Bfr. - Een schitterende uitgave die bestaat uit een inleiding door de vertaler, de oorspronkelijke prozagedichten en de vertaling ervan, aantekeningen bij de gedichten en de vertalingen en een bibliografie. De vertaling is vrij tekstgetrouw. Toch bracht de vertaler ook nauwkeurige aandacht op voor de eigenheid van het Nederlands en is hij erin geslaagd vrijwel onvertaalbare teksten in een opvallend verzorgde en radiante Nederlandstalige vormgeving te brengen. In de inleiding benadert Paul Claes het werk vanuit verschillende aspecten, zoals de titel, het handschrift, de datering, een omschrijving van de term prozagedicht, de stijl en interpretatieve mogelijkheden. Hij reikt ook een leesmethode aan. Ze vergt z.i. een dubbele benadering: een algemene interpretatie van de teksten en een bijzondere verklaring van elk detail daaruit. In zijn commentaren die op de prozagedichten volgen is die dubbele benadering duidelijk voel- en merkbaar. Het is de hypothese van Paul Claes dat
| |
| |
Rimbaud net als alle hermetische schrijvers bewust of onbewust gebruik maakt van een codering die de boodschap raadselachtig maakt. De ontcijfering bestaat er dus in de transformaties weer ongedaan te maken. Claes zoekt een uitweg in drie soorten van hermetische codering: de referentiële, de semantische en de pragmatische. De mogelijkheden die ze bieden, leiden volgens hem tot een betere toegang van Rimbauds hermetisme. Dat betekent niet - stelt hij - dat de betekenis van verborgen referenties, gezochte formuleringen en elliptische uitingen voor de hand ligt. Daarom allicht ook stelt hij zijn commentaar voor als een eerste poging tot ontraadseling met een nieuwe methode. Allicht mag daaraan worden toegevoegd dat die eerste poging een zeer belangrijke bijdrage betekent voor een dieper en grondiger begrip van de Illuminations.
gg
| |
Louis Paul Boon
Het recht van vervormen, samengesteld door Ernst Bruinsma en Kris Humbeeck, uitg. Manteau, Antwerpen, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 1999, reeks ‘Klassieken uit Vlaanderen’, deel 7, 1 illustratie, 215 × 135 mm, 383 blz., paperback 795 Bfr. - Als zevende deel in de serie ‘Klassieken uit Vlaanderen’ verscheen van Louis Paul Boon Het recht van vervormen. Deze bloemlezing werd samengesteld door Ernst Bruinsma en Kris Humbeeck. Ze bevat een ruime selectie uit het kritische werk van Louis Paul Boon, die hij publiceerde in bladen als De roode vaan, Front, De Vlaamsche Gids, Vooruit, Tijd en mens en Hollands Diep. Ook deze keer slagen de samenstellers erin de lezer met hun selectie te verrassen. Het belang van het roman-oeuvre van Louis Paul Boon wordt door niemand nog betwijfeld. In Het recht van vervormen leren we de auteur kennen als een literatuur- én kunstcriticus van hoog niveau. Boon recenseert werk van Elsschot, Piet Van Aken, Daisne, Claus, Reve... Hij kijkt ook over de grens: Huxley, Ilja Ehrenburg, Malaparte, Joyce en Kafka zijn maar enkele namen die de revue passeren. De bundel bevat ook artikelen over onderwerpen als het surrealisme, het socialistisch realisme, moderne kunst, het magisch-realisme... Uit deze brede waaier aan auteurs en onderwerpen komt Louis Paul Boon naar voren als bijzonder goed geïnformeerd over wat er op literair en artistiek vlak leeft in de periode tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en het begin van de jaren zeventig. Boon laat zich kennen als een uitstekend geïnformeerde autodidact, die het innemen van een standpunt niet schuwt. Hij geeft onomwonden zijn mening zonder mensen te kwetsen. Ook wanneer het om auteurs uit het ‘linkse’ kamp gaat, zwijgt Boon niet wanneer hij hun werk minderwaardig acht. Opvallend is ook hoe Louis
Paul Boon steeds opnieuw bereid is om jong talent te steunen. Het literair-kritische werk van Boon wordt door Het recht van vervormen in het bereik van een breed publiek gebracht. Bovendien helpt het boek het stereotiepe beeld van de volkse Boon, van de auteur die schrijft vanuit de verontwaardiging, bij te sturen. Boon wint er enkel maar aan kracht bij. En dat is misschien wel de grootste verdienste van de bundel.
gs
| |
Varia
Cultureel Jaarboek 1997 Provincie Oost-Vlaanderen
Uitg. Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1999, Administratief Centrum Het Zuid, W. Wilsonplein 2, 9000 Gent, geïll. met zw.-w. en (hoofdzakelijk) kleurenfoto's, 295 × 210 mm, 198 blz., genaaid. - Het uitgeven van een overzicht van de activiteiten van een bepaalde instelling over een bepaald jaar is uiteraard een goed initiatief. Dit is zowel het geval voor privé- als voor openbare instellingen. Recent kreeg de redactie dit Cultureel Jaarboek 1997 binnen van de Dienst Cultuur van de Provincie Oost-Vlaanderen. De fraaie realisatie biedt traditioneel een overzicht van de administratie, een overzicht van de uitgereikte diverse cultuurprijzen van de provincie, de verschillende initiatieven op het gebied van taal, letterkunde en bibliotheekwezen. Het boek besteedt verder aandacht aan podiumkunsten, muziek en beeldende kunsten. Ook de andere aspecten van cultuur komen aan bod. We denken aan de provinciale inspanningen voor wetenschappelijke vorsing, zowel op het gebied van geschiedenis als van heemkunde. De uitgave wordt afgesloten met een overzicht van culturele projecten, culturele uitwisselingen en de verwezenlijkingen op het gebied van museumwezen.
jlm
| |
Gabriël Vanherpe
Haverpen. Uit het leven van een oude schoolvos, uitg. in eigen beheer (‘Vincenthoeve’, Dr. Delbekestraat 27, 8800 Roeselare), 240 × 160 mm, 311 blz., paperback. - Haverpen is het anagram van de auteursnaam Vanherpe Gabriël (1911), kand. klassieke filologie, priester en leraar poësis en retorica in het Sint-Jozefscollege in Izegem van 1937 tot 1950. Driekwart van dit lijvige boek gaat over zijn wedervaren aldaar, aangevuld met vele herinneringen en bedenkingen over de pedagogie in het algemeen in een bisschoppelijk college in deze vooroorlogse en oorlogse decennia. De auteur was ook onderpastoor in Geluwe en pastoor in Kortrijk maar hierover leest men niets, terwijl hij ten slotte van 1953 tot 1965 rector was van het lyceum Onze-Lieve-Vrouw-ter-Nieuwe-Plant in Ieper, waaraan hij enkele slotpagina's wijdt. Het uitzoeken van anagrammen en letterkeren lijkt een geliefde bezigheid van de auteur. Veel personen, zelfs enkele plaatsnamen treden in dit boek op onder hun door de auteur herschikte naam, somtijds tot een soort anakoloet verhaspeld. Bovendien heeft de schrijver zeer kwistig gebruik gemaakt van Latijnse aforismen en citaten uit klassieke auteurs (gelukkig telkens met de vertaling) wellicht om zijn geleerdheid te etaleren, maar voor lezers met een oude humaniora in hun verleden, een welgekomen en flinke opfrisbeurt. Nog een aardigheid: hij stelt vragen aan zichzelf. De ‘ik’ in het verhaal is Vanherpe zelf; Haverpen alias Vanherpe, antwoordt hem. Af en toe leidt dit tot verwarrende, bizarre maar ook wel humoristische toestanden. ‘Hoe mooi gij dat uitdrukt!’ en andere uitroepen richt Haverpen dan tot Vanherpe - er zijn meer van deze zelfvleierijen. Meer dan 150 pagina's varen onder de titel ‘uit het wereldje van de schoolvossen’; het is het saaiste en droogste deel van dit boek. Systemen van cultuuroverdracht, cultuurvormend lezen en schrijven zijn goed geschreven en
behartenswaardige hoofdstukken, maar de bladzijden over pedagogiek (172-262) vormen een taaie brok waar de lezer zich moet doorheen bijten. Boeiende en historisch belangwekkende momenten of anekdotes volgen elkaar op, soms zonder enig verband, enkele keren met herhalingen en overlappingen. Wie bijvoorbeeld de ‘toepassing van niet-terminatieve methodes op mondeling onderricht’ wil kennen of proberen toe te passen kan dit hier uitgelegd vinden, tussen heel afwijkende herinneringen aan situaties en figuren uit het Izegemse college, maar ook uit de wereld van leerlingen en studenten, leraren en docenten in het algemeen in Vlaanderen. Het Vlaams nationalisme en de reactie van de Kerk daartegen, het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond en de Katholieke Actie komen herhaaldelijk ter sprake bij collega's van de auteur, tussen beschrijvingen allerhande van de werkwijze of de afwijkingen van voorschriften en overheid. Dit boek bevat dus een veelheid van herinneringen aan een voorgoed voorbije tijd. Ze zijn nu en dan nostalgisch, meestal behartenswaardig, maar ook ongelijkwaardig beoordeeld en niet altijd geordend neergeschreven.
fb
| |
Jeugdliteratuur
Annemie Leysen/Carol Fox/Irène Koenders (red.)
Kom vanavond met verhalen. Oorlog in verhalen en gedichten, Bakermat Uitgevers, Koningin Astridlaan 160, 2800 Mechelen, 1999, illustraties van Gerda Dendooven, 245 × 175 mm, 414 blz., ingebonden 795 Bfr. - In het kader van een Comenius-project van de Europese gemeenschap verzamelden docenten uit een lerarenopleiding in Vlaanderen, Engeland en Portugal teksten in verband met oorlog. Het boek verschijnt in vertaling in de drie landen en Vlaanderen is onder impuls van Annemie Leysen eerst rond met deze uitgave. De bloemlezing bevat 80 teksten: vooral fragmenten uit jeugdverhalen en gedichten maar ook enkele kortverhalen, fragmenten uit strips en prentenboeken, informatieve teksten en toneelteksten. De keuze viel op teksten die voor kinderen en jongeren geschreven zijn maar ook enkele teksten voor volwassenen die voor jongeren toegankelijk zijn, werden opgenomen. Zo zijn een aantal gedichten van de Engelse war poets geselecteerd, in een mooie vertaling van Benno Barnard en Herman de Coninck. Het is boeiend te lezen hoe de twee wereldoorlogen vanuit verschillende situaties en perspectieven in beeld komen. De grote oorlogen zijn ruim vertegenwoordigd maar ook andere conflicthaarden komen aan bod: Bosnië, Noord-Ierland, de Golfoorlog, de Koerdische strijd, Mozambique, Angola. De teksten vormen een lappendeken van scènes die te maken hebben met oorlog, onderdrukking, onrecht en terreur maar ook met vrede, vriendschap, hoop, doorzettingsvermogen en morele sterkte. Een breed spectrum van gevoelens en gewetensconflicten komt in de fragmenten naar voren. Dit lijvige boek heeft een evenwichtige, rustige lay-out en elke tekst kreeg een kleine zwart-wit-rood tekening van Gerda Dendooven als een soort pictogram. In de toelichting achterin krijgt de lezer informatie over de bronnen en een korte duiding. Een alfabetisch en thematisch register zou dit boek nog handiger hebben gemaakt. Toch krijgt de geïnteresseerde lezer via de
toelichting vrij vlug zicht op de inhoud. Het boek richt zich tot ‘lezers vanaf acht jaar, aankomende en echte volwassenen’. De beginleeftijd is wat vroeg gekozen want vooral jongeren en volwassenen zullen al grasduinend in dit boek worden aangegrepen door de teksten met hun verschillende sfeer, stijl en toon. In het najaar verschijnt een didactische handleiding bij dit boek en het project wordt in september in Ieper afgesloten met een Europees nascholingsprogramma.
rds
De recensies werden geschreven door:
fb: Fernand Bonneure |
gg: Guido Goedemé |
gm: Geert Malfliet |
gs: Geert Swaenepoel |
jlm: Jean Luc Meulemeester |
jm: Jaak Maertens |
JvH: Jooris van Hulle |
jvh: Jaak Van Holen |
rd: Robert Declerck |
rds: Ria de Schepper |
rn: Robert Nouwen |
svdb: Stefan van den Bossche |
|
|